Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2000, 212 | Wet |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2000, 212 | Wet |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:
Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bepalingen inzake de vrijwillige verzekering krachtens de Algemene Ouderdomswet en de Algemene nabestaandenwet meer in overeenstemming te brengen met de oorspronkelijke doelstelling van de vrijwillige verzekering, te weten een verzekering van tijdelijke aard, en dat het wenselijk is het overgangsrecht met betrekking tot de uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten in het buitenland te herstellen;
Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:
Hoofdstuk IV van de Algemene Ouderdomswet1 wordt vervangen door:
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder gewezen verzekerde: degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd.
1. De gewezen verzekerde van 15 jaar of ouder kan zich, zolang hij de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, vrijwillig verzekeren over een periode van maximaal tien jaar, met ingang van de dag na de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd. De eerste zin is alleen van toepassing indien de gewezen verzekerde direct voorafgaande aan de periode van vrijwillige verzekering ten minste een jaar verplicht verzekerd is geweest.
2. Indien de periode van vrijwillige verzekering is onderbroken door een periode van verplichte verzekering korter dan een jaar, kan de gewezen verzekerde zich opnieuw vrijwillig verzekeren voor de resterende periode van de tien jaar.
3. De periode van maximaal tien jaar, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op:
a. de gewezen verzekerde die in dienstbetrekking staat tot een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon dan wel uit anderen hoofde loon geniet van een zodanige rechtspersoon;
b. de gewezen verzekerde die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan te wijzen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking;
c. de gewezen verzekerde die werkzaam is bij een door Onze Minister, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen volkenrechtelijke organisatie;
d. de gewezen verzekerde die werkzaamheden verricht die worden bekostigd door het Rijk en die tevens in opdracht van het Rijk worden verricht in het kader van een wettelijke taakomschrijving of ter uitvoering van een internationaal verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie; of
e. de gewezen verzekerde, die op de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, niet in Nederland woont en recht heeft op een:
1°. uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
2°. uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
3°. uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
4°. uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;
5°. pensioen op basis van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet privatisering Spoorwegpensioenfonds;
6°. pensioen op basis van arbeidsongeschiktheid op grond van de Algemene militaire pensioenwet, zoals die luidde voor 1 januari 1998; of
7°. nabestaandenuitkering op grond van de Algemene nabestaandenwet,
mits die uitkering of dat pensioen ten minste gelijk is aan 35% van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag.
4. De periode van maximaal tien jaar, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op de echtgenoot van de in het derde lid genoemde gewezen verzekerde en de inwonende minderjarige kinderen met wie die gewezen verzekerde of die echtgenoot in familierechtelijke betrekking staat. Voor de toepassing van dit lid wordt onder de in het derde lid genoemde gewezen verzekerde mede verstaan de gewezen verzekerde, bedoeld in onderdeel e van dat lid, wiens recht op een uitkering als bedoeld in dat onderdeel uitsluitend als gevolg van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar is geëindigd.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van dit artikel nadere regels worden gesteld.
1. De gewezen verzekerde die van de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 35, eerste lid, gebruik wil maken, is verplicht uiterlijk een jaar na de dag, waarop de verplichte verzekering is geëindigd, een aanvraag daartoe in te dienen bij de Sociale Verzekeringsbank.
2. De aanvraag wordt afgewezen indien de gewezen verzekerde niet voldoet aan de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde voorwaarden.
1. De vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 35, eerste lid, eindigt:
a. indien de gewezen verzekerde schriftelijk aan de Sociale Verzekeringsbank te kennen geeft niet langer van de vrijwillige verzekering gebruik te willen maken;
b. met ingang van de dag, waarop de gewezen verzekerde 65 jaar wordt;
c. met ingang van de dag, waarop de periode van tien jaar, bedoeld in artikel 35, eerste lid, is verstreken;
d. met ingang van de dag, waarop de gewezen verzekerde verplicht verzekerd wordt op grond van deze wet;
e. indien de verschuldigde premie voor de vrijwillige algemene ouderdomsverzekering, bedoeld in artikel 26 van de Wet financiering volksverzekeringen, uiterlijk drie maanden na een door de Sociale Verzekeringsbank vastgestelde termijn niet of niet geheel is betaald;
f. indien de gewezen verzekerde de van hem, in verband met de toepassing van dit hoofdstuk, verlangde inlichtingen niet binnen een door de Sociale Verzekeringsbank gestelde termijn heeft verstrekt, tenzij de gewezen verzekerde aannemelijk maakt dat dat hem niet in overwegende mate kan worden verweten.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen a, e en f, wordt de vrijwillige verzekering geacht te zijn geëindigd, met ingang van de dag volgende op die waarover voor het laatst premie is betaald.
1. De verzekerde, die voorafgaand aan de verplichte verzekering niet eerder verplicht verzekerd is geweest, kan zich, zolang hij de leeftijd van 65 jaar nog niet heeft bereikt, vrijwillig verzekeren vanaf de 15-jarige leeftijd, over de achterliggende periode, waarin hij niet verplicht verzekerd is geweest.
2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van het eerste lid nadere regels worden gesteld.
1. De verzekerde die van de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 38, eerste lid, gebruik wil maken, is verplicht uiterlijk vijf jaar na de dag, waarop de verplichte verzekering is ontstaan, een aanvraag daartoe in te dienen bij de Sociale Verzekeringsbank.
2. De artikelen 36, tweede lid, en 37, eerste lid, onderdelen e en f, en tweede lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
De Algemene Ouderdomswet wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 65 wordt een zin toegevoegd luidende: Het in de eerste zin bedoelde feit wordt beschouwd als een overtreding.
Hoofdstuk 5 van de Algemene nabestaandenwet2 wordt vervangen door:
In dit hoofdstuk en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder gewezen verzekerde: degene, wiens verplichte verzekering is geëindigd.
1. De gewezen verzekerde kan zich vrijwillig verzekeren over een periode van tien jaar, met ingang van de dag na de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd. De eerste zin is alleen van toepassing indien de gewezen verzekerde direct voorafgaande aan de periode van vrijwillige verzekering ten minste een jaar verplicht verzekerd is geweest.
2. De gewezen verzekerde, bedoeld in het eerste lid, kan zich, indien de periode van vrijwillige verzekering is onderbroken door een periode van verplichte verzekering korter dan een jaar, opnieuw vrijwillig verzekeren voor de resterende periode van de tien jaar, bedoeld in dat lid.
3. De periode van maximaal tien jaar, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op:
a. de gewezen verzekerde die in dienstbetrekking staat tot een Nederlandse publiekrechtelijke rechtspersoon dan wel uit anderen hoofde loon geniet van een zodanige rechtspersoon;
b. de gewezen verzekerde die is uitgezonden om werkzaamheden te verrichten voor door Onze Minister in overeenstemming met Onze Minister voor Ontwikkelingssamenwerking aan te wijzen organisaties voor ontwikkelingssamenwerking;
c. de gewezen verzekerde die werkzaam is bij een door Onze Minister, Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan te wijzen volkenrechtelijke organisatie;
d. de gewezen verzekerde die werkzaamheden verricht die worden bekostigd door het Rijk en die tevens in opdracht van het Rijk worden verricht in het kader van een wettelijke taakomschrijving of ter uitvoering van een internationaal verdrag dan wel een daarmee gelijk te stellen overeenkomst of een besluit van een volkenrechtelijke organisatie;
e. de gewezen verzekerde, die op de dag waarop de verplichte verzekering is geëindigd de leeftijd van 50 jaar heeft bereikt, niet in Nederland woont en recht heeft op een:
1°. uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering;
2°. uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen;
3°. uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten;
4°. uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen;
5°. pensioen op basis van arbeidsongeschiktheid op grond van de Wet privatisering Spoorwegpensioenfonds;
6°. pensioen op basis van arbeidsongeschiktheid op grond van de Algemene militaire pensioenwet, zoals die luidde voor 1 januari 1998;
7°. ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet; of
8°. nabestaandenuitkering op grond van deze wet,
mits die uitkering of dat pensioen ten minste gelijk is aan 35% van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag; of
f. de gewezen verzekerde wiens recht op een uitkering als bedoeld in onderdeel e uitsluitend als gevolg van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar is geëindigd.
4. De periode van maximaal tien jaar, bedoeld in het eerste lid, is niet van toepassing op de echtgenoot van de in het derde lid genoemde gewezen verzekerde en de inwonende minderjarige kinderen met wie die gewezen verzekerde of die echtgenoot in familierechtelijke betrekking staat.
5. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen ten aanzien van dit artikel nadere regels worden gesteld.
1. De gewezen verzekerde die van de vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, gebruik wil maken, is verplicht uiterlijk een jaar na de dag, waarop de verzekering is geëindigd, een aanvraag daartoe in te dienen bij de Bank.
2. De aanvraag wordt afgewezen indien de gewezen verzekerde niet voldoet aan de bij of krachtens dit hoofdstuk gestelde voorwaarden.
1. De vrijwillige verzekering, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, eindigt:
a. indien de gewezen verzekerde schriftelijk aan de Sociale Verzekeringsbank te kennen geeft niet langer van de vrijwillige verzekering gebruik te willen maken;
b. met ingang van de dag, waarop de periode van tien jaar, bedoeld in artikel 63a, eerste lid, is verstreken;
c. met ingang van de dag, waarop de gewezen verzekerde verplicht verzekerd wordt op grond van deze wet;
d. indien de verschuldigde premie voor de vrijwillige algemene nabestaandenverzekering, bedoeld in artikel 26 van de Wet financiering volksverzekeringen, uiterlijk drie maanden na een door de Bank vastgestelde termijn niet of niet geheel is betaald;
e. indien de gewezen verzekerde de van hem, in verband met de toepassing van dit hoofdstuk, verlangde inlichtingen niet binnen een door de Bank gestelde termijn heeft verstrekt, tenzij de gewezen verzekerde aannemelijk maakt dat dat hem niet in overwegende mate kan worden verweten.
2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdelen a, d en e, wordt de vrijwillige verzekering geacht te zijn geëindigd, met ingang van de dag volgende op die waarover voor het laatst premie is betaald.
De artikelen 63 tot en met 63c zijn van overeenkomstige toepassing op:
a. de gewezen verzekerde die op 31 december 1999 verplicht verzekerd was op grond van artikel 26 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 en die op of na 1 januari 2000, maar voor de dag van inwerkingtreding van de Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW, de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt;
b. de gewezen verzekerde die op 31 december 1999 vrijwillig verzekerd was op grond van artikel 63 van deze wet, zoals dat artikel luidde tot en met de dag voorafgaande aan de dag van inwerkingtreding van de Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW en wiens vrijwillige verzekering tussen 31 december 1999 en de dag van inwerkingtreding van de Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW uitsluitend als gevolg van het bereiken van de leeftijd van 65 jaar is geëindigd; met dien verstande dat voor de toepassing van artikel 63b, eerste lid, de verzekering geacht wordt geëindigd te zijn, op de dag voor inwerkingtreding van de Wet herziening vrijwillige verzekering AOW en ANW.
De Wet financiering volksverzekeringen3 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel b wordt de zinsnede «artikel 45 van de Algemene Ouderdomswet» vervangen door: hoofdstuk IV van de Algemene Ouderdomswet.
2. In onderdeel c wordt de zinsnede «artikel 63 van de Algemene nabestaandenwet» vervangen door: hoofdstuk 5 van de Algemene nabestaandenwet.
Artikel 25 wordt als volgt gewijzigd:
1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.
2. Het woord «en» wordt vervangen door: of.
3. Toegevoegd wordt een lid, luidende:
2. De voordracht voor een krachtens het eerste lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan twee weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overgelegd.
In artikel 26, eerste lid, wordt «en de vrijwillige nabestaandenverzekering» vervangen door: of de vrijwillige nabestaandenverzekering.
Artikel X van de Invoeringswet nieuwe en gewijzigde arbeidsongeschiktheidsregelingen4 wordt vervangen door:
1. Artikel 17, eerste lid, onderdeel c, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten is niet van toepassing ten aanzien van de jonggehandicapte die op de dag vóór de inwerkingtreding van deze wet recht had op arbeidsongeschiktheidsuitkering op grond van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet en niet in Nederland woonde, zolang laatstgenoemde omstandigheid voortduurt.
2. Het eerste lid is eveneens van toepassing ten aanzien van de in dat lid genoemde jonggehandicapte die na de inwerkingtreding van deze wet, maar voor 1 januari 2003, in Nederland is gaan wonen en vervolgens weer niet in Nederland is gaan wonen, zolang laatstgenoemde omstandigheid voorduurt.
De Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten5 wordt als volgt gewijzigd:
Aan artikel 17 wordt een lid toegevoegd, luidende:
7. In afwijking van het eerste lid, onderdeel c, worden bij algemene maatregel van bestuur regels gesteld waaruit blijkt onder welke omstandigheden het recht op een arbeidsongeschiktheidsuitkering kan worden voortgezet wegens gebleken onbillijkheden die uitsluitend voortkomen uit beperking van de exporteerbaarheid.
De perioden van maximaal tien jaar, bedoeld in de artikelen 35, eerste lid, van de Algemene Ouderdomswet en 63a, eerste lid, van de Algemene nabestaandenwet, zijn niet van toepassing op degene die voor de datum van inwerkingtreding van deze wet reeds vrijwillig verzekerd was voor de Algemene Ouderdomswet of de Algemene nabestaandenwet ten aanzien van de op die datum bestaande vrijwillige verzekering.
1. Na de inwerkingtreding van deze wet berust de Regeling aanwijzing ontwikkelingsorganisaties BEU mede op artikel 35, derde lid, onderdeel b, van de Algemene Ouderdomswet en artikel 63a, derde lid, onderdeel b, van de Algemene nabestaandenwet.
2. Na de inwerkingtreding van deze wet berust de regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur en de Minister van Binnenlandse Zaken van 6 juni 1989, nr. SZ/SVV/89/3050, houdende aanwijzing van volkenrechtelijke organisaties in het buitenland (Stcrt. 121) mede op artikel 35, derde lid, onderdeel c, van de Algemene Ouderdomswet en artikel 63a, derde lid, onderdeel c, van de Algemene nabestaandenwet.
Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 2001. Indien het Staatsblad waarin deze wet wordt geplaatst, wordt uitgegeven na 1 januari 2001, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, en werkt zij terug tot en met 1 januari 2001.
Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.
histnootDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
Uitgegeven de achtste mei 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:
Kamerstukken II 2000/2001, 27 468.
Handelingen II 2000/2001, blz. 2223–2224.
Kamerstukken I 2000/2001, 27 468 (122, 122a, 122b, 122c, 122d, 122e, 122f, 122g, 122h).
Handelingen I 2000/2001, zie vergadering d.d. 24 april 2001.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-212.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.