Besluit van 28 maart 2001 tot vaststelling van het
tijdstip van inwerkingtreding van de Wet van 12 februari 2001 (Stb. 2001,
109) tot wijziging van de Abw, de IOAW en de IOAZ in verband met het verruimen
van de mogelijkheid tot tijdelijke ontheffing van de sollicitatieverplichting
ten behoeve van deelnemers aan sociale-activeringsactiviteiten
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op voordracht van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van
23 maart 2001, Directie Bijstandszaken, nr. BZ/ACT/01/17918;
Gelet op artikel IV van de Wet van 12 februari 2001 (Stb. 2001,
109) tot wijziging van de Abw, de IOAW en de IOAZ in verband met het verruimen
van de mogelijkheid tot tijdelijke ontheffing van de sollicitatieverplichting
ten behoeve van deelnemers aan sociale-activeringsactiviteiten;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Enig artikel
De wet van 12 februari 2001 (Stb. 2001, 109) tot wijziging van de Abw,
de IOAW en de IOAZ in verband met het verruimen van de mogelijkheid tot tijdelijke
ontheffing van de sollicitatieverplichting ten behoeve van deelnemers aan
sociale-activeringsactiviteiten treedt in werking met ingang van 1 juni 2001
met uitzondering van artikel I, onderdeel C, dat in werking treedt met ingang
van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit
wordt geplaatst.
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met
de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende toelichting in
het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage, 28 maart 2001
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. A. F. G. Vermeend
Uitgegeven de tiende april 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
De Wet van 12 februari 2001 (Stb. 2001, 109) tot wijziging van de Abw,
de IOAW en de IOAZ in verband met het verruimen van de mogelijkheid tot tijdelijke
ontheffing van de sollicitatieverplichting ten behoeve van deelnemers aan
sociale-activeringsactiviteiten treedt op 1 juni 2001 in werking. Op deze
wijze wordt er rekening gehouden met de invoeringstermijn van drie maanden
die met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten is overeengekomen. Artikel
I, onderdeel C, treedt echter in werking de dag na datum van plaatsing in
het Staatsblad. In dit artikel wordt geregeld dat in artikel 8, zesde lid,
onderdeel b, van de Abw, «zich onderwerpen» wordt vervangen door
«mee te werken». Voor deze wijziging is geen invoeringstermijn
van drie maanden nodig.
De onderhavige wet voorziet er onder meer in dat artikel 43, tweede lid,
onderdeel o, wordt gewijzigd. Voor de goede orde zij erop gewezen dat de tekst
van artikel 43, tweede lid, Abw met ingang van 1 januari 2001 al is aangepast.
Enerzijds gaat het om aanpassingen op grond van de aanpassingswet Wet inkomstenbelasting
2001 (Stb. 2000, 571), waarbij een bepaling is ingevoegd over het niet als
middelen in aanmerking nemen van heffingskortingen. Met deze invoeging is
de lettering van onderdelen van het tweede lid van artikel 43 van de Abw tevens
gewijzigd. Anderzijds is via een bepaling in de Wet bevordering eigenwoningbezit
(BEW, Stb. 2000, 575) aan artikel 43, tweede lid, Abw een onderdeel toegevoegd,
waarin is bepaald dat de eigenwoningbijdrage of een bijzondere bijdrage ontvangen
op grond van de BEW, niet tot de middelen van de belanghebbende wordt aangemerkt.
Hierdoor zijn abusievelijk twee onderdelen o aan artikel 43 toegevoegd. Door
genoemde wijzigingen is mogelijk onduidelijkheid ontstaan met betrekking tot
de vraag welke middelen niet tot de middelen van de belanghebbende in de zin
van de Abw worden gerekend. De bedoeling van de wetgever is geweest dat beide
hiervoor genoemde bestanddelen niet tot de middelen van de belanghebbende
in de zin van de Abw behoren. Dit betekent tevens dat de verwijzing in onderhavige
wet naar onderdeel o niet meer correct is. Dit moet onderdeel p zijn. In technische
zin zal de Abw hierop worden aangepast om eventuele onduidelijkheid hieromtrent
weg te nemen.