Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2001, 126 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
| Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
|---|---|---|---|---|
| Ministerie van Economische Zaken | Staatsblad 2001, 126 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Staatssecretaris van Economische Zaken van 3 oktober 2000, nr. WJZ 00059434;
Gelet op de artikelen 20 van de Elektriciteitswet 1998 en 39 van de Gaswet;
De Raad van State gehoord (advies van 17 november 2000, nr. W10.000464/II);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Economische Zaken van 28 februari 2001, nr. WJZ 01004766;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. energie-infrastructuur: een samenstel van een net als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de Elektriciteitswet 1998, een gastransportnet als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel d, van de Gaswet of leidingen voor het transport van warmte;
b. eisen voor de energie-infrastructuur: het programma van eisen dat in acht genomen moet worden door de natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld in artikel 5.
Dit besluit is van toepassing ten aanzien van gebieden waarin projecten voor de bouw of vernieuwing van ten minste 500 woningen of woningequivalenten worden ontwikkeld.
Het gemeentebestuur van de gemeente waarin een gebied als bedoeld in artikel 2 is gelegen bepaalt met inachtneming van het belang van een betrouwbaar, duurzaam, doelmatig en milieuhygiënisch verantwoord functionerende energiehuishouding of de aanleg van de energie-infrastructuur in dat gebied plaatsvindt:
a. door de netbeheerder, bedoeld in de Elektriciteitswet 1998, voor zover het de aanleg van het net betreft, al dan niet tezamen met anderen, voor zover het de aanleg van het gastransportnet of leidingen voor het transport van warmte betreft, dan wel
b. door een natuurlijke persoon of rechtspersoon als bedoeld in artikel 5.
1. Indien het gemeentebestuur, bedoeld in artikel 3, bepaalt dat een natuurlijke persoon of rechtspersoon als bedoeld in artikel 5 de energie-infrastructuur zal aanleggen, stelt het voor dat gebied, met inachtneming van het belang van een betrouwbare, duurzame, doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde energievoorziening, de eisen voor de energie-infrastructuur vast.
2. Het gemeentebestuur bepaalt in de eisen voor de energie-infrastructuur onder meer binnen welke termijn een begin wordt gemaakt met de aanleg van de energie-infrastructuur en binnen welke termijn deze wordt voltooid.
1. Het gemeentebestuur, bedoeld in artikel 3, bepaalt door middel van een openbare procedure, waarbij ingeschreven wordt op een opdracht om de energie-infrastructuur van een gebied als bedoeld in artikel 2 aan te leggen, en met inachtneming van de eisen voor de energie-infrastructuur welke natuurlijke persoon of rechtspersoon die energie-infrastructuur mag aanleggen.
2. De opdracht wordt algemeen bekend gemaakt, waarbij een ieder zich als gegadigde kan inschrijven, dan wel waarbij een ieder zich als gegadigde kan aanmelden en twee of meer van de gegadigden voor inschrijving kunnen worden uitgenodigd.
3. Het gemeentebestuur maakt een keuze uit de voorstellen voor de aanleg van de energie-infrastructuur met inachtneming van de eisen voor de energie-infrastructuur en bepaalt op grond daarvan welke natuurlijke persoon of rechtspersoon de energie-infrastructuur in het desbetreffende gebied aanlegt.
4. Is overeenkomstig het derde lid bepaald welke natuurlijke persoon of rechtspersoon de energie-infrastructuur mag aanleggen, dan is die natuurlijke persoon of rechtspersoon ook daartoe gerechtigd.
Indien een gemeentebestuur voorafgaande aan de inwerkingtreding van dit besluit door middel van een openbare procedure, die voldoet aan de regels, gesteld in de artikelen 4 en 5, heeft bepaald welke natuurlijke persoon of rechtspersoon de energie-infrastructuur in een gebied in de gemeente mag aanleggen, dan is die natuurlijke persoon of rechtspersoon ook daartoe gerechtigd.
Lasten en bevelen, dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink
Uitgegeven de twintigste maart 2001
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Deze algemene maatregel van bestuur bevat regels op grond van artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 39 van de Gaswet. In die artikelen is de mogelijkheid opgenomen om regels te stellen voor de aanleg van energie-infrastructuur op daarbij aan te wijzen gebieden. Daarbij is bepaald dat deze regels kunnen inhouden dat een net slechts wordt aangelegd en een vergunning slechts wordt verleend als resultaat van een openbare procedure. Deze regelgevende bevoegdheid wordt door middel van deze maatregel uitgeoefend om een belemmering weg te nemen die blijkt op te treden bij de aanleg van een optimale energie-infrastructuur op (nieuwbouw)locaties.
2. De aanleg van energie-infrastructuur op locaties
Al geruime tijd bevordert de overheid de aanleg van een optimale energie-infrastructuur op nieuwbouwlocaties. In het verleden hielden gasbedrijven en elektriciteitsbedrijven zich onafhankelijk van elkaar bezig met de aanleg van gasleidingen respectievelijk elektriciteitsnetten. Bij de aanleg van een optimale energie-infrastructuur wordt bevorderd dat keuze over de energie-infrastructuur op een locatie alsmede de aanleg integraal wordt benaderd. Juist omdat op nieuwbouwlocaties een geheel nieuwe infrastructuur moet worden aangelegd, bestaat de mogelijkheid om door aanleg van een optimale energie-infrastructuur bij te dragen aan energiebesparing en op deze wijze tevens bij te dragen aan een meer duurzame energievoorziening.
De Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet stellen regels aan een transparante en non-discriminatoire nettoegang tot elektriciteitsnetten en gasleidingen, met het oogmerk een goede marktwerking te garanderen. Zo moet voor het beheer van de elektriciteitsnetten en gasleidingen een onafhankelijk netbeheerder worden aangewezen. Ook schrijft artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998 voor welke taken de netbeheerders dienen te verrichten. Hieronder valt ook de aanleg van elektriciteitsnetten. Overigens draagt de Gaswet níet de taak op aan gasbedrijven om de aanleg van leidingen te verzorgen en geldt er dienaangaande dus ook geen exclusiviteit voor gasbedrijven.
De hoofdregel met betrekking tot de aanleg van netten staat in artikel 16, eerste lid, aanhef en onder c, van de Elektriciteitswet 1998. Hierin is bepaald dat de netbeheerder de taak heeft om «in het kader van het beheer van de netten in het voor hem vastgestelde gebied de netten aan te leggen, te herstellen, te vernieuwen of uit te breiden». Deze taak geldt ook ten aanzien van de nog aan te leggen netten op locaties. Op grond van artikel 16, derde lid, geldt daarbij in beginsel exclusiviteit voor de taakuitvoering door de netbeheerder. In beginsel, aangezien dat artikellid de exclusiviteit uitdrukkelijk beperkt «voor zover het betreft het aanleggen van een landsgrensoverschrijdend net als bedoeld in het zesde lid of het aanleggen, beheren en onderhouden van een net als bedoeld in artikel 15, eerste of tweede lid, dan wel ter uitvoering van een procedure als bedoeld in artikel 20, derde lid».
De achtergrond voor deze beperking van de exclusiviteit van het netbeheer is de volgende overweging. Het uitgangspunt voor «vrije netaanleg» is dat in het algemeen de eigenaar van grond met die grond mag doen wat hij zelf wil, tenzij de wet dat recht beperkt. De eigenaar is dus in beginsel gerechtigd om de grond te bebouwen of daarin elektriciteitsnetten en gasleidingen aan te leggen, behalve wanneer een wet daar regels voor stelt die ertoe leiden dat niet of niet zonder meer gebouwd of aangelegd kan worden. Beperkingen kunnen voortvloeien uit overwegingen op grond van ruimtelijke ordening of milieu, neergelegd in, onder meer, de Wet op de ruimtelijke ordening en de Wet milieubeheer, alsmede de gemeentelijke verordeningen terzake. Ook kunnen beperkingen voortvloeien uit de Elektriciteitswet 1998 uit een oogpunt van een betrouwbare, duurzame, doelmatige en milieuhygiënisch verantwoorde elektriciteitsvoorziening. Aangezien de wet ervan uit gaat dat onafhankelijke netbeheerders een dergelijke elektriciteitsvoorziening moeten en kunnen waarborgen, is de vrije netaanleg voor elektriciteitsnetten beperkt tot gevallen waarin een net van een beperkte omvang wordt aangelegd (artikel 15 van de Elektriciteitswet 1998 alsmede landsgrensoverschrijdende netten die door anderen dan de landelijk netbeheerder worden aangelegd) of waarin anderen dan de netbeheerder even goed of beter een duurzame elektriciteitsvoorziening kunnen waarborgen (artikel 20).
Artikel 15, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 geeft een mogelijkheid om van de hoofdregels van netaanleg en netbeheer af te wijken als het gaat om een net waarop een beperkt aantal andere natuurlijke personen of rechtspersonen is (of zal worden) aangesloten en waarop een of meer van de overige voorwaarden, genoemd in dat lid, van toepassing is. Omdat het bij artikel 15 gaat om netten van beperkte omvang, is dat artikel niet geschikt voor meer grootschalige locaties. Echter, juist bij dergelijke locaties valt veel winst te boeken uit een oogpunt van een duurzame energievoorziening.
Zolang er geen regeling is uitgewerkt op grond van artikel 20, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 geldt dat de netbeheerder op grond van artikel 16 van die wet de exclusieve taak heeft netten aan te leggen. Vanuit het belang van gemeenten met grotere bouwlocaties om de totstandkoming van een optimale energie-infrastructuur te bevorderen, geeft deze algemene maatregel van bestuur invulling aan artikel 20. Daardoor kunnen ook anderen dan de netbeheerder van het gebied waarin de locatie is gelegen, bevoegd worden netten aan te leggen, mits daaraan een openbare procedure is vooraf gegaan waarin is bepaald wie de netten kan aanleggen.
Artikel 5 van dit besluit gaat uit van een openbare procedure waarin partijen in concurrentie met elkaar bieden om een betrouwbare, duurzame, doelmatige en milieu-hygiënisch verantwoorde energie-infrastructuur aan te leggen. Op grond van dit besluit wordt de partij die de beste bieding doet, ook in staat gesteld de aanleg van de energie-infrastructuur uit te voeren. Zowel bij het opstellen van criteria die worden gehanteerd bij de openbare procedure (het programma van eisen) als bij de weging van biedingen dient steeds het belang van energiebesparing en een meer duurzame voorziening voorop te staan. Partijen zullen dan ook in hun bieding moeten aangeven op welke wijze aan de gestelde criteria wordt voldaan.
Reeds bij de totstandkoming van de Elektriciteitswet 1998 werd er vanuit gegaan dat het houden van een openbare procedure zou kunnen leiden tot betere aanbiedingen voor de aanleg van infrastructuur. De eerste ervaringen die inmiddels met het houden van openbare procedures zijn opgedaan bevestigen dit.
Zoals hiervoor is uiteengezet heeft degene die in een openbare procedure de beste aanbieding doet uit een oogpunt van duurzaamheid en energiebesparing, het recht de energie-infrastructuur overeenkomstig zijn bieding aan te leggen. Voor het overige blijven de regels van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet onverkort van kracht. Dat betekent bijvoorbeeld dat na de aanleg van de energie-infrastructuur een netbeheerder zal moeten worden aangewezen die voldoet aan de wettelijke eisen. Dit laat de mogelijkheid open dat een ander dan de regionale netbeheerder als netbeheerder wordt aangewezen. Als bijvoorbeeld degene die in de openbare procedure het «winnende» bod heeft gedaan, een netbeheerder is die werkzaam is in een ander gebied, is het goed mogelijk dat deze netbeheerder niet alleen het nieuwe net wil aanleggen, maar ook het netbeheer wil doen, overeenkomstig de tarieven en voorwaarden die al voor hem gelden.
Daarnaast heeft de regeling alleen betrekking op de aanleg van infrastructuur en niet op de levering van elektriciteit of gas. Ten aanzien daarvan blijven de wettelijke bepalingen eveneens volledig gelden, zodat voor de levering van elektriciteit of gas aan beschermde afnemers een vergunning verplicht is. De belangrijkste reden hiervoor is dat de voordelen uit oogpunt van een duurzame energievoorziening met name zijn te behalen bij de aanleg van een optimale energie-infrastructuur. Voorkomen wordt dat steeds nieuwe leveringsvergunningen moeten worden verstrekt.
4. Bedrijfs- en milieueffectentoets
Op grond van artikel 20 van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 39 van de Gaswet is het mogelijk dat door een openbare procedure bepaald wordt wie de energie-infrastructuur op nieuwe locaties mag aanleggen. Ten opzichte van de oude situatie betekent dit dat het mogelijk wordt dat anderen dan de netbeheerder van het gebied waarin een locatie ligt, de energie-infrastructuur aanleggen. Voor de bestaande netbeheerders betekent dit de introductie van een zekere mate van concurrentie bij de netaanleg. Ook behoeft na aanleg van de energie-infrastructuur niet per definitie één van de bestaande netbeheerders te worden aangewezen, maar kan elke vennootschap die aan bepaalde voorwaarden (zie de artikelen 10 tot en met 15 van de Elektriciteitswet 1998 en 2 tot en met 9 van de Gaswet) voldoet, de functie van netbeheerder vervullen. Daarbij staat deze versterking van de marktwerking bij de aanleg van de energie-infrastructuur niet op zich: zij is bedoeld ten behoeve van een integrale aanpak van de aanleg van energie-infrastructuur, opdat daarmee een kostenreductie wordt bereikt bij het aanleggen van infrastructuur waarin energiebesparing en duurzaamheid voorop staan.
Onderdeel a geeft aan dat het in dit besluit gaat om «energie-infrastructuur», dus niet om de aanleg van individuele elektriciteitsnetten of gasleidingen, maar om een samenstel van leidingen voor het transport van gas, elektriciteit en/of warmte.
Overeenkomstig artikel 20, tweede lid, van de Elektriciteitswet 1998 en artikel 39, eerste lid, van de Gaswet worden gebieden aangewezen waarvoor het besluit geldt. Voor de grens van 500 woningen of woningequivalenten is gekozen, omdat het moet gaan om een gebied van voldoende omvang. Onder «woningequivalent» moet worden verstaan het in rekenmodellen van Novem gehanteerde begrip. Een woningequivalent voor utiliteitsbouw is gelijk aan 50 m2 utiliteitsbouw, dat wil zeggen alle andere gebouwen dan woningen, met uitzondering van die voor glastuinbouw, landbouw en industriële processen.
Daarmee is een iets ruimere reikwijdte van het besluit gekozen dan uit het opschrift van paragraaf 1 van hoofdstuk 5 van de Gaswet zou kunnen worden afgeleid: het gaat immers niet alleen om «grote nieuwbouwlocaties». Bij gebieden waar minder dan 500 woningen worden gebouwd of vernieuwd, kan uiteraard ook worden gekozen voor een duurzame energie-infrastructuur, maar het is dan de netbeheerder van het elektriciteitsnet of anderen die betrokken zijn bij de aanleg van gas- of warmteleidingen, die daaromtrent in overeenstemming met de projectontwikkelaar de keuze maakt.
Het gemeentebestuur moet een zelfstandige afweging maken met betrekking tot de aanleg van de energie-infrastructuur in het aangewezen gebied. Die afweging zal het gemeentebestuur maken met inachtneming van de locale omstandigheden en de behoeften aan een dergelijke infrastructuur in de gemeente. Het gemeentebestuur is dus niet verplicht te allen tijde een openbare procedure als bedoeld in artikel 5 van het besluit te volgen. Het gemeentebestuur kan immers tot het oordeel komen dat een dergelijke procedure in de gegeven omstandigheden niet zinvol is, bijvoorbeeld omdat de netbeheerder die de energie-infrastructuur zal aanleggen, in dat gebied al voldoende duurzame en energiebesparende maatregelen voor een redelijke prijs wil nemen.
Het verdient opmerking dat wordt voorgeschreven dat de openbare procedure moet uitgaan van het gemeentebestuur. Anderen dan gemeentebesturen kunnen geen gebruik maken van dit besluit. In dit verband wijs ik nog op de artikelen 63 van de Elektriciteitswet 1998, 17 van de Wet energiedistributie en 36 van de Gaswet, waarin bepaald is dat de gemeenteraad in het belang van de energievoorzieninggeen verordeningen kan vaststellen ten aanzien van het opwekken, transporteren en leveren van elektriciteit, het distribueren van elektriciteit, gas of warmte, of het transporteren of leveren van gas. Dat laat onverlet dat het gemeentebestuur in het belang van de ruimtelijke ordening of het milieu zich bezig houdt met de aanleg van netten en leidingen in een gemeente. Bovendien laat het onverlet dat het gemeentebestuur op grond van het bepaalde bij of krachtens de Elektriciteitswet 1998 of de Gaswet bevoegd verklaard wordt de aanleg van energie-infrastructuur te sturen door een openbare procedure, zoals bepaald in dit besluit.
Als het gemeentebestuur ervoor kiest om een openbare procedure te voeren, moet die procedure aan bepaalde kwaliteitseisen voldoen. In de artikelen 4 en 5 zijn daarvoor gebruikelijke bepalingen opgenomen. Er moet een programma van eisen met betrekking tot de energie-infrastructuur worden vastgesteld, de procedure moet daadwerkelijk openbaar zijn, zodat er voldoende aanbieders kunnen zijn en de keuze voor een van de aanbieders moet gemaakt worden met inachtneming van de in het programma van eisen neergelegde uitgangspunten. Het ligt daarbij uit een oogpunt van zorgvuldigheid voor de hand dat het gemeentebestuur de eisen voor de energie-infrastructuur bepaalt in overleg met de direct betrokken partijen in het gebied. Dat kunnen bewoners (indien bekend), woningeigenaren, woningbouwcorporaties en projectontwikkelaars zijn.
Het besluit treedt na ongeveer twee maanden in werking, om gemeentebesturen de tijd te geven zich naar deze regels te richten. Aangezien er thans al gemeenten overeenkomstig de in dit besluit neergelegde regels handelen, is een overgangsbepaling opgenomen, zodat gewaarborgd kan worden dat degenen die in een dergelijke openbare procedure de «winnende» bieding hebben gedaan, ook daadwerkelijk hun bieding kunnen uitvoeren en de energie-infrastructuur in het betrokken gebied kunnen aanleggen.
De Minister van Economische Zaken,
A. Jorritsma-Lebbink
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Economische Zaken.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 april 2001, nr. 71.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2001-126.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.