Besluit van 22 maart 2001, houdende wijziging van
het Warenwetbesluit kosmetische produkten
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
van 11 januari 2001, kenmerk GZB/C&O/2139077, gedaan in overeenstemming
met Onze Minister van Economische Zaken;
Gelet op richtlijn 2000/41/EG van de Commissie van de Europese
Gemeenschappen van 19 juni 2000 tot hernieuwd uitstel van de ingangsdatum
voor het verbod op dierproeven met ingrediënten van cosmetische producten
(Pb EG L 145), alsmede op artikel 13 van de Warenwet;
De Raad van State gehoord (advies van 25 januari 2001, no. W13.01.0030/III;
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn
en Sport van 16 maart 2001, kenmerk GZB/C&O/2160584, uitgebracht in overeenstemming
met Onze Minister van Economische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
In artikel 2, vijfde lid, van het Warenwetbesluit kosmetische produkten1 wordt «30 juni 2000» vervangen door: 30 juni 2002.
ARTIKEL II
Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum
van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 22 maart 2001
Beatrix
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
Uitgegeven de twaalfde april 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
Het onderhavige besluit strekt tot uitvoering van Richtlijn 2000/41/EG
van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 19 juni 2000 tot hernieuwd
uitstel van de ingangsdatum voor het verbod op dierproeven met ingrediënten
of combinaties van ingrediënten van cosmetische producten (PbEG L 145).
In de nota van toelichting op het Warenwetbesluit kosmetische produkten
wordt reeds opgemerkt dat de oorspronkelijke in het besluit genoemde datum,
te weten 1 januari 1998, welke was vastgesteld bij Richtlijn 93/35/EEG
van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 14 juni 1993 (PbEG L151)
verschoven zou kunnen worden. Dit vanwege de mogelijkheid dat op die datum
niet zou kunnen worden beschikt over voldoende gevalideerde alternatieve testmethoden
die de consument, met inachtneming van de OESO richtlijnen voor toxiciteitonderzoek,
een gelijkwaardige bescherming bieden. Tot een dergelijk (eerste) uitstel
werd besloten in Richtlijn 97/18/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen
van 17 april 1997 (PbEG L114). Deze richtlijn verschoof de datum naar
30 juni 2000. Richtlijn 2000/41/EG verschuift deze datum voor de tweede maal
en wel naar 30 juni 2002. Wederom vanwege het ontbreken van voldoende
gevalideerde alternatieve testmethoden. Richtlijn 2000/41/EG is vanwege de
daarin opgenomen extreem korte termijn voor implementatie, uitgevoerd door
middel van een tijdelijke regeling op basis van artikel 15, eerste lid, van
de Warenwet (Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
in overeenstemming met de Minister van Economische Zaken van 18 juli 2000,
(GZB/C&O/2083974, Stcrt. 2000, nr. 138).
Voorliggend besluit vervangt deze tijdelijke regeling welke van rechtswege
komt te vervallen.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
XNoot
1Stb. 1995, 519, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 januari 2000,
Stb. 73.
XHistnoot
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond
van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad
van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.