Besluit van 27 maart 2001 tot wijziging van de Penitentiaire maatregel met betrekking tot de strafrechtelijke opvang van verslaafden

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 23 februari 2001, Directie Wetgeving, nr. 5980963/00/6;

Gelet op artikel 38o, tweede en derde lid, van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 18a, tweede lid, en 18c, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 16 maart 2001, nr. W03.01.0113/1);

Gezien het nader van rapport van Onze Minister van Justitie van 23 maart 2001, Directie Wetgeving, nr. 5089327/01/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De Penitentiaire maatregel1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 3, derde lid, wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. een regime voor de tenuitvoerlegging van de maatregel, bedoeld in artikel 44b, onderdeel a, waarin het dagprogramma minimaal 59 uren per week duurt en daarin minimaal 41 uren per week aan activiteiten en bezoek wordt geboden.

B

Na hoofdstuk 9 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:

HOOFDSTUK 9A Bijzondere bepalingen met betrekking tot veroordeelden tot de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden

Artikel 44b

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. maatregel: plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht;

b. inrichting: inrichting voor de opvang van verslaafden als bedoeld in artikel 10a van de wet;

c. betrokkene: persoon aan wie de maatregel is opgelegd tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden;

d. gemeentebestuur: gemeentebestuur van de gemeente die deelneemt aan de tenuitvoerlegging van de maatregel, als bedoeld in artikel 38o, derde lid, van het Wetboek van Strafrecht;

e. plan van opvang: plan van opvang als bedoeld in artikel 18a, eerste lid, van de wet;

f. evaluatie: evaluatie als bedoeld in artikel 18c van de wet.

Artikel 44c

Hoofdstuk 3 is niet van toepassing op de tenuitvoerlegging van de maatregel.

Artikel 44d
  • 1. De tenuitvoerlegging van de maatregel vindt plaats in drie fasen.

  • 2. De tenuitvoerlegging in de eerste en tweede fase vindt plaats in een inrichting in een regime van beperkte gemeenschap. De directeur bepaalt in de huisregels welke regimes van toepassing zijn.

  • 3. De directeur kan betrokkene overeenkomstig bij regeling van Onze Minister te stellen nadere regels toestemming verlenen om de inrichting in de tweede fase tijdelijk te verlaten.

  • 4. De tenuitvoerlegging in de derde fase vindt plaats buiten de inrichting.

Artikel 44e
  • 1. De algemene verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van de maatregel in de derde fase ligt bij de directeur.

  • 2. De verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de maatregel in de derde fase ligt bij het gemeentebestuur.

Artikel 44f
  • 1. Onze Minister en het gemeentebestuur sluiten een convenant over de tenuitvoerlegging van de derde fase. Daarin worden in ieder geval afspraken gemaakt over:

    a. huisvesting,

    b. arbeid en

    c. dagbesteding van de betrokkene.

  • 2. De kosten van de tenuitvoerlegging van de derde fase, voor zover die betrekking hebben op de opvang buiten de inrichting, komen ten laste van de gemeente, onverminderd het recht van betrokkene op een socialezekerheidsuitkering.

Artikel 44g
  • 1. Het plan van opvang bestrijkt de drie fasen van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Het plan wordt in zijn geheel of in gedeelten, voor elk van de fasen of onderdelen daarvan, vastgesteld. Het plan van opvang voor de eerste en tweede fase wordt vastgesteld door de directeur. Het plan van opvang voor de derde fase wordt vastgesteld door de directeur en het gemeentebestuur.

  • 2. Bij de opstelling van het plan van opvang wordt het oordeel ingewonnen van degenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de onderdelen van het programma, bedoeld in artikel 44j.

Artikel 44h
  • 1. Gedurende de opvang kan het plan van opvang worden gewijzigd. Bij een wijziging wordt het evaluatieverslag, bedoeld in artikel 18c, derde lid, van de wet, betrokken.

  • 2. Een wijziging in het plan van opvang wordt zo veel mogelijk in overleg met betrokkene vastgesteld. De wijziging wordt hem voor het ingaan daarvan meegedeeld.

  • 3. Artikel 44g is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44i
  • 1. In het plan van opvang worden in ieder geval opgenomen:

    a. een diagnose van de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van betrokkene;

    b. een individueel begeleidingsplan;

    c. een programma;

    d. de voorwaarden die zijn verbonden aan deelneming aan het programma, de afspraken met betrokkene over deelneming daaraan en de gevolgen van het niet nakomen van die afspraken;

    e. de naam van de trajectbegeleider, bedoeld in artikel 44k.

  • 2. De in het eerste lid, onderdeel d, bedoelde afspraken houden in ieder geval in dat betrokkene zich schriftelijk bereid verklaart deel te nemen aan het programma en te voldoen aan de daaraan verbonden voorwaarden.

  • 3. Het plan van opvang wordt opgenomen in het penitentiair dossier.

Artikel 44j

In de opvang wordt een programma aangeboden dat in ieder geval is gericht op de ontwikkeling van vaardigheden van betrokkene ten aanzien van:

a. zelfzorg en hygiëne;

b. arbeid;

c. scholing;

d. besteding van vrije tijd;

e. beheer van financiën;

f. zelfstandig wonen;

g. sociale omgang.

Artikel 44k
  • 1. De directeur wijst in overeenstemming met de stichting verslavingsreclassering GGZ Nederland voor iedere betrokkene een trajectbegeleider aan.

  • 2. De trajectbegeleider heeft tot taak:

    a. betrokkene gedurende de gehele opvang te begeleiden;

    b. toezicht uit te oefenen op de naleving van de afspraken met betrokkene en op het voldoen aan de voorwaarden voor deelneming aan het programma;

    c. over het plan van opvang te rapporteren en te adviseren aan de directeur en, wat de derde fase betreft, ook aan het gemeentebestuur;

    d. verbindingen te leggen tussen de onderscheiden fasen en tussen de instanties die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma.

Artikel 44l
  • 1. De directeur beslist over plaatsing in de tweede fase. Alvorens te beslissen wint hij het oordeel van de trajectbegeleider in.

  • 2. De selectiefunctionaris beslist over plaatsing in de derde fase op de grondslag van een advies van de directeur en het gemeentebestuur. Alvorens te adviseren winnen de directeur en het gemeentebestuur het oordeel van de trajectbegeleider in.

  • 3. Bij de beslissing over plaatsing in de derde fase worden in ieder geval de volgende aspecten betrokken:

    a. het verloop van de opvang in de eerste en tweede fase, waaronder het gedrag van betrokkene, het nakomen van afspraken door hem en zijn gemotiveerdheid;

    b. het gevaar voor recidive;

    c. de mate waarin hij in staat zal zijn de met de grotere vrijheden gepaard gaande verantwoordelijkheid te dragen.

  • 4. Aan de plaatsing in de derde fase worden, behoudens nader door de directeur of het gemeentebestuur te stellen bijzondere voorwaarden, de volgende algemene voorwaarden gesteld:

    a. betrokkene gedraagt zich overeenkomstig de aanwijzingen van de trajectbegeleider en degenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma en verschaft aan dezen alle verlangde inlichtingen;

    b. hij doet tevoren melding aan de trajectbegeleider van een verandering van betrekking of woonplaats;

    c. hij maakt zich niet schuldig aan een strafbaar feit;

    d. hij onthoudt zich van het gebruik van een middel, vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I.

  • 5. Betrokkene heeft het recht bij de selectiefunctionaris een met redenen omkleed verzoekschrift in te dienen strekkende tot plaatsing in de derde fase. Artikel 18, tweede en derde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44m
  • 1. Indien betrokkene niet of niet meer bereid is deel te nemen aan het programma in de derde fase dan wel te voldoen aan de daaraan verbonden voorwaarden, kan de selectiefunctionaris hem op de grondslag van een advies van de directeur terugplaatsen in de inrichting.

  • 2. Alvorens te adviseren aan de selectiefunctionaris wint de directeur het oordeel van het gemeentebestuur en de trajectbegeleider in.

  • 3. Betrokkene heeft het recht een met redenen omkleed bezwaarschrift in te dienen tegen de beslissing, bedoeld in het eerste lid. Artikel 17, tweede tot en met vijfde lid, van de wet is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44n
  • 1. Bij overtreding van de in artikel 44l, vierde lid, bedoelde voorwaarden kan de directeur beslissen tot:

    a. het geven van een waarschuwing aan betrokkene;

    b. wijziging of aanvulling van de aan plaatsing gestelde bijzondere voorwaarden.

  • 2. De directeur neemt een beslissing als bedoeld in het eerste lid niet dan nadat hij het oordeel van de trajectbegeleider heeft ingewonnen en heeft overlegd met het gemeentebestuur.

  • 3. De directeur geeft betrokkene van een beslissing als bedoeld in het eerste lid onverwijld schriftelijk en zo veel mogelijk in een voor hem begrijpelijke taal een met redenen omklede, gedagtekende en ondertekende mededeling.

  • 4. Van het stellen van bijzondere voorwaarden, de overtreding van de voorwaarden en een beslissing als bedoeld in het eerste lid doet de directeur mededeling aan de selectiefunctionaris.

Artikel 44o

De artikelen 15, eerste en tweede lid, en 17, eerste lid, zijn van overeenkomstige toepassing op de tenuitvoerlegging van de maatregel in de derde fase.

Artikel 44p
  • 1. Betrokkene kan bij de beklagcommissie beklag doen over een beslissing als bedoeld in artikel 44n, eerste lid.

  • 2. De artikelen 60, tweede en derde lid, 61 tot en met 65, 67, met uitzondering van het derde lid, het vijfde lid, tweede volzin, en het zesde lid, en 68 tot en met 71 van de wet zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44q
  • 1. De directeur voert de evaluatie uit van het verloop van de opvang in de eerste en tweede fase. De directeur en het gemeentebestuur voeren de evaluatie uit van het verloop van de opvang in de derde fase.

  • 2. Het evaluatieverslag wordt gemaakt voor het einde van iedere fase.

  • 3. In het evaluatieverslag wordt een visie op de persoon van betrokkene gegeven.

    Daarbij wordt in ieder geval aandacht besteed aan de volgende aspecten ten aanzien van hem:

    a. zijn lichamelijke en geestelijke gesteldheid en het herstel daarvan;

    b. de ontwikkeling van zijn vaardigheden met het oog op zijn terugkeer in de maatschappij en de beëindiging van zijn recidive;

    c. de ontwikkeling van zijn motivatie tot gedragsverandering;

    d. zijn oordeel over de opvang;

    e. incidenten waarbij hij betrokken is geweest.

  • 4. Het verslag bevat punten die van belang zijn voor de opvang in de volgende fase. Het laatste evaluatieverslag bevat punten die van belang zijn voor de nazorg.

  • 5. Het verslag komt tot stand in samenwerking met de trajectbegeleider en degenen die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 27 maart 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de negenentwintigste maart 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Het onderhavige besluit bevat de nadere regelgeving met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke maatregel tot plaatsing van een persoon in een inrichting voor de opvang van verslaafden (SOV) als bedoeld in artikel 38m van het Wetboek van Strafrecht (Sr.). In het besluit zijn regels gesteld waartoe de wetgeving inzake de SOV verplicht.

Het besluit bevat in de eerste plaats regels ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de SOV in en buiten de inrichting en de rechtspositie van degene aan wie de SOV is opgelegd (artikel 38o, tweede lid, Sr.). Het bevat voorts regels inzake de kosten van tenuitvoerlegging van de SOV in de derde, laatste en open fase ten laste van gemeenten die deelnemen aan de tenuitvoerlegging van de SOV (artikel 38o, derde lid, Sr.). Het bevat verder regels inzake eisen aan en vaststelling en wijziging van het plan van opvang (artikel 18a, tweede lid, Penitentiaire beginselenwet (Pbw)). Het besluit bevat ten slotte regels inzake de evaluatie van opvang (artikel 18c, vijfde lid, Pbw).

Het kader voor de nadere regelgeving is de Pbw en de daarop gebaseerde Penitentiaire maatregel (Pm). De Pbw en de Pm zijn immers ook van toepassing op de tenuitvoerlegging van de SOV en op de rechtspositie van degene aan wie de SOV is opgelegd. Daarom is de nadere regelgeving inzake de SOV opgenomen in de Pm. Daartoe is een nieuw hoofdstuk 9a in de Pm ingevoegd.

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I (Penitentiaire maatregel)

Artikel 3

De SOV wordt ten uitvoer gelegd in drie fasen. De eerste en de tweede fase worden doorlopen in een inrichting voor de opvang van verslaafden. In die fasen heerst een op de SOV toegesneden regime van beperkte gemeenschap. In een nieuw onderdeel d van het derde lid zijn de ondergrenzen van het dagprogramma in dit regime omschreven. Het programma dat in de eerste en tweede fase zal worden aangeboden, is in de regel ruimer dan dit minimumprogramma. De directeur zal in de huisregels de regimes voor de eerste en tweede fase in globale zin vastleggen. In het individuele plan van opvang wordt het dagprogramma nader geconcretiseerd.

Het minimumprogramma wordt slechts aangeboden in de zogenoemde unit 4. In unit 4 vindt opvang van personen plaats die (tijdelijk) niet of niet meer willen meewerken aan het in de SOV aangeboden programma. Het is van groot belang dat betrokkene wordt gemotiveerd om weer mee te doen aan het programma. De trajectbegeleider, die het dagelijkse contact onderhoudt met betrokkene, zal zich inzetten om hem weer op het juiste spoor te brengen. De deelnemers die wél zijn gemotiveerd, zullen worden betrokken bij de inspanningen om de niet gemotiveerden te motiveren. Zij zullen samen met de niet gemotiveerden deelnemen aan recreatieve programma-onderdelen. In individuele contacten kunnen zij de meerwaarde van het SOV-programma onder hun aandacht brengen. Ook het gemis aan privileges en het zicht op privileges waarover de gemotiveerden beschikken, kunnen bijdragen tot het besef dat het voordelen biedt om weer aan het SOV-programma mee te doen. Zodra blijkt dat betrokkene alsnog gemotiveerd wil meewerken, zal hij naar een andere afdeling met een ruimer regime worden overgeplaatst.

Het is de bedoeling dat betrokkene in de inrichting gaandeweg steeds meer vrijheden krijgt. De eerste en de tweede fase lopen geleidelijk in elkaar over. De tweede fase verschilt in zoverre van de eerste fase dat betrokkene de inrichting in de tweede fase tijdelijk kan verlaten. Zo zal bij voorbeeld het verrichten van arbeid buiten de inrichting pas in de tweede fase kunnen plaatsvinden.

Artikel 44b

In dit artikel is een aantal definities samengebracht van begrippen die in het nieuwe hoofdstuk 9a voorkomen.

Introductie van het begrip «betrokkene» ter aanduiding van de persoon aan wie de SOV is opgelegd, vergt een nadere toelichting.

De SOV is een vrijheidsbenemende maatregel. De tenuitvoerlegging ervan vindt plaats in drie op elkaar aansluitende fasen. De eerste en tweede fase worden als gezegd in een SOV-inrichting doorgebracht. De laatste fase wordt buiten de inrichting ten uitvoer gelegd. In de Pm wordt gesproken van «gedetineerde» en «deelnemer aan het penitentiair programma». Een gedetineerde is blijkens de definitie in de Pbw een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt. De persoon die het penitentiair programma doorloopt, is geen gedetineerde meer, en moet daarom met een andere term worden aangeduid. Denkbaar zou zijn om voor de SOV ook twee begrippen te hanteren. «Gedetineerde» voor de fasen in de inrichting en «deelnemer aan de open fase» voor de fase die buiten de inrichting wordt doorgebracht. Nu de tenuitvoerlegging van de SOV als een geheel moet worden beschouwd, verdient het aanbeveling één begrip te gebruiken. Gekozen is voor de neutrale term «betrokkene».

Artikel 44c

Hoofdstuk 3 van de Pm is gewijd aan het penitentiair programma. Een penitentiair programma is blijkens artikel 4 van de Pbw een samenstel van activiteiten waaraan wordt deelgenomen door personen ter verdere tenuitvoerlegging van de aan hen opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in aansluiting op hun verblijf in de inrichting en als zodanig door de Minister van Justitie erkend. Het penitentiair programma en de derde fase vertonen enige gelijkenis. Op zich is denkbaar om de open fase van de SOV te structureren als een penitentiair programma, met de nodige op de SOV toegesneden aanvullingen en afwijkingen. Het verdient evenwel aanbeveling om de nadere regeling van de derde fase van de SOV neer te leggen in een afzonderlijke regeling, en de toepasselijkheid van hoofdstuk 3 uit te sluiten. Daarvoor gelden de volgende redenen. De regeling van de SOV is neergelegd in een afzonderlijk hoofdstuk in de Pm. Er bestaan enige verschillen tussen de SOV en het penitentiair programma. Een belangrijk verschil is dat een gedetineerde geen recht heeft op deelneming aan het penitentiair programma, terwijl de open fase normaliter – als betrokkene bereid is mee te doen aan het programma – steeds een vast bestanddeel vormt van de SOV. Voorts is een belangrijk verschil de prominente rol die de gemeenten die meedoen aan de tenuitvoerlegging van de SOV, spelen bij de uitvoering van de derde fase. De verschillen tussen de derde fase van de SOV en het penitentiair programma nopen tot specifieke regels voor de SOV. Het structureren van de derde fase van de SOV naar de vorm van het penitentiaire programma zou naar mijn oordeel leiden tot ingewikkelder regelgeving dan een eigen regeling voor de derde fase van de SOV in hoofdstuk 9a. Daarbij komt dat de regeling van het penitentiair programma wordt geëvalueerd. Bovendien heeft de SOV voorlopig een experimenteel karakter. Ook om die reden is het niet gewenst om nu aan te sluiten bij de bestaande structuur van het penitentiair programma. Het verdient daarom de voorkeur om de tenuitvoerlegging van de laatste fase van de SOV mede gelet op de eigen aard van de SOV neer te leggen in een afzonderlijke regeling. Wel is voor de redactie van nadere regels inzake de derde fase gebruik gemaakt van enige bepalingen uit hoofdstuk 3.

Artikel 44d

In dit artikel wordt de hoofdstructuur van de SOV tot uitdrukking gebracht. De SOV wordt ten uitvoer gelegd in drie op elkaar aansluitende fasen van omstreeks een half jaar. De tenuitvoerlegging vindt weliswaar plaats in drie fasen. Zij moet evenwel worden gezien als één organisch geheel, waarin betrokkene zich geleidelijk aan kan ontwikkelen tot een persoon die in staat is om – met nazorg – zelfstandig in de samenleving te functioneren.

In de eerste en tweede fase is een regime van beperkte gemeenschap van toepassing. In artikel 3, derde lid, onderdeel d, is vastgelegd wat het minimumdagprogramma in de SOV is. Dit minimumprogramma geldt evenwel alleen voor de reeds genoemde unit 4. Normaliter geldt in die fasen een ruimer dagprogramma met meer mogelijkheden voor activiteiten en bezoek. De directeur legt in de huisregels vast welke ruimere regimes in de inrichting van toepassing zijn. In het plan van opvang dat voor elke betrokkene wordt gemaakt, wordt het dagprogramma als gezegd nader geconcretiseerd.

Betrokkene krijgt met name in de tweede fase steeds meer vrijheden. De mogelijkheid om in de tweede fase de inrichting tijdelijk te verlaten wordt nader geregeld in een ministeriële regeling. Onder het tijdelijk verlaten van de inrichting wordt mede begrepen het verlaten van de inrichting om bijvoorbeeld arbeid te verrichten of scholing te ondergaan. Het leren omgaan met steeds meer vrijheden is een geleidelijk proces. Het zal betrokkene in staat kunnen stellen de overstap te maken naar de derde en open fase. Deze wordt in haar geheel buiten de inrichting doorgebracht.

Artikel 44e

De Minister van Justitie is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen, dus ook voor de executie van de SOV in al haar fasen.

In de Pbw zijn de posities van de Minister van Justitie en de directeur van de inrichting ten aanzien van de tenuitvoerlegging van straffen en maatregelen in een inrichting neergelegd. In de artikelen 18a tot en met 18c van de Pbw is de verantwoordelijkheid van de directeur opgenomen voor de vaststelling van een plan van opvang, voor een opvang overeenkomstig dit plan en voor een evaluatie van de opvang.

Artikel 44e geeft een nadere uitwerking van de verantwoordelijkheden voor de tenuitvoerlegging van de SOV in de open fase.

In het eerste lid is bepaald dat de directeur van de inrichting waar betrokkene is ingeschreven, een – van de verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie afgeleide – algemene verantwoordelijkheid heeft voor de tenuitvoerlegging van de SOV in de derde fase. In artikel 8, eerste lid, van de Pm is een overeenkomstige regeling voor de tenuitvoerlegging van het penitentiair programma neergelegd.

Dit betekent dat de directeur in de praktijk verantwoordelijk is voor de tenuitvoerlegging van de gehele SOV, ook voor de derde fase. In het tweede lid is tot uitdrukking gebracht dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de SOV in de open fase ligt bij het gemeentebestuur van de gemeente die deelneemt aan de tenuitvoerlegging van de SOV. In dit verband wordt verwezen naar artikel 8, tweede lid, van de Pm. Daarin is onder meer bepaald dat degene die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het penitentiair programma, toezicht houdt op het dagelijkse verloop daarvan.

Met de uitvoering van de maatregel wordt gedoeld op de feitelijke en dagelijkse uitvoering van de derde fase. Daarvoor is het gemeentebestuur verantwoordelijk. Het gemeentebestuur maakt bij de uitvoering van zijn taak gebruik van zijn bevoegdheden en de ten dienste staande middelen en voorzieningen.

Wat de landelijke en lokale begeleiding van de SOV betreft kan nog het volgende naar voren worden gebracht. De tenuitvoerlegging van de SOV zal landelijk worden begeleid door een stuurgroep waarin het Ministerie van Justitie, het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het openbaar ministerie, de politie, de deelnemende gemeenten en de stichting verslavingsreclassering GGZ Nederland participeren. Op lokaal niveau wordt de tenuitvoerlegging van de SOV begeleid door een commissie waarin de desbetreffende gemeente, de directeur van de SOV-inrichting, de officier van justitie die in het bijzonder met de SOV is belast, de regio politie en de verslavingsreclassering deelnemen.

Artikel 44f

Het welslagen van de SOV is afhankelijk van het bestaan van heldere afspraken tussen de partners over de wijze waarop de SOV ten uitvoer wordt gelegd. Dit geldt te meer voor de cruciale laatste fase waarin de condities worden geschapen waaronder betrokkene zich daadwerkelijk buiten de inrichting kan voorbereiden op zijn terugkeer in de maatschappij. Het is daarom van groot belang dat de Minister van Justitie en het gemeentebestuur van de gemeente die deelneemt aan de tenuitvoerlegging van de SOV, nadere afspraken maken over de invulling en de uitvoering van de open fase.

De navolgende gemeenten nemen deel aan de tenuitvoerlegging van de SOV: Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en de SOV zuid, waarin Arnhem, Nijmegen, 's-Hertogenbosch, Eindhoven, Heerlen en Maastricht participeren. De gemeente Den Haag heeft om redenen van budgettaire aard nog niet besloten om mee te doen met de SOV.

De afspraken tussen Justitie en de gemeentebesturen van deze gemeenten zullen worden neergelegd in een convenant. In dit convenant worden de verplichtingen van Justitie en van de gemeentebesturen vastgelegd ter verwezenlijking van de met de SOV beoogde resultaten. Zo weten de partners wat zij over en weer van elkaar mogen verwachten en waarop zij elkaar kunnen aanspreken.

De afspraken tussen Justitie en het gemeentebestuur dienen in ieder geval betrekking te hebben op drie cruciale voorzieningen: huisvesting, arbeid en een zinvolle dagbesteding.

Deze convenanten kunnen tevens het kader bieden voor eventuele nadere afspraken op lokaal niveau. Daarbij kan worden gedacht aan de aanstelling van een manager resocialisatie die kan worden belast met het gemeentelijk toezicht op het dagelijks verloop van het programma.

Het verdient geen aanbeveling om, mede gelet op het experimentele karakter van de SOV, de nadere invulling van de verantwoordelijkheid en taken van de gemeentebesturen in de derde fase thans te regelen bij of krachtens de wet. Na de evaluatie van de SOV kan worden bezien of een dergelijke nadere regeling wenselijk is.

Ingevolge het tweede lid komen de kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van het programma in de derde fase, voor rekening van de betrokken gemeente. De gemeenten zullen in de regel de uitvoering van het programma inbedden in bestaande voorzieningen.

Het is de bedoeling om nog een wijziging van het Besluit extramurale vrijheidsbeneming en sociale zekerheid tot stand te doen brengen teneinde zeker te stellen dat degene die de laatste open fase van de SOV doorloopt, in aanmerking kan komen voor een socialezekerheidsuitkering.

Ingevolge een dergelijke wijziging zal betrokkene vanaf de aanvang van de open fase in aanmerking kunnen komen voor een socialezekerheidsuitkering. Hierbij kan eenzelfde lijn worden gevolgd als bij het penitentiair programma. Gemeenschappelijk kenmerk van het penitentiair programma en van de derde fase van de SOV is dat betrokkene een hem opgelegde vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel ondergaat, maar niet meer gedetineerd is.

Artikel 44g

Ingevolge artikel 18a Pbw draagt de directeur zorg dat zo spoedig mogelijk en in ieder geval binnen een maand na binnenkomst van de gedetineerde, zo veel mogelijk in overleg met hem, een plan van opvang wordt vastgesteld. Het plan van opvang is toegesneden op de persoon van de betrokkene. Ingevolge het tweede lid van artikel 18a dienen nadere regels ten aanzien van het plan van opvang te worden gegeven. Dit is gebeurd in de artikelen 44g tot en met 44i. Daarin wordt de regeling van het plan van opvang verder uitgewerkt.

In artikel 44g, eerste lid, wordt vastgelegd dat het plan van opvang de gehele SOV beslaat. Het plan wordt in zijn geheel of in gedeelten, per fase of onderdeel daarvan vastgesteld. Voor de fasen in de inrichting geschiedt de vaststelling door de directeur. Nu de gemeente een hoofdrol vervult bij de uitvoering van de SOV in de open fase, wordt het gedeelte van het plan voor die fase door de directeur en het gemeentebestuur tezamen vastgesteld.

Het is van groot belang dat degenen die de dagelijkse verantwoordelijkheid dragen voor de uitvoering van het programma in de onderscheiden fasen, worden betrokken bij de vaststelling van het plan van opvang. Aldus is verzekerd dat de programmaonderdelen in iedere fase op elkaar zijn afgestemd, de fasen goed op elkaar aansluiten en de deskundigen uit de voor de SOV relevante disciplines hun inbreng kunnen leveren. Zulks wordt in het tweede lid tot uitdrukking gebracht.

Artikel 44h

Artikel 44h bevat enige regels voor de wijziging van het plan van opvang. De bepaling vertoont gelijkenis met artikel 26 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden. Ook bij de wijziging van het plan wordt degene wie het plan betreft, betrokken.

Artikel 44i

In het eerste lid van deze bepaling is vastgelegd welke punten in ieder geval in het plan moeten worden opgenomen.

In de eerste plaats is voor de opvang van belang dat een goed beeld beschikbaar is van de lichamelijke en geestelijke toestand waarin betrokkene zich bevindt. Bij de beschrijving daarvan zal gebruik worden gemaakt van de – recente – rapportages die aan het opleggen van de SOV ten grondslag hebben gelegen.

In de tweede plaats wordt op basis van deze diagnose een individueel begeleidingsplan opgesteld. In dit begeleidingsplan komen medische en psychosociale aspecten aan de orde die van belang zijn voor het herstel van betrokkene.

In de derde plaats wordt het programma en zijn onderdelen in de onderscheiden fasen beschreven.

Voor een succesvol verloop van de SOV is nodig dat betrokkene weet wat hem te wachten staat en welke activiteiten hij zal moeten verrichten.

In de vierde plaats dient betrokkene te worden gecommitteerd aan het programma. Daarmee wordt hij gewezen op zijn eigen en de gedeelde verantwoordelijkheid voor de goede uitvoering van het programma. Goede en heldere afspraken en een bereidheid die afspraken na te komen, bevorderen dat het programma effect kan sorteren.

In de vijfde plaats wordt tot uitdrukking gebracht dat aan deelneming aan het programma voorwaarden zijn verbonden en dat het niet voldoen aan die voorwaarden gevolgen kan hebben. In artikel 44l, vierde lid, wordt nader ingegaan op de algemene en bijzondere voorwaarden, verbonden aan plaatsing in de open fase. Ingevolge het tweede lid van artikel 44i dient betrokkene zich schriftelijk bereid te verklaren mee te doen aan het programma en te voldoen aan de daaraan verbonden voorwaarden. Zulks kan worden gegoten in een door betrokkene te ondertekenen begeleidingsovereenkomst.

In de zesde plaats wordt vermeld welke trajectbegeleider is belast met de begeleiding van betrokkene.

Hoofdstuk 8 van de Pm bevat regels over het penitentiair dossier. Dit dossier wordt ook aangelegd in het geval van de SOV.

Ingevolge het derde lid wordt ook het plan van opvang opgenomen in dit dossier. Het dossier blijft gedurende de open fase in de inrichting.

Artikel 44j

Betrokkene behoort tot een specifieke doelgroep van langdurig recidiverende verslaafden aan harddrugs die voor ernstige overlast zorgen. De beide doeleinden van de SOV – het terugdringen van ernstige overlast en het oplossen althans het beheersbaar maken van de individuele verslavingsproblematiek ten behoeve van de terugkeer van betrokkene in de maatschappij en met het oog op de beëindiging van zijn recidive – kunnen worden verwezenlijkt als betrokkene in de gelegenheid wordt gesteld om zich enige basale vaardigheden eigen te maken. De ontwikkeling van die vaardigheden kan hem helpen bij het streven om in de vrije maatschappij een zinvol bestaan op te bouwen. Het programma dat in de SOV wordt aangeboden, dient in ieder geval gericht te zijn op de ontwikkeling van deze vaardigheden.

Voor de ontwikkeling van een goed beheer van zijn financiën is nodig dat er een sanering van zijn schulden plaatsvindt.

Artikel 44k

Iedere betrokkene heeft een eigen trajectbegeleider, die wordt aangewezen door de directeur van de inrichting waar betrokkene is ingeschreven, in overeenstemming met de stichting verslavingsreclassering GGZ Nederland.

De trajectbegeleider is de centrale functionaris gedurende de gehele SOV. Hij is aanspreekpunt en gids voor betrokkene, hij neemt hem bij de hand, hij ziet toe op de naleving van de afspraken en op het voldoen aan de voorwaarden voor deelneming aan het programma, hij is verbindingspersoon voor alle instanties die bij de tenuitvoerlegging van de SOV zijn betrokken en hij geeft de directeur en het gemeentebestuur de nodige informatie en adviezen. De trajectbegeleider markeert de integrale en multidisciplinaire aanpak die in de SOV wordt gehanteerd.

De trajectbegeleider zal veelal worden gerekruteerd uit kringen van de (verslavings)reclassering.

Het verdient aanbeveling dat de trajectbegeleider wordt vrijgemaakt voor de begeleiding van personen aan wie de SOV is opgelegd.

Artikel 44l

De SOV biedt een gestructureerd kader voor de opvang in drie aansluitende fasen. Binnen dat kader vindt een op de persoon van betrokkene toegesneden opvang plaats. Als betrokkene wordt veroordeeld tot een SOV, staat vast in welke inrichting hij wordt opgevangen.

In het eerste lid is vastgelegd dat de directeur van de SOV-inrichting beslist wanneer betrokkene overgaat van de eerste fase naar de tweede fase. In de systematiek van de Pbw is de directeur van de inrichting belast met de wijze van onderbrenging van de gedetineerde in de inrichting (artikel 16). De overgang van de eerste fase naar de tweede fase is een wijziging in de wijze van onderbrenging en geen overplaatsing als bedoeld in artikel 15 van de Pbw. De criteria voor de overgang naar de tweede fase dienen in deze systematiek te worden opgenomen in de huisregels. Om deze reden zijn de criteria – anders dan de criteria voor overgang van de tweede naar de derde fase – niet in het besluit neergelegd. Het is van belang dat de directeur deze beslissing zelf neemt.

In de tweede fase kan de directeur op basis van nadere ministeriële regelgeving betrokkene toestemming verlenen om de inrichting tijdelijk te verlaten teneinde een geleidelijke overgang naar de derde, open fase te bewerkstelligen.

Ingevolge de systematiek van de Pbw worden beslissingen tot plaatsing in inrichtingen of afdelingen of tot het laten deelnemen aan programma's die als een vorm van externe differentiatie van bestemmingen moeten gelden, genomen door de selectiefunctionaris, bedoeld in artikel 15 Pbw. Ingevolge artikel 7 van de Pm is de selectiefunctionaris daarom belast met de beslissing om een gedetineerde in aanmerking te laten komen voor deelname aan een penitentiair programma. Overeenkomstig deze lijn is in het tweede lid van artikel 44l bepaald dat de selectiefunctionaris beslist over de overgang naar de derde, open fase. De selectiefunctionaris zal bij zijn beslissing zwaar leunen op het oordeel van de directeur en van het gemeentebestuur. De directeur en het gemeentebestuur zullen bij hun advisering aan de selectiefunctionaris het oordeel van de trajectbegeleider betrekken.

De overgang naar de open fase dient zeer zorgvuldig te geschieden. Het is van groot belang dat deze overstap met de nodige waarborgen is omkleed. Daarom moet ingevolge het derde lid bij de beslissing omtrent het overgaan naar die fase een aantal aspecten worden betrokken. Verwezen zij in dit verband naar artikel 7 van de Pm, waarin een aantal aspecten wordt vermeld die de selectiefunctionaris dient te betrekken bij de besluitvorming over deelname aan een penitentiair programma.

Bovendien wordt aan plaatsing in deze fase een aantal voorwaarden gesteld. Een aantal algemene voorwaarden die in ieder geval moeten worden gesteld, behoort in de Pm te zijn opgenomen. Dit is geschied in het vierde lid. In onderdeel c wordt de voorwaarde gesteld dat betrokkene zich niet schuldig maakt aan een strafbaar feit. Een soortgelijke voorwaarde geldt voor deelneming aan een penitentiair programma (artikel 9, eerste lid, onderdeel c, van de Pm). Bij overtreding van deze voorwaarde kan betrokkene worden teruggeplaatst in de inrichting. Anders dan bij de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk opgelegde straf of maatregel is voor de vaststelling dat niet aan deze algemene voorwaarde is voldaan geen rechterlijke tussenkomst vereist. Betrokkene kan worden teruggeplaatst indien de selectiefunctionaris oordeelt dat er een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit bestaat. De voorwaarde in onderdeel d – het zich onthouden van het gebruik van harddrugs – sluit niet uit dat betrokkene onder medisch toezicht een van die middelen gebruikt (bijvoorbeeld methadon).

In het vijfde lid is bepaald dat betrokkene de selectiefunctionaris kan verzoeken om plaatsing in de derde fase. Daarmee is verzekerd dat betrokkene kan opkomen tegen het uitblijven van een beslissing tot plaatsing in de derde fase. Artikel 18, tweede en derde lid, van de Pbw is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44m

De selectiefunctionaris kan betrokkene terugplaatsen van de open fase naar de inrichting, als betrokkene geen bereidheid (meer) toont om aan het programma met de daaraan verbonden voorwaarden deel te nemen. In de inrichting is betrokkene onderworpen aan het voor de SOV geldende regime van beperkte gemeenschap. Het – voor unit 4 geldende – minimumprogramma is omschreven in artikel 3, derde lid, onderdeel d. De directeur kan betrokkene zo nodig plaatsen in deze unit. Vanuit unit 4 zal worden gewerkt aan de motivatie van betrokkenen om (weer) mee te doen aan het programma, en zal hij zo mogelijk weer worden teruggeplaatst in de open fase.

Aan de beslissing tot terugplaatsing in de inrichting ligt steeds een advies van de directeur ten grondslag. Alvorens te adviseren aan de selectiefunctionaris gaat de directeur te rade bij de trajectbegeleider en het gemeentebestuur. De trajectbegeleider en het gemeentebestuur hebben het beste zicht op de toestand van betrokkene en kunnen op grond daarvan een goed oordeel geven over de effecten van een eventuele terugplaatsing naar de inrichting.

De selectiefunctionaris zal in de regel niet zelf het initiatief nemen tot terugplaatsing van betrokkene in de inrichting, maar pas in beeld komen, wanneer de directeur hem heeft geadviseerd over terugplaatsing dan wel daarover met hem overleg pleegt. In de regel zal het initiatief dus uitgaan van degenen die als eersten zijn betrokken zijn bij de uitvoering van de SOV in de derde fase. Dat zijn naast de directeur de trajectbegeleider en degenen die voor het gemeentebestuur betrokken zijn bij de uitvoering van de SOV in de derde fase. Maar het is niet uitgesloten dat de selectiefunctionaris zelf het initiatief neemt en de directeur verzoekt hem te adviseren over terugplaatsing. Artikel 44m geeft voldoende ruimte voor een zorgvuldige en praktische besluitvorming over eventuele terugplaatsing.

De selectiefunctionaris is bevoegd om van het advies van de directeur af te wijken. Hetzelfde geldt voor de advisering door de directeur over de beëindiging van het penitentiair programma op de voet van artikel 9, derde lid, onderdeel c, van de Pm.

In het derde lid is bepaald dat betrokkene een bezwaarschrift kan indienen tegen de beslissing van de selectiefunctionaris tot beëindiging van de derde fase en tot terugplaatsing in de inrichting. Artikel 18, tweede tot en met vijfde lid, van de Pbw is van overeenkomstige toepassing.

Artikel 44n

Deze bepaling geeft de directeur van de inrichting de bevoegdheid bepaalde beslissingen te nemen, wanneer betrokkene de algemene of bijzondere voorwaarden voor deelneming aan het programma in de open fase niet naleeft. Het gaat om twee beslissingen: een waarschuwing en een wijziging of aanvulling van de bijzondere voorwaarden. De directeur dient zich, alvorens hij de beslissing neemt, te verstaan met de trajectbegeleider en met het gemeentebestuur. Artikel 9, derde tot en met vijfde lid, van de Pm bevat vergelijkbare bepalingen voor het penitentiair programma.

Artikel 44o

Ingevolge artikel 15, eerste lid, van de Pm hebben de leden van de commissie van toezicht toegang tot alle plaatsen in de inrichting en tot alle plaatsen waar de gedetineerden of de deelnemers aan het penitentiair programma verblijven.

Ingevolge artikel 15, tweede lid, ontvangen deze leden alle door hen gewenste inlichtingen ten aanzien van de gedetineerden of de deelnemers aan een penitentiair programma.

Ingevolge artikel 17, eerste lid, kan de gedetineerde of de deelnemer aan een penitentiair programma het spreekuur van de maandcommissaris bezoeken.

Deze bepalingen dienen ook van toepassing te zijn op de tenuitvoerlegging van de SOV in de derde fase.

Artikel 44p

Ingevolge artikel 60 Pbw kan worden opgekomen tegen beslissingen van de directeur, genomen tijdens het verblijf van betrokkene in de SOV-inrichting.

Ingevolge artikel 44l, vijfde lid, kan betrokkene de selectiefunctionaris verzoeken om hem te plaatsen in de derde fase. Tegen de afwijzing van dit verzoek kan betrokkene beroep instellen op de voet van artikel 72 van de Pbw.

Ingevolge artikel 44m, derde lid, van de Pm juncto artikel 17, tweede tot en met vijfde lid, van de Pbw kan betrokkene een bezwaarschrift indienen tegen de beslissing van de selectiefunctionaris, bedoeld in artikel 44m, eerste lid. Ingevolge artikel 72 van de Pbw kan betrokkene beroep instellen tegen de gehele of gedeeltelijke ongegrondverklaring van zijn bezwaarschrift.

Een afzonderlijke voorziening van rechtsbescherming moet worden gecreëerd voor de beslissingen van de directeur, genomen tijdens de open fase. Het gaat om de beslissingen als bedoeld in artikel 44n, eerste lid. In artikel 10 van de Pm is een soortgelijke voorziening getroffen voor beslissingen van de directeur, genomen tijdens deelname aan het penitentiair programma.

Artikel 44q

Deze bepaling geeft een uitwerking van artikel 18c Pbw inzake de evaluatie van het verloop van de opvang. Voor een doeltreffende en zorgvuldige tenuitvoerlegging van de SOV is nodig dat het verloop van de opvang goed wordt geëvalueerd. Het is van groot belang dat er in ieder geval drie momenten zijn waarop wordt teruggeblikt op het verloop van de SOV in de daaraan voorafgaande periode. Gekozen is voor het einde van elke fase. Zo'n evaluatie is nodig om verantwoorde beslissingen te kunnen nemen over de overgang naar een volgende fase en de programmering in die fase.

Evaluatie en verslaglegging daarvan worden in de eerste en tweede fase uitgevoerd door de directeur en in de derde fase door de directeur en het gemeentebestuur.

In het derde lid wordt een aantal punten genoemd die bij de evaluatie in ieder geval aandacht behoeven. Verwezen zij naar artikel 27 van het Reglement verpleging ter beschikking gestelden, waarin een soortgelijke regeling inzake het evaluatieverslag voor de TBS is opgenomen. Op deze wijze is verzekerd dat de persoon van betrokkene en zijn ontwikkeling tijdens de opvang vanuit verschillende gezichtshoeken in beeld worden gebracht.

Het vijfde lid verzekert dat de trajectbegeleider en de personen die verantwoordelijk zijn voor de feitelijke uitvoering van het programma, hun aandeel leveren in de evaluatie.

De evaluatieverslagen kunnen van grote waarde zijn voor de landelijke en lokale evaluaties van de SOV in het algemeen.

Artikel II

Het onderhavige besluit zal in werking treden met ingang van 1 april 2001, het tijdstip waarop de wet inzake de SOV in werking treedt.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1998, 111, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 oktober 2000, Stb. 466.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 april 2001, nr. 71.

Naar boven