Besluit van 19 maart 2001, houdende wijziging van het Besluit paspoortgelden (verlaging tarieven reisdocumenten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid van 13 februari 2001, BPR2001/U53199, gedaan mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 7, eerste en derde lid, van de Paspoortwet;

De Raad van State van het Koninkrijk gehoord (advies van 8 maart 2001, nr. W04.010098/I/K);

Gezien het nader rapport van Onze Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid van 14 maart 2001, BPR2001/58136, uitgebracht mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

De bepalingen van het Statuut voor het Koninkrijk in acht genomen zijnde;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit paspoortgelden1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid komen de bedragen voor de genoemde onderdelen als volgt te luiden:

onder a. NLG30,90
 ANG23,60
 AWG23,60
onder b. NLG59,15
 ANG45,15
 AWG45,15
onder c. NLG30,90
 ANG23,60
 AWG23,60
onder d. NLG16,85
onder e. NLG60,55
 ANG46,20
 AWG46,20

2. In het derde lid wordt «NLG 36,60» vervangen door: NLG 39,60.

3. Na het zesde lid worden een zevende en achtste lid toegevoegd, luidende:

  • 7. De van de aanvrager op grond van de toepasselijke gemeentelijke verordening te heffen rechten voor de reisdocumenten, genoemd in het eerste lid, onder a, b en c, bedragen niet meer dan de rechten die in de desbetreffende gemeentelijke verordening, zoals deze luidde op 1 februari 2001, voor deze reisdocumenten zijn vastgesteld, verminderd met een bedrag van NLG 27,50.

  • 8. Indien de rechten voor de reisdocumenten, genoemd in het eerste lid, onder a, b en c, in de desbetreffende gemeentelijke verordening, zoals deze luidde op 1 februari 2001, niet zijn gewijzigd dan wel lager zijn vastgesteld ten opzichte van de rechten die ingevolge de toepasselijke gemeentelijke verordening konden worden geheven op 31 december 2000, bedragen de van de aanvrager te heffen rechten, in afwijking van het zevende lid, niet meer dan de rechten die in de toepasselijke gemeentelijke verordening, zoals deze luidde op 31 december 2000, voor deze reisdocumenten zijn vastgesteld, verhoogd met een opslag van 3,25 procent en vervolgens verminderd met een bedrag van NLG 27,50.

B

In artikel 12, eerste lid, komen de bedragen voor de genoemde onderdelen als volgt te luiden:

onder a.NLG 91,60
 ANG 69,90
 AWG 69,90
onder b. NLG 62,15
 ANG 47,45
 AWG 47,45
onder c.NLG117,60
 ANG 89,75
 AWG 89,75
onder d. NLG 60,55
 ANG 46,20
 AWG 46,20
onder e. NLG 38,60
onder f.NLG 60,55
 ANG 46,20
 AWG 46,20
onder g. NLG 58,75
 ANG 44,85
 AWG 44,85
onder h. NLG 6,00
 ANG 4,60
 AWG 4,60

ARTIKEL II

Artikel 6, zevende en achtste lid, van het Besluit paspoortgelden vervalt met ingang van 1 januari 2002.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 april 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad, in het Publicatieblad van de Nederlandse Antillen en in het Afkondigingsblad van Aruba zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 maart 2001

Beatrix

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de zevenentwintigste maart 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

In de ministerraad van 25 augustus 2000 is besloten om de rijksleges voor reisdocumenten op een kostendekkend niveau te brengen, gebaseerd op een integrale kostprijsberekening van de nieuwe generatie reisdocumenten (NGR). Met rijksleges worden in dit verband bedoeld de tarieven die in het Besluit paspoortgelden zijn genoemd als kosten die aan het Rijk moeten worden afgedragen (artikel 6) en als rechten die door het Rijk worden geheven (artikel 12). Daarmee kwam de ministerraad tegemoet aan een herhaaldelijk naar voren gebrachte wens van de Tweede Kamer om te komen tot een verlaging van deze tarieven. De invoering van de kostendekkende rijksleges zou tegelijk moeten plaatsvinden met de introductie van de nieuwe generatie reisdocumenten op 1 april 2001. Inmiddels is de invoering van de nieuwe generatie reisdocumenten uitgesteld tot 1 oktober 2001. Niettemin is besloten om de daarmee verband houdende verlaging van de rijksleges op de geplande datum van 1 april 2001 te laten ingaan. De nieuwe tarieven komen in de plaats van de bedragen, zoals deze na de jaarlijkse aanpassing bij ministeriële regeling van 13 september 2000 (Stcrt. 192) met ingang van 1 januari 2001 waren komen te luiden.

De voordracht tot wijziging van het Besluit paspoortgelden is gedaan door de in het Koninkrijk op dit terrein verantwoordelijke Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid, mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken, die mede betrokken is bij de uitvoering van dit besluit.

2. Nieuwe tariefstelling

Met inachtneming van het bovengenoemde ministerraadsbesluit is bij de vaststelling van de verlaging van de rijksleges per 1 april 2001 uitgegaan van een niveau van kostendekkendheid, dat gebaseerd is op een integrale kostprijsberekening van de nieuwe generatie reisdocumenten. Binnen dit financiële kader is nagegaan in hoeverre tot 1 oktober 2001 in het Besluit paspoortgelden tariefbijstellingen voor de huidige generatie reisdocumenten konden plaatsvinden, zonder afbreuk te doen aan de algemene uitgangspunten van het geldende tarievenbeleid voor deze documenten. Op 1 oktober 2001 zal bij de daadwerkelijke invoering van de nieuwe generatie reisdocumenten de doorwerking van de verlaging van de rijksleges in de tarieven opnieuw worden bekeken en het Besluit paspoortgelden wederom worden aangepast.

Het belangrijkste uitgangspunt bij de berekening van de verlaging van de rijksleges is geweest, dat een kostendekkende prijs voor het reisdocument zou moeten worden bepaald. Daartoe hebben de integrale kosten over de gehele looptijd (5 jaar) van de nieuwe generatie reisdocumenten (NGR) als basis gediend. De integrale kostprijs bestaat uit de kosten die gemaakt moeten worden voor de productie, personalisatie en distributie van de reisdocumenten, de apparaatskosten van het onderdeel van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat met de zorg voor de reisdocumentenketen is belast en de kosten van het electronische berichtenverkeer dat met de nieuwe generatie reisdocumenten is verbonden.

Langs deze weg is berekend, dat het vanaf 1 januari 2001 geldende bedrag dat voor een nationaal paspoort aan het Rijk moet worden afgedragen (f 58,40) met ingang van 1 april 2001 kan worden verlaagd met f 27,50. Het tarief voor een nationaal paspoort is derhalve vastgesteld op f 30,90 (artikel 6, eerste lid, onder a).

Tegelijkertijd is het vanaf 1 januari 2001 geldende bedrag dat voor een Europese identiteitskaart aan het Rijk moet worden afgedragen (f 16,85) op het bestaande niveau gehandhaafd (artikel 6, eerste lid, onder d). Hetzelfde geldt voor het maximumtarief dat op grond van de toepasselijke gemeentelijke verordening van de aanvrager mag worden geheven voor de Europese identiteitskaart. Het vanaf 1 januari 2001 geldende bedrag (f 39,60) is onveranderd gebleven.

De aan het Rijk af te dragen kosten voor het reisdocument voor vluchtelingen, het reisdocument voor vreemdelingen, het zakenpaspoort en het faciliteitenpaspoort (artikel 6, eerste lid, onder a, b en c) zijn, in overeenstemming met het bestaande tarievenbeeld in het Besluit paspoortgelden, verlaagd met hetzelfde bedrag als bij het nationaal paspoort (f 27,50).

Met betrekking tot de rechten die door het Rijk zelf voor de verstrekking van het nationaal paspoort, het reisdocument voor vluchtelingen, het reisdocument voor vreemdelingen en het zakenpaspoort worden geheven (artikel 12, eerste lid, onder a en c), alsmede het geldende jeugdtarief (artikel 12, eerste lid, onder b) is er eveneens sprake van een verlaging met f 27,50, maar hierop worden de extra kosten als gevolg van het feit dat de uitgifte van deze documenten in het buitenland plaatsvindt, weer in mindering gebracht. Deze kosten zijn berekend op f 15,00 per paspoort. Het bedrag van de verlaging van deze tarieven komt hiermee op f 12,50.

In overeenstemming met het geldende tarievenbeleid zijn de rechten die het Rijk in het buitenland zelf heft voor de verstrekking van Europese identiteitskaart (f 38,60 per 1 januari 2001) op hetzelfde niveau gehandhaafd (artikel 12, eerste lid, onder e).

De bedragen van de aan het Rijk af te dragen kosten, genoemd in artikel 6, tweede lid, van het Besluit paspoortgelden, zijn ongewijzigd gebleven. Het gaat hier om een vergoeding aan het Rijk van de zuivere productiekosten van de huidige generatie reisdocumenten in geval van diefstal, verschrijving of andere onregelmatigheden met betrekking tot dergelijke reisdocumenten door de betrokken autoriteiten. De tariefstelling wordt in deze gevallen niet bepaald door de hierboven genoemde integrale kostprijs van het document. Het zou dan ook niet juist zijn om deze integrale kostprijs in de onderhavige bepaling op te nemen.

Om vergelijkbare redenen zijn de aan het Rijk af te dragen kosten voor het nooddocument (artikel 6, eerste lid, onder e) en de rechten die het Rijk zelf heft voor het verstrekken van een diplomatiek paspoort, dienstpaspoort of nooddocument, het aanbrengen van een noodverlenging, het bijschrijven van kinderen of het wijzigen van een reisdocument (artikel 12, eerste lid, onder d, f, g en h), voorshands gehandhaafd op het huidige niveau. De tariefstelling wordt immers ook in deze gevallen namelijk niet of slechts gedeeltelijk bepaald door de integrale kostprijs van het document. De tarieven voor deze handelingen, die overigens beperkt in aantal zijn, zullen bij de feitelijke invoering van de nieuwe generatie reisdocumenten op 1 oktober 2001 nader worden vastgesteld.

De bedragen in het Besluit paspoortgelden luiden ook na deze wijziging nog steeds in Nederlandse guldens. Aangezien opnieuw wijziging van het Besluit paspoortgelden zal plaatsvinden met ingang van 1 oktober 2001 in verband met de invoering van de nieuwe generatie reisdocumenten, waarbij ook een nadere aanpassing van de tarieven is voorzien, is besloten om pas bij die gelegenheid over te gaan tot vermelding van de bedragen in euro.

3. Tijdelijke aanpassing gemeentelijke legesverordeningen

De verlaging van de rijksleges voor reisdocumenten in Nederland per 1 april 2001 behoort te leiden tot een aanpassing van de gemeentelijke legesverordeningen op die datum. De rijksleges worden in de gemeenten namelijk niet rechtstreeks van de burger geheven. Zij vormen een kostencomponent voor de berekening van de gemeentelijke leges, die uiteindelijk ten laste van de burger worden gebracht. De hoogte van deze leges wordt bepaald door de gemeente zelf. Tegen de achtergrond van de uitdrukkelijke wens van de Tweede Kamer en de regering om de burger vanaf 1 april 2001 minder voor zijn reisdocument te laten betalen, voorziet het gewijzigde Besluit paspoortgelden in een tijdelijke regeling die waarborgt dat de verlaging van de rijksleges op genoemde datum doorwerkt in de gemeentelijke legestarieven.

Deze regeling is ondergebracht in het nieuwe zevende en achtste lid van artikel 6. In artikel 6, derde lid, is reeds een maximumtarief opgenomen, dat bij gemeentelijke verordening mag worden geheven voor een Europese identiteitskaart. Ingevolge het onlangs gewijzigde artikel 7, derde lid, van de Paspoortwet kan echter niet alleen voor de Europese identiteitskaart, maar voor alle in Nederland aangevraagde reisdocumenten bij algemene maatregel van rijksbestuur worden bepaald, dat de door de burger bij de aanvraag aan de gemeente verschuldigde rechten of leges een in die algemene maatregel van rijksbestuur te bepalen bedrag niet te boven gaan. Op basis van dit gewijzigde wetsartikel bepaalt artikel 6, zevende lid, van het Besluit paspoortgelden dat de te heffen gemeentelijke rechten voor een nationaal paspoort, een reisdocument voor vluchtelingen, een reisdocument voor vreemdelingen, een zakenpaspoort en een faciliteitenpaspoort niet meer mogen bedragen dan de rechten die in de desbetreffende gemeentelijke verordening, zoals deze luidde op 1 februari 2001, voor deze documenten zijn vastgesteld, verminderd met een bedrag van f 27,50.

Op deze wijze wordt bereikt, dat de gemeentelijke tarieven voor deze reisdocumenten vanaf 1 april 2001 zijn bevroren op een maximumbedrag. Bij de berekening van dit bedrag dient te worden uitgegaan van de tarieven die de gemeenten voor het jaar 2001 in hun verordening hebben vastgelegd. Aangezien het in enkele gemeenten kan voorkomen, dat de desbetreffende verordening niet eerder dan in de loop van januari wordt vastgesteld, is als peildatum 1 februari 2001 genomen. Op de tarieven zoals die op dat moment luidden, dient het bedrag van de verlaging van de rijksleges in mindering te worden gebracht. Deze regeling laat enerzijds de bestaande tariefstelling van de gemeenten ongemoeid, maar garandeert anderzijds dat binnen het vastgestelde gemeentelijke tarievenkader de verlaging van de rijksleges aan de burger ten goede komt. De wijziging van het Besluit paspoortgelden heeft op dit punt derhalve geen financiële gevolgen voor de gemeenten.

Het voorgaande neemt niet weg, dat aan de regeling in artikel 6, zevende lid, van het Besluit paspoortgelden voor sommige gemeenten toch ongewenste financiële consequenties kunnen zijn verbonden. Het is immers niet ondenkbaar dat een aantal gemeentebesturen, al dan niet vooruitlopend op een wijziging van de legestarieven voor reisdocumenten per 1 april 2001, heeft besloten de jaarlijkse verhoging van deze tarieven in hun gemeentelijke verordening achterwege te laten of deze tarieven zelfs te verlagen. In dergelijke gevallen kan de in artikel 6, zevende lid, neergelegde regeling, waarbij voor de berekening van de verlaging van de gemeentelijke rechten wordt uitgegaan van de tarieven, zoals deze luidden per 1 februari 2001, voor de gemeente tot onbillijkheden leiden. Voor deze situaties is in het achtste lid van artikel 6 van het Besluit paspoortgelden een regeling getroffen.

Indien de gemeentelijke rechten voor de reisdocumenten, genoemd in artikel 6, eerste lid, onder a, b en c, van het Besluit paspoortgelden, zoals deze luidden per 1 februari 2001, niet zijn gewijzigd dan wel lager zijn vastgesteld ten opzichte van de rechten, zoals deze per 31 december van het voorgaande jaar in de toepasselijke gemeentelijke verordening waren opgenomen, vindt de berekening van het maximumtarief voor deze reisdocumenten plaats ingevolge het achtste lid van artikel 6 van het Besluit paspoortgelden

Bij de berekening ingevolge het achtste lid wordt het tarief, dat per 31 december 2000 in de toepasselijke gemeentelijke verordening voor de desbetreffende reisdocumenten is vastgesteld, als uitgangspunt genomen. Dit tarief wordt verhoogd met een opslag van 3,25 procent, zijnde het percentage van de prijsmutatie van de totale overheidsconsumptie voor 1999, zoals gepubliceerd in het Centraal Economisch Plan 2000. Deze prijsmutatie ligt ten grondslag aan de jaarlijkse indexering van de tarieven voor reisdocumenten in het Besluit paspoortgelden voor het jaar 2001 (Stcrt. 2000, 192). De in artikel 6, achtste lid, van het Besluit paspoortgelden opgenomen indexering van de gemeentelijke rechten voor de reisdocumenten, genoemd in het eerste lid, onder a, b en c, van dat artikel, is daarmee gelijk aan de reeds bestaande jaarlijkse indexering van het maximumtarief dat gemeenten voor een Europese identiteitskaart mogen heffen (artikel 6, derde lid). In beide gevallen omvat de indexering van de gemeentelijke tarieven zowel het daarin opgenomen rijksdeel als het gemeentelijk deel. Op deze wijze wordt, in gelijke mate als bij de rijksoverheid, ook rekening gehouden met de gestegen kosten voor de gemeenten. Vervolgens dient op de aldus geïndexeerde tarieven voor de reisdocumenten, genoemd in artikel 6, eerste lid, onder a, b en c, van het Besluit paspoortgelden, het bedrag van f 27,50 in mindering te worden gebracht.

Op deze wijze wordt enerzijds bewerkstelligd dat op een eenduidige en inzichtelijke wijze rekening wordt gehouden met de verschillende situaties waarin geen bezwaar behoeft te bestaan tegen een gerechtvaardigde verhoging van de gemeentelijke legestarieven, terwijl anderzijds wordt gewaarborgd dat de doorwerking van de verlaging van de rijksleges met een bedrag van f 27,50 in de gemeentelijke legestarieven wordt gehandhaafd.

De regeling in artikel 6, zevende en achtste lid, van het Besluit paspoortgelden is slechts tijdelijk. In verband met de invoering van de nieuwe generatie reisdocumenten op 1 oktober 2001 zal het Besluit paspoortgelden opnieuw worden gewijzigd, waarbij ook aandacht zal zijn besteed aan de doorwerking van het principe van de kostendekkendheid in de gemeentelijke tarieven. Naar verwachting zal aan de onderhavige regeling dan geen behoefte meer bestaan. De regeling in artikel 6, zevende en achtste lid, zal ingevolge artikel II van dit besluit in ieder geval met ingang van 1 januari 2002 komen te vervallen.

De Minister voor Grote Steden- en Integratiebeleid,

R. H. L. M. van Boxtel


XNoot
1

Stb. 1991, 563, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 5 september 1997, Stb. 450.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 april 2001, nr. 71.

Naar boven