Besluit van 19 maart 2001, houdende wijziging van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens in verband met de invoering van nieuwe aantekeningen omtrent het verblijfsrecht (aanpassing verblijfsrechtelijke aantekeningen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid van 13 februari 2001, nummer BPR2001/U54235;

Gelet op artikel 34, tweede lid, van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens;

De Raad van State gehoord (advies van 8 maart 2001, nr. W04.01.0101/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid van 14 maart 2001, nr. BPR2001/58127;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In bijlage 1a, behorende bij het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens1, wordt aan het slot, onder vervanging van de punt door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende: de aantekening dat de ingeschrevene geen titel tot verblijf heeft of deze heeft verloren.

ARTIKEL II

Bijlage 1a, behorende bij het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, komt als volgt te luiden:

Bijlage bij artikel 40a van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (bijlage 1a)

De algemene gegevens omtrent het verblijfsrecht van de vreemdeling

De volgende aantekeningen omtrent het verblijfsrecht van een vreemdeling kunnen op diens persoonslijst worden opgenomen:

a. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van die wet, waarbij het de ingeschrevene is toegestaan elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten;

b. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van die wet, waarbij het de ingeschrevene is toegestaan elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten, mits de werkgever van de ingeschrevene beschikt over een daartoe vereiste tewerkstellingsvergunning;

c. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van die wet, waarbij het de ingeschrevene is toegestaan bepaalde vormen van arbeid in loondienst te verrichten;

d. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van die wet, waarbij het de ingeschrevene niet is toegestaan arbeid in loondienst te verrichten;

e. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van die wet, waardoor het de ingezetene is toegestaan elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten;

f. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet, waarbij het de ingeschrevene is toegestaan elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten, mits de werkgever van de ingeschrevene beschikt over een daartoe vereiste tewerkstellingsvergunning;

g. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van die wet, waardoor het de ingezetene is toegestaan elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten;

h. de aantekening dat de ingeschrevene, als economisch actieve gemeenschapsonderdaan, ingevolge artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

i. de aantekening dat de ingeschrevene, als economisch niet-actieve gemeenschapsonderdaan, ingevolge artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

j. de aantekening dat de ingeschrevene in afwachting is van de beslissing op de toetsing of hij als gemeenschapsonderdaan ingevolge artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte;

k. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 14 van die wet, terwijl bij of krachtens die wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de ingeschrevene achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist, dan wel ingevolge artikel 8, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of beroepschrift tegen de beslissing op de desbetreffende aanvraag, terwijl bij of krachtens die wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de ingeschrevene achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;

l. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder f, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in artikel 28 van die wet, terwijl bij of krachtens die wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de ingeschrevene achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist, dan wel ingevolge artikel 8, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een beroepschrift tegen de beslissing op de desbetreffende aanvraag, terwijl bij of krachtens die wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de ingeschrevene achterwege dient te blijven totdat op het beroepschrift is beslist;

m. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een door de ingeschrevene tijdig ingediende aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33 van die wet, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28 van die wet, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens die wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de ingeschrevene achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist, dan wel ingevolge artikel 8, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of beroepschrift tegen de beslissing op de desbetreffende aanvraag of tegen de intrekking van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14, 20, 28 en 33 van die wet, terwijl bij of krachtens die wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de ingeschrevene achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;

n. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder g, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een door de ingeschrevene niet tijdig ingediende aanvraag tot het verlenen van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 20 en 33 van die wet, of tot het verlengen van de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14 en 28 van die wet, of een wijziging ervan, terwijl bij of krachtens die wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de ingeschrevene achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist, dan wel ingevolge artikel 8, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft in afwachting van de beslissing op een bezwaarschrift of beroepschrift tegen de beslissing op de desbetreffende aanvraag, terwijl bij of krachtens die wet dan wel op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de ingeschrevene achterwege dient te blijven totdat op het bezwaarschrift of het beroepschrift is beslist;

o. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder l, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft, omdat de ingeschrevene verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije;

p. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder b of d, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft, omdat de ingeschrevene houder is van een verblijfstitel die op grond van artikel 115, vierde lid, van die wet moet worden aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, waardoor het de ingeschrevene is toegestaan elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten;

q. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft, omdat de ingeschrevene houder is van een verblijfstitel die op grond van artikel 115, zesde lid, van die wet moet worden aangemerkt als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet, waarbij het de ingeschrevene is toegestaan elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten;

r. de aantekening dat de ingeschrevene ingevolge artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft, omdat de ingeschrevene houder is van een verblijfstitel die op grond van artikel 115, tweede lid, van die wet moet worden aangemerkt als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van die wet, waarbij met behulp van het desbetreffende document en nadere gegevens wordt vastgesteld of het de ingeschrevene is toegestaan elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten, dan wel of het de ingeschrevene is toegestaan elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten, mits de werkgever van de ingeschrevene beschikt over een daartoe vereiste tewerkstellingsvergunning, dan wel of het de ingeschrevene is toegestaan bepaalde vormen van arbeid in loondienst te verrichten;

s. de aantekening dat de ingeschrevene geen titel tot verblijf heeft of deze heeft verloren.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000 in werking treedt en werkt voor wat betreft artikel I terug tot en met 1 februari 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 maart 2001

Beatrix

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

Uitgegeven de zevenentwintigste maart 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Sinds de inwerkingtreding van de wet van 26 maart 1998 tot wijziging van de Vreemdelingenwet en andere wetten teneinde de aanspraak van vreemdelingen jegens bestuursorganen op verstrekkingen, voorzieningen en andere uitkeringen, ontheffingen en vergunning te koppelen aan het rechtmatig verblijf in Nederland (Koppelingswet, Stb. 1998, 203) vervult de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (GBA) een cruciale rol bij de beoordeling van het rechtmatig verblijf van de vreemdeling die een beroep doet op de toekenning van een collectieve voorziening. De betrokken uitvoeringsinstanties zijn gehouden de verblijfsrechtelijke status van een vreemdeling te controleren. Dit gebeurt enerzijds met behulp van het door de aanvrager overgelegde verblijfsdocument en anderzijds door een controle aan de hand van de verblijfrechtelijke gegevens die met betrekking tot de betrokken vreemdeling in de GBA zijn opgenomen. Wanneer de gegevens van het document van de vreemdeling en van de GBA niet overeenkomen, dan wel anderszins onduidelijkheid bestaat over de verblijfsrechtelijke status van de vreemdeling, vindt nog een nadere controle bij de vreemdelingendienst plaats.

De verblijfsrechtelijke gegevens die omtrent een vreemdeling in de GBA kunnen worden opgenomen, zijn beschreven in bijlage 1a van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens. Het onderhavige besluit heeft in de eerste plaats betrekking op een wijziging van deze bijlage met ingang van 1 februari 2001, in verband met de toevoeging van de aantekening dat de ingeschrevene geen titel tot verblijf heeft of deze heeft verloren (artikel I). Daarnaast is met ingang van 1 april 2001 de opsomming van de verblijfsrechtelijke aantekeningen in de bijlage aangepast aan de nieuwe omschrijvingen van het rechtmatig verblijf in de Vreemdelingenwet 2000 (artikel II).

Het bepaalde in artikel I houdt verband met een wijziging van het Logisch Ontwerp GBA per 1 februari 2001, waarbij om technische redenen een nieuwe verblijfstitelcode wordt geïntroduceerd, inhoudende dat de ingeschrevene geen titel tot verblijf heeft of deze heeft verloren. Voorheen werd het ontbreken van het verblijfsrecht van een vreemdeling in de GBA tot uiting gebracht door op de persoonslijst van de ingezetene geen gegevens omtrent diens verblijfsrecht (meer) te vermelden. Vanaf 1 februari 2001 wordt het ontbreken van het verblijfsrecht altijd met een aparte verblijfstitelcode door het vreemdelingen-administratiesysteem (VAS) aan het GBA gemeld. Dit vereenvoudigt niet alleen het berichtenverkeer tussen het VAS en de GBA, maar maakt het ook voor de instellingen die gebruik maken van de gegevens over het verblijfsrecht van een ingezetene eenvoudiger om te kunnen vaststellen, of de betrokken persoon nog rechtmatig verblijf heeft.

Ingevolge artikel II van dit besluit zijn met ingang van 1 april 2001 de verblijfsrechtelijke aantekeningen in bijlage 1a van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens aangepast aan de nieuwe omschrijvingen van het rechtmatig verblijf in de Vreemdelingenwet 2000.

Daarbij is rekening gehouden met de aanbevelingen die het WODC in een tussenevaluatie van de Koppelingswet in 1999 heeft gedaan om de bruikbaarheid van deze aantekeningen voor de uitvoeringsinstanties te vergroten. Zo valt thans direct uit de GBA-aantekening (en de daarbij behorende technische GBA-code) af te leiden of een vreemdeling in procedure is voor een aanvraag om eerste toelating of voor voortgezette toelating. Ook is uit de nieuwe GBA-aantekeningen beter kenbaar in welke mate het een vreemdeling is toegestaan om arbeid in loondienst teverrichten. Het voorgaande betekent dat de eventueel noodzakelijke verificatiewerkzaamheden voor uitvoeringsinstanties kunnen worden verminderd en vereenvoudigd. Voor de vreemdelingendiensten brengt deze wijziging naar verwachting een afname teweeg in het aantal vragen van instanties over de verblijfsrechtelijke positie van een vreemdeling.

De verblijfstitelgegevens in de GBA worden ontleend aan het VAS. De nieuwe aantekeningen zijn in nauw overleg met de departementen die betrokken zijn bij de uitvoering van de Koppelingswet en met de instanties die verantwoordelijk zijn voor het beheer van het VAS tot stand gekomen. De technische omzetting van de GBA-codes vindt overigens op geautomatiseerde wijze vanuit het VAS plaats. Daarbij zal gebruik worden gemaakt van de bestaande technische en organisatorische voorzieningen voor de gegevensuitwisseling tussen VAS en GBA bij de vreemdelingendiensten en de gemeenten.

2. De nieuwe aantekeningen omtrent het verblijfsrecht (artikel II)

Bij het vaststellen van de nieuwe aantekeningen omtrent het verblijfsrecht van de vreemdeling in het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens is aansluiting gezocht bij het nieuwe artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Dat wetsartikel geeft een uitputtende opsomming van de vormen van rechtmatig verblijf die een vreemdeling in Nederland kan hebben. Ook bijzondere verblijfsrechtelijke situaties, die voortvloeien uit de toepassing van artikel 45, vierde en vijfde lid, dan wel artikel 115 van de Vreemdelingenwet 2000, worden aangemerkt als een vorm van verblijf, bedoeld in artikel 8 van die wet.

Niet alle vormen van rechtmatig verblijf, genoemd in artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, worden echter met een onderscheidende aantekening in de GBA opgenomen. De aantekeningen hebben uitsluitend betrekking op vreemdelingen die in de GBA worden ingeschreven en daarnaast een beroep kunnen doen op collectieve voorzieningen. Dat is bijvoorbeeld niet het geval met de zogenoemde kortverblijvers (vakantiegangers en zakenlieden), bedoeld in artikel 8, onder i, van de Vreemdelingenwet 2000. Zij worden niet in de GBA ingeschreven en vallen dus buiten de doelgroep. Voor deze categorie vreemdelingen is dan ook geen aantekening in de GBA voorzien.

De verblijfsrechtelijke aantekeningen in de GBA vallen uiteen in verschillende groepen, die hieronder nader worden toegelicht.

De eerste groep aantekeningen (a tot en met g) betreft de ingeschrevenen die hun verblijfsrecht ontlenen aan een verblijfsvergunning.

De aantekeningen onder a tot en met d hebben betrekking op de ingeschrevene die ingevolge artikel 8, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (regulier) als bedoeld in artikel 14 van die wet. Aan een dergelijke vergunning kunnen verschillende arbeidsmarktbeperkingen zijn verbonden. Dit heeft geleid tot een viertal afzonderlijke aantekeningen in de GBA. Uit deze aantekeningen blijkt of de vreemdeling:

– elke vorm van arbeid in loondienst mag verrichten (aantekening onder a), dan wel

– elke vorm van arbeid in loondienst mag verrichten, mits de werkgever van de ingeschrevene beschikt over een daartoe vereiste tewerkstellingsvergunning (aantekening onder b), dan wel

– bepaalde vormen van arbeid in loondienst mag verrichten (aantekening onder c), dan wel

– geen arbeid in loondienst mag verrichten (aantekening onder d).

De aantekening onder e heeft betrekking op de ingeschrevene die ingevolge artikel 8, onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (regulier) als bedoeld in artikel 20 van die wet. Het is de vreemdeling op grond van deze verblijfsvergunning per definitie toegestaan om elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten.

De aantekening onder f heeft betrekking op de ingeschrevene die ingevolge artikel 8, onder c, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (asiel) als bedoeld in artikel 28 van die wet. Deze vreemdelingen mogen elke vorm van arbeid in loondienst verrichten, mits de werkgever van de betrokken persoon beschikt over een daartoe vereiste tewerkstellingsvergunning.

De aantekening onder g heeft betrekking op de ingeschrevene die ingevolge artikel 8, onder d, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (asiel) als bedoeld in artikel 33 van die wet. Het is de vreemdeling op grond van deze verblijfsvergunning per definitie toegestaan om elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten.

De tweede groep aantekeningen (h, i en o) betreft de ingeschrevenen die hun verblijfsrecht ontlenen aan internationale verdragen of overeenkomsten.

Enerzijds gaat het om de ingeschrevenen die als gemeenschapsonderdaan ingevolge artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf hebben op grond van een regeling krachtens het Verdrag tot oprichting van de Europese gemeenschap (EU) dan wel de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER). Zij zijn te onderscheiden in twee categorieën:

– de economisch actieven (aantekening onder h), die elke vorm van arbeid in loondienst mogen verrichten en aanvullend een beroep kunnen doen op de publieke middelen;

– de economisch niet-actieven (aantekening onder i), die eveneens elke vorm van arbeid in loondienst mogen verrichten, maar geen beroep kunnen doen op de publieke middelen. Onder deze categorie vallen ook de werkzoekende EU/EER-onderdanen gedurende de termijn van zes maanden dat zij naar werk mogen zoeken.

Anderzijds betreft het de ingeschrevene die ingevolge artikel 8, onder l, van de Vreemdelingenwet 2000 het verblijfsrecht ontleent aan het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije. Deze vreemdelingen mogen alleen bij een met name genoemde werkgever werken. Voor deze specifieke arbeid is geen tewerkstellingsvergunning vereist (aantekening onder o).

De derde groep aantekeningen (j tot en met n) betreft de ingeschrevenen van wie (de vorm van) het rechtmatig verblijf nog in een procedure wordt vastgesteld.

De eerste aantekening in deze groep heeft betrekking op de EU/EER-onderdaan die als gemeenschapsonderdaan wenst te worden aangemerkt en behandeld. De betrokken persoon kan daartoe door de vreemdelingendienst laten toetsen of hij als gemeenschapsonderdaan ingevolge artikel 8, onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 rechtmatig verblijf heeft. Indien dit het geval is, zal hij worden voorzien van een document waaruit zijn status als gemeenschapsonderdaan blijkt. Het gaat hier overigens niet om het aanvragen van een verblijfsvergunning, maar uitsluitend om de toetsing of betrokkene gemeenschapsonderdaan is. Deze ingeschrevenen mogen gedurende de bovengenoemde procedure elke vorm van arbeid in loondienst verrichten. Om het voor de uitvoering benodigde onderscheid te maken is er in de GBA een aparte procedure-aantekening voor deze categorie ingezetenen ontwikkeld (aantekening onder j).

Bij de overige procedure-aantekeningen is het niet mogelijk om aan de hand van de aantekening zelf vast te stellen of het de ingeschrevene is toegestaan arbeid in loondienst te verrichten. De reden daarvan is de volgende.

Hoewel vreemdelingen die in procedure zijn voor hun eerste rechtmatige verblijf in beginsel niet mogen werken, zijn hierop tal van uitzonderingen mogelijk. Het verwerken van al deze uitzonderingen zou vele extra aantekeningen in de GBA opleveren. Voor de vreemdelingen met voortgezet verblijf geldt, dat zij de arbeidsmarktaantekening houden die ze hadden zolang de procedure loopt. Ook hier zou het aantal aantekeningen verveelvoudigd moeten worden om deze informatie in de GBA te kunnen verwerken. De technische, organisatorische en financiële lasten die gepaard gaan met het invoeren en onderhouden van deze extra aantekeningen voor een in omvang beperkte categorie vreemdelingen wegen niet op tegen de geringe voordelen daarvan voor de uitvoeringsinstanties, zodat daarvan is afgezien. Dit betekent dat deze instanties in voorkomende gevallen nader onderzoek zullen moeten verrichten naar de vraag in hoeverre het de betrokken vreemdeling is toegestaan arbeid in loondienst te verrichten.

De procedure-aantekeningen zijn voor het overige voldoende onderscheidend om aan de behoefte van de uitvoeringsinstanties bij de beoordeling van het recht van de betrokken vreemdeling op collectieve voorzieningen te kunnen voldoen.

De aantekeningen onder k en l hebben betrekking op de ingeschrevene die rechtmatig verblijf heeft ingevolge artikel 8, onder f, dan wel artikel 8, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000, omdat betrokkene:

– in afwachting is van een beslissing op de aanvraag voor een vergunning voor bepaalde tijd (regulier) als bedoeld in artikel 14 van die wet, dan wel op het terzake ingediende bezwaar- of beroepschrift (aantekening onder k);

– in afwachting is van een beslissing op de aanvraag voor een vergunning voor bepaalde tijd (asiel) als bedoeld in artikel 28 van die wet, dan wel op het terzake ingediende beroepschrift (aantekening onder l).

Het gaat hier om vreemdelingen die een eerste aanvraag voor een verblijfsvergunning indienen.

Bij de aantekeningen onder m en n gaat het daarentegen om vreemdelingen die reeds eerder rechtmatig verblijf hebben verkregen. Deze vreemdelingen kunnen in afwachting zijn van de beslissing op hun aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, of tot het verlengen of wijzigen van hun verblijfsvergunning voor bepaalde tijd, dan wel op het terzake ingediende bezwaar- of beroepschrift (voortgezet verblijf). Daarbij is het van belang wanneer de aanvraag voor voortgezet verblijf is ingediend.

De aantekening onder m heeft betrekking op de ingeschrevene die zijn aanvraag om voortgezet verblijf tijdig heeft ingediend, dat wil zeggen tijdens de looptijd van de eerder verstrekte verblijfsvergunning. In dit geval zal de vreemdeling rechten op collectieve voorzieningen kunnen behouden zolang nog niet definitief op zijn aanvraag is beslist. Onder deze aantekening valt ook de vreemdeling wiens verblijfsvergunning, bedoeld in de artikelen 14, 20, 28 en 33 van de Vreemdelingenwet 2000 is ingetrokken en die tegen deze intrekking een bezwaar- of beroepschrift heeft ingediend. Zolang nog niet onherroepelijk op het ingediende bezwaar- of beroepschrift is beslist, zal ook deze vreemdeling rechten op collectieve voorzieningen kunnen behouden.

De aantekening onder n heeft betrekking op de ingeschrevene die zijn aanvraag om voortgezet verblijf niet tijdig heeft ingediend. Daarvan is ingevolge artikel 3.80, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 sprake, indien de aanvraag niet uiterlijk op de dag voor de dag waarop de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning verstrijkt is ontvangen. Het niet tijdig indienen van de aanvraag heeft voor de vreemdeling niet alleen vreemdelingenrechtelijke consequenties, maar is ook van belang voor zijn rechten op collectieve voorzieningen. Afhankelijk van de omstandigheden zijn de gevolgen van het niet tijdig indienen van de aanvraag verschillend.

Indien de aanvraag om voortgezet verblijf naar het oordeel van de Minister van Justitie binnen een redelijke termijn na het verstrijken van de oorspronkelijke verblijfsvergunning is ontvangen (in de praktijk meestal binnen zes maanden), kan deze aanvraag, hoewel deze wordt aangemerkt als een eerste aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning, niettemin vreemdelingenrechtelijk worden beoordeeld aan de hand van de (lichtere) voorwaarden die verbonden zijn aan een aanvraag voor voortgezet verblijf. Dit verhoogt de kans dat de betrokken vreemdeling uiteindelijk toch in aanmerking komt voor voortzetting van zijn verblijf.

Bij voortzetting van het verblijf zal de nieuwe verblijfsvergunning evenwel niet aansluitend op het tijdstip waarop de vorige verblijfsvergunning is verlopen, worden toegekend. In dergelijke gevallen ontstaat derhalve een onderbreking in het rechtmatige verblijf van de vreemdeling over de periode tussen het verstrijken van de geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning en de ingangsdatum van de nieuwe verblijfsvergunning, hetgeen gevolgen heeft voor de opbouw van rechten, onder meer voor de Koppelingswet.

Dit is slechts anders, indien het niet tijdig indienen van de aanvraag om voortgezet verblijf het gevolg is van omstandigheden, die de vreemdeling niet zijn toe te rekenen. In dat geval wordt de niet tijdig ingediende aanvraag om voortgezet verblijf namelijk ingevolge het bovengenoemde artikel 3.80, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 alsnog aangemerkt als een tijdig ingediende aanvraag. Dit betekent dat bij toekenning van de aangevraagde verblijfsvergunning deze met terugwerkende kracht wordt verleend in aansluiting op de verlopen geldigheidsduur van de oorspronkelijke verblijfsvergunning. Er vindt dan geen onderbreking van het rechtmatige verblijf van de vreemdeling plaats, hetgeen van belang kan zijn voor zijn rechten op collectieve voorzieningen.

Uit het voorgaande blijkt dat niet op voorhand valt vast te stellen wat de gevolgen van de niet tijdige indiening van een aanvraag om voortgezet verblijf voor de vreemdeling zullen zijn. Het is evenwel duidelijk dat, zolang de procedure met betrekking tot de niet tijdig ingediende aanvraag nog loopt, nader dient te worden vastgesteld in hoeverre de betrokken vreemdeling nog recht heeft op collectieve voorzieningen. Op deze situatie heeft de onderhavige aantekening betrekking.

De vierde groep aantekeningen (p, q en r) is noodzakelijk om tijdelijk enkele bijzondere verblijfsrechtelijke situaties als gevolg van het overgangsrecht van de Vreemdelingenwet 2000 te kunnen registreren in de GBA.

De overgangsaantekening onder p heeft betrekking op de situatie van de ingeschrevene die voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in het bezit is van een vergunning tot verblijf zonder beperkingen. Een dergelijke vergunning wordt op grond van artikel 115, vierde lid, van de Vreemdelingenwet aangemerkt als een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd. Hierbij is nader onderzoek noodzakelijk om te bezien of de betrokken vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (regulier) als bedoeld in artikel 20, dan wel voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (asiel) als bedoeld in artikel 33 van die wet. Dit is niet direct herleidbaar uit de afgegeven VAS-code, maar wordt pas duidelijk indien de betrokken vreemdeling komt voor de omwisseling van zijn vreemdelingendocument. Op dat moment zal de overgangsaantekening onder p in de GBA op de persoonslijst van de ingeschrevene worden vervangen door de aantekening onder e of g.

Met de overgangsaantekening onder p zal kunnen worden volstaan, omdat het voor de uitvoering van de verschillende sectorale wetten over het algemeen niet uitmaakt of sprake is van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd regulier dan wel asiel, gelet op het feit dat het in beide gevallen vreemdelingen betreft die elke vorm van arbeid in loondienst mogen verrichten en toegang hebben tot alle voorzieningen.

De overgangsaantekening onder q heeft betrekking op de situatie van de ingeschrevene die voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in het bezit is van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf, waarbij het hem is toegestaan elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten. Een voorwaardelijke vergunning tot verblijf wordt op grond van artikel 115, zesde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 aangemerkt als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (asiel) als bedoeld in artikel 28 van die wet. Aan een dergelijke vergunning is normaliter de beperking verbonden dat elke vorm van arbeid in loondienst mag worden verricht, mits de werkgever van de vreemdeling beschikt over een daartoe vereiste tewerkstellingsvergunning.

Om te voorkomen dat de vreemdeling in deze situatie door de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in een nadeliger positie komt te verkeren met betrekking tot zijn recht om arbeid in loondienst te verrichten, is voorzien in de onderhavige overgangsaantekening. Op het moment dat de betrokken vreemdeling in het bezit wordt gesteld van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd (asiel) als bedoeld in artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000 zal in de GBA op de persoonslijst van de ingeschrevene de overgangsaantekening onder q worden vervangen door de aantekening onder g.

De overgangsaantekening onder r heeft betrekking op de situatie van de ingeschrevene die voorafgaand aan de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 in het bezit is van een vergunning tot verblijf met beperkingen, die in het VAS slechts zijn aangeduid met de term loonarbeid. Een vergunning tot verblijf met beperkingen wordt op grond van artikel 115, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 onder handhaving van de beperkingen en de geldigheidsduur aangemerkt als een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd (regulier) als bedoeld in artikel 14 van die wet. De beperkingen zijn in dit geval echter niet onderscheidend genoeg om te bepalen of het de ingeschrevene is toegestaan elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten, dan wel of het de ingeschrevene is toegestaan elke vorm van arbeid in loondienst te verrichten, mits de werkgever van de ingeschrevene beschikt over een daartoe vereiste tewerkstellingsvergunning, dan wel of het de ingeschrevene is toegestaan bepaalde vormen van arbeid in loondienst te verrichten.

Deze vaststelling kan pas gemaakt worden als het vreemdelingendocument wordt omgewisseld. Uit dit document en uit andere aantekeningen in het VAS kan de toepasselijke arbeidsmarktaantekening worden afgeleid. Op dat moment zal de overgangsaantekening onder r in de GBA op de persoonslijst van de ingeschrevene worden vervangen door de aantekening onder a, b of c.

De aantekening onder s heeft betrekking op de situatie, waarin door de vreemdelingendienst wordt medegedeeld dat de ingeschrevene geen titel tot verblijf heeft of deze heeft verloren. Op de achtergrond en betekenis van deze aantekening is hierboven, bij de toelichting op artikel I van dit besluit, reeds ingegaan.

3. Inwerkingtreding

De inwerkingtreding van dit besluit is gekoppeld aan de inwerkingtreding van de Invoeringswet Vreemdelingenwet 2000. Tengevolge van de eerder genoemde aanpassing van het Logisch Ontwerp GBA 3.0 wordt evenwel reeds vanaf 1 februari 2001 de nieuwe verblijfstitelcode, inhoudende dat de ingeschrevene geen titel tot verblijf heeft of deze heeft verloren, op geautomatiseerde wijze tussen het VAS en de GBA uitgewisseld. Om deze reden werkt artikel I terug tot en met 1 februari 2001.

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel


XNoot
1

Stb. 1995, 30, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 8 juli 2000, Stb. 300.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven