Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2001, 205 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2001, 205 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 11 december 2000, nr. WJZ 00076991;
Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;
De Raad van State gehoord (advies van 2 februari 2000, nr. W10.00.594/II);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 27 maart 2001, nr. WJZ 01010856;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit en de daarop berustende bepalingen wordt onder een Europees programma verstaan: een door de Raad of de Commissie van de Europese Gemeenschappen goedgekeurd programma, dat voorziet in het verstrekken van subsidies uit het Europese Fonds voor regionale ontwikkeling met het oog op het tot stand brengen van projecten, onder de voorwaarde dat de betrokken lidstaat zorg draagt voor de co-financiering van het programma.
Onze Minister kan in het kader van de co-financiering van Europese programma's op aanvraag een subsidie verstrekken als bijdrage in de kosten van het door de subsidie-ontvanger verstrekken van subsidies aan een ander die een project tot stand brengt dat past in een Europees programma.
1. Onze Minister wijst bij ministeriële regeling een of meer Europese programma's aan. In de desbetreffende regeling worden regels vastgesteld met betrekking tot:
a. de rechtspersonen aan welke een subsidie kan worden verstrekt;
b. het bedrag van de subsidie dan wel de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald en
c. de vaststelling van het subsidieplafond en de wijze van verdeling daarvan.
2. Onze Minister kan nadere regels vaststellen met betrekking tot:
a. de criteria, waaraan moet worden voldaan om voor een subsidie in aanmerking te komen;
b. de aanvraag van een subsidie en de besluitvorming daarover;
c. de voorwaarden waaronder de subsidie wordt verleend;
d. de verplichtingen voor de subsidie-ontvanger;
e. de vaststelling van de subsidie en
f. de betaling van de subsidie en het verlenen van voorschotten.
1. De subsidie-ontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht dat daaruit te allen tijde op eenvoudige en duidelijke wijze alle door hem gemaakte en betaalde kosten, aangegane verplichtingen en verrichte betalingen en de eventueel aan het project toe te rekenen opbrengsten kunnen worden afgelezen.
2. De subsidie-ontvanger doet onverwijld nadat een verzoek tot verlening van surseance van betaling aan of faillietverklaring van hem bij de rechtbank is ingediend, daarvan mededeling aan Onze Minister.
Onze Minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken. Indien de beschikking niet binnen dertien weken kan worden gegeven, stelt Onze Minister de subsidie-ontvanger daarvan in kennis en noemt hij daarbij een redelijke termijn waarop de beschikking tegemoet kan worden gezien.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Economische Zaken,
G. Ybema
Uitgegeven de achtste mei 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Het voorliggende besluit regelt de verstrekking van subsidies in het kader van de co-financiering door de Minister van Economische Zaken van (onderdelen van) programma's die vanwege de Europese Unie worden ondersteund uit het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling (EFRO).
Het regionale beleid van de Europese Unie vindt zijn rechtsgrond in Titel XVII van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Artikel 158 formuleert de algemene doelstelling van het gemeenschapsbeleid: de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's te verkleinen. De Europese Unie ondersteunt de verwezenlijking van die algemene doelstelling onder meer door haar optreden via de Europese structuurfondsen (Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw, afdeling Oriëntatie Europees Sociaal Fonds en EFRO) en het Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij (FIOV), dat voortaan tot de structuurfondsen wordt gerekend.
Deze bijstandverlening heeft een complementair karakter, is gebaseerd op partnerschap – nauw overleg tussen de Commissie van de Europese Gemeenschappen, de betrokken lidstaat en de door de lidstaat aangewezen nationale, regionale, lokale of andere bevoegde autoriteiten – en gaat uit van co-financiering door de betrokken partners.
Voor co-financiering ten laste van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken komt alleen het gemeenschapsoptreden via het EFRO in aanmerking.
De specifieke taak van het EFRO is het leveren van een bijdrage aan het ongedaan maken van de belangrijkste regionale onevenwichtigheden in de Gemeenschap door deel te nemen aan de ontwikkeling en de structurele aanpassing van regio's met een ontwikkelingsachterstand en aan de omschakeling van industriegebieden met afnemende economische activiteit.
De taken, prioritaire doelstellingen en organisatie van de structuurfondsen zijn door de Raad vastgesteld in zijn Verordening (EG) nr. 1260/1999 van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de Structuurfondsen (PbEG L 161). Het EFRO neemt op grond van die verordening deel aan de verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen 1 en 2, te weten:
1. ontwikkeling en structurele aanpassing van regio's met een ontwikkelingsachterstand;
2. economische en sociale omschakeling van de in structurele moeilijkheden verkerende zones.
Maatregelen ter verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen hebben uit de aard der zaak slechts betrekking op daartoe geselecteerde gebieden. De lijsten waarop deze gebieden voorkomen worden periodiek herzien. In Nederland zijn gebieden aangewezen ter verwezenlijking van de hiervoor genoemde doelstelling 2. Voorts zijn gebieden aangewezen die nog slechts bij wijze van overgangsmaatregel in aanmerking komen voor steun uit hoofde van de doelstellingen 1 en 2.
Bovendien is bijstandsverlening mogelijk in de vorm van communautaire initiatieven. Voor co-financiering vanuit de EZ-begroting komt alleen van Interreg, ter onderscheiding van de voorgaande perioden Interreg III genoemd, het onderdeel A in aanmerking, dat als thema heeft de landsgrensoverschrijdende samenwerking voor de ontwikkeling van sociaal-economische centra in het kader van gemeenschappelijke strategieën voor duurzame ruimtelijke ontwikkeling te bevorderen.
Uit het voorgaande blijkt dat het gemeenschapsoptreden op uiteenlopende wijzen kan geschieden. De aanmerkelijke onderlinge verschillen tussen regio's die in aanmerking komen voor structurele interventies alsook de aard van de afzonderlijke doelstellingen en de onderscheiden bijstandsverlening verzetten zich ertegen de materie uitputtend te regelen in het voorliggende besluit. Daarom is gekozen voor het nader regelen van een aantal onderwerpen bij ministeriële regeling. Dit heeft het voordeel dat op alle tussentijds optredende wijzigingen en initiatieven alert en adequaat kan worden ingespeeld.
Op grond van de regelgeving met betrekking tot de structuurfondsen voor de nieuwe beleidsperiode van 2000 tot en met 2006 zijn er geen gebieden meer in Nederland die in aanmerking komen voor steunverlening uit hoofde van doelstelling 1. Bij wijze van overgangsmaatregel komen via het EFRO uitfaseringsmiddelen beschikbaar voor Flevoland, dat in de vorige periode (1994–1999) onder doelstelling 1 viel, maar er thans niet meer voor in aanmerking komt. Tevens komen er via het EFRO middelen beschikbaar voor de nieuw aangewezen doelstelling 2-gebieden, alsmede uitfaseringsmiddelen voor die gebieden die in de vorige periode (1994–1999) onder doelstelling 2 vielen, maar in de nieuwe periode niet meer.
De bijstandsverlening wordt regionaal ingevuld. Dat wil zeggen dat de gebieden die zijn aangewezen voor doelstelling 2, de uitfasering van doelstelling 1 of de uitfasering van doelstelling 2 in staat zijn gesteld een plan op te stellen dat het gemeenschapsoptreden via de fondsen beschrijft. Deze plannen worden behandeld als een ontwerp van een enkelvoudig programmeringsdocument (EPD), dat de goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen behoeft. Nederland heeft ontwerpen van EPD's ingediend voor de volgende gebieden: Flevoland, Noord-Nederland, Oost-Nederland, Zuid-Nederland en de Stedelijke gebieden.
Voor co-financiering ten laste van de begroting van het Ministerie van Economische Zaken komen alleen de uitfaseringsgebieden in aanmerking: Flevoland als voormalig doelstelling 1-gebied alsmede de regio's Twente en Arnhem-Nijmegen en de regio's Zuid-Oost Noord-Brabant en Zuid-Limburg, als voormalige doelstelling 2-gebieden. De plannen voor Twente en Arnhem-Nijmegen zijn geïntegreerd in het EPD voor Oost-Nederland, de plannen voor Zuid-Oost Noord Brabant en Zuid-Limburg zijn geïntegreerd in het EPD voor Zuid-Nederland. Omdat het hier uitfaseringsgebieden betreft heeft de co-financiering voor deze gebieden betrekking op de periode 2000 tot en met 2005.
In het kader van het communautair initiatief Interreg III, onderdeel A, zijn de programma's communautair initiatief (PCI's) voor de Eems-Dollard Regio, voor de drie Duits-Nederlandse grensregio's Euregio Rijn-Waal, EUREGIO en Euregio Rijn-Maas-noord en de daartoe behorende drie sub-programma's, voor de Euregio Maas-Rijn en voor Vlaanderen-Zuid-Nederland en de twee daartoe behorende sub-programma's van de Euregio Scheldemond en de Euregio Benelux Middengebied inmiddels ter goedkeuring aan de Commissie voorgelegd. Ook deze Interreg-regio's komen in aanmerking voor co-financiering ten laste van de EZ-begroting. De co-financiering heeft betrekking op de gehele periode 2000 tot en met 2006.
In dit verband is van belang te wijzen op de Mededeling van de Commissie aan de lidstaten van 28 april 2000 tot vaststelling van de richtsnoeren voor een communautair initiatief op het gebied van trans-Europese samenwerking ter stimulering van een harmonische en evenwichtige ontwikkeling van de Europese ruimte – Interreg III (PbEG 2000 C 143).
De co-financiering van het EPD Noord-Nederland alsmede die van het PCI Eems-Dollard Regio wordt verzorgd via het Kompas voor het Noorden. Hiervoor zijn rechtstreeks op de Kaderwet EZ-subsidies gebaseerde beschikkingen afgegeven. De co-financiering van het EPD Stedelijke gebieden wordt verzorgd door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De co-financiering van de EPD's voor Oost-Nederland en Zuid-Nederland wordt, voor zover het de niet-uitfaseringsgebieden betreft, verzorgd door de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.
Subsidies worden door de betrokken provincies verstrekt aan de projectuitvoerders. De provincies worden daartoe in staat gesteld door een subsidie vanwege de Minister van Economische Zaken. Dit is een specifieke uitkering in de zin van artikel 16 van de Financiële-verhoudingswet. Omdat de kosten van de betrokken activiteit geografisch zowel als in de tijd ongelijkmatig zijn gespreid over de provincies moet deze bekostigingswijze in dit geval bijzonder aangewezen worden geacht.
De zakelijke inhoud van het voorgenomen besluit is bij brief van 3 mei 2000 meegedeeld aan de voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal (Kamerstukken II 1999–2000, 21 062, nr. 89).
De definitie van Europees programma is ruim geformuleerd, teneinde ruimte te bieden voor de verscheidenheid aan verschijningsvormen van het gemeenschapsoptreden via het EFRO. In het bijzonder zal het in dit verband gaan om enkelvoudige progammeringsdocumenten ter verwezenlijking van de prioritaire doelstellingen 1 en 2. Daarnaast valt ook te denken aan communautaire initiatieven.
De concrete aanwijzing van enkelvoudige programmeringsdocumenten of programma's communautair initiatief zal krachtens artikel 3 geschieden bij regeling van de Minister van Economische Zaken, nadat de Commissie van de Europese Gemeenschappen een beschikking houdende goedkeuring heeft gegeven.
Het verstrekken van subsidies in de kosten van Europese programma's wordt bij ministeriële regeling als bedoeld in artikel 3 van het besluit gedecentraliseerd, in het bijzonder naar de provincies. Op het verstrekken van subsidies door een provincie aan bijvoorbeeld een gemeente heeft noch het voorliggende besluit, noch de ministeriële regeling betrekking. De provincie kan daaromtrent regels stellen.
De pluriformiteit van de programma's en de uiteenlopende wijzen waarop in de financiering ervan wordt voorzien maken het noodzakelijk dat per programma wordt bezien aan welke regels behoefte bestaat. Zij kunnen afhankelijk zijn van de aard van het initiatief, de aard en omvang van de projecten, het belang van de projecten voor de economische structuur van de regio en de omvang van de bijdragen in de financiering door de regionale overheden en het bedrijfsleven in de regio. Daarom is er voor gekozen de regelgeving met betrekking tot een beperkt aantal onderwerpen te delegeren aan de Minister van Economische Zaken.
De in artikel 4, eerste en tweede lid, opgenomen verplichtingen zijn nodig om bij de vaststelling van de subsidie te kunnen beschikken over alle van belang zijnde gegevens en de door de betrokkenen verstrekte gegevens zo nodig te kunnen verifiëren.
De subsidievaststelling is geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Algemene wet bestuursrecht. Artikel 5 regelt slechts de termijn waarbinnen het besluit terzake genomen wordt.
Ingevolge artikel 4:44, derde lid, Awb kan, indien de aanvraag tot subsidievaststelling niet is ingediend binnen de in de beschikking tot subsidieverlening genoemde termijn, de minister de subsidie-ontvanger een termijn stellen waarbinnen de aanvraag alsnog moet worden ingediend. In verband daarmee wordt in artikel 5 niet verwezen naar de in de beschikking tot subsidieverlening genoemde termijn, maar wordt gesproken over «de voor het indienen ervan geldende termijn».
De hoofdregel van de Awb is, dat vaststelling plaats vindt overeenkomstig de verlening.
Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, Awb kan het subsidiebedrag in de volgende vier gevallen lager worden vastgesteld:
– indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;
– indien de subsidie-ontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;
– indien de subsidie-ontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;
– indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidie-ontvanger dit wist of behoorde te weten.
Er is voorzien in de tijdelijkheid van de werkingsduur van de regeling. De vervaldatum van het besluit is bepaald op 1 januari 2010. Daarbij is rekening gehouden met de volgende overwegingen. In 2006 kunnen voor het laatst aanvragen om subsidie worden ingediend. Daarna kunnen nog gedurende een periode van twee jaar projecten worden uitgevoerd. De kosten gemaakt tot en met 31 december 2008 komen in aanmerking voor subsidie. Aanvragen tot subsidievaststelling moeten voor 1 juli 2009 worden ingediend. Aangenomen kan derhalve worden dat voor 1 januari 2010 de projecten zullen zijn afgerond met een beschikking tot subsidievaststelling.
De Staatssecretaris van Economische Zaken,
G. Ybema
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 juni 2001, nr. 110.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-205.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.