Besluit van 16 februari 2001 tot regeling van de doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 (Interim-besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 22 november 2000, nr. EB2000/97915, gedaan mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Gelet op artikel 5, tweede lid, van de Brandweerwet 1985, artikel 19, tweede lid, van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen;

De Raad van State gehoord (advies van 18 januari 2001, nr. W04.00.0570/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van 31 januari 2001, nr. EB2001/53045, uitgebracht mede namens Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepalingen

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. Onze Minister: Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties;

b. brandweerregio: het grondgebied van de gemeenten die ingevolge artikel 3 van de Brandweerwet 1985 samen een gemeenschappelijke regeling hebben getroffen;

c. WGHR-regio: het grondgebied van de gemeenten die ingevolge artikel 5, eerste lid, van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen een gemeenschappelijke regeling hebben getroffen;

d. de regionale brandweer: het openbaar lichaam, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Brandweerwet 1985;

e. het bestuur: het bestuur van het orgaan of de rechtspersoon, ingesteld bij de gemeenschappelijke regeling, bedoeld in artikel 5 van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen;

f. gebied: het grondgebied van de regio, bedoeld in artikel 21 van de Politiewet 1993, waarin de desbetreffende brandweerregio of WGHR-regio is gelegen;

g. basisbedrag: het basisbedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid;

h. variabel bedrag 1: het bedrag vastgesteld volgens de formule, neergelegd in tabel A van de bij dit besluit behorende bijlage 1;

i. variabel bedrag 2: het bedrag vastgesteld volgens de formule, neergelegd in tabel B van de bij dit besluit behorende bijlage 1;

j. aantal inwoners: het aantal inwoners van de in de desbetreffende regio's of gebieden liggende gemeenten volgens de door het Centraal Bureau voor de Statistiek openbaar gemaakte bevolkingscijfers per 1 januari van het jaar voorafgaand aan het jaar waarop de bijdrage betrekking heeft.

k. de algemene bijdrage: de bijdragen, bedoeld in de artikelen 3 en 4;

l. de bijzondere bijdrage: de bijdragen, bedoeld in de artikelen 6 en 7;

m. de incidentele bijdrage: de bijdragen, bedoeld in de artikelen 8 en 9.

§ 2. Verdeelsystematiek

Artikel 2

  • 1. Het basisbedrag bedraagt voor de taken van de regionale brandweer per gebied f 670 402,88 en voor de taken van het bestuur per gebied f 770 780,71.

  • 2. Onze Minister stelt, onder voorbehoud van goedkeuring van de begroting van de uitgaven en ontvangsten van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (VII), jaarlijks uiterlijk op 1 oktober voor het eerstvolgende jaar de bedragen vast, die als variabel bedrag 1 en 2 worden verdeeld over respectievelijk de regionale brandweren en de besturen.

  • 3. In afwijking van het tweede lid worden de bedragen voor het jaar 2001 vastgesteld op f 58 300 000 voor de regionale brandweren en op f 30 500 000 voor de besturen.

  • 4. De structuurkenmerken vermeld in de bij dit besluit behorende bijlage 1, komen overeen met die welke bij het Besluit financiële verhouding 2001 zijn vastgesteld.

Artikel 3

Onze Minister stelt de jaarlijkse bijdrage aan een regionale brandweer als volgt vast:

basisbedrag x aantal inwoners van de brandweerregio + variabel bedrag 1

aantal inwoners per gebied

Artikel 4

Onze Minister stelt de jaarlijkse bijdrage aan een bestuur als volgt vast:

basisbedrag x aantal inwoners van de WGHR-regio + variabel bedrag 2

aantal inwoners per gebied

Artikel 5

Indien een brandweerregio of een WGHR-regio zich over meer dan één gebied uitstrekt, wordt het bedrag overeenkomstig de artikelen 3 en 4 verdeeld, met dien verstande dat de betreffende basisbedragen naar evenredigheid van het inwoneraantal van de aan de gemeenschappelijke regeling deelnemende gemeenten in de onderscheiden gebieden worden verdeeld.

§ 3. Bijzondere bijdragen en incidentele bijdragen

Artikel 6

  • 1. In aanvulling op de bijdrage, bedoeld in artikel 3:

    a. ontvangt de Regionale Hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond jaarlijks een bedrag van f 430 000,00 en

    b. ontvangen de Regionale Brandweer Amsterdam en Omstreken, de Regionale Brandweer Gewest Midden-Limburg, de Hulpverleningsdienst Groningen en de Regionale Brandweer Zeeland elk jaarlijks een bedrag van f 222 000,00.

  • 2. De bijdrage, bedoeld in het eerste lid, is bestemd voor de bekostiging van functionarissen, belast met de uitvoering van de taken in het kader van de voorbereiding op de bestrijding van rampen en zware ongevallen, voortvloeiend uit de paragrafen 3 en 4 van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 en van hun ondersteuning.

  • 3. Over de inzet van de in het tweede lid genoemde functionarissen en hun ondersteuning worden afspraken gemaakt met de besturen van de omliggende regionale brandweren, zoals neergelegd in de bij dit besluit behorende bijlage 2, en met de besturen van de in de desbetreffende regio's gelegen gemeenten.

Artikel 7

In aanvulling op de bijdrage, bedoeld in artikel 3:

a. ontvangt de Regionale Brandweer Streekgewest Westelijk Noord-Brabant een bedrag van f 312 000,00 ten behoeve van de bestrijding van rampen en zware ongevallen op de Schelde/Rijnverbinding en de voorbereiding daarop;

b. ontvangen de Regionale Brandweer Rivierenland, Regionale Brandweer Nijmegen en Omstreken en de Regionale Brandweer Zuid-Holland Zuid respectievelijk een bedrag van f 105 000,00 f 125 000,00 en f 225 000,00 ten behoeve van de instandhouding van blusboten;

c. ontvangen de Regionale Brandweer/Centrale Post Ambulancevervoer Fryslân, de Gemeenschappelijke Gezondheidsdienst Fryslân en het Gewest Kop van Noord-Holland respectievelijk een bedrag van f 84 000,00 f 224 000,00 en f 61 000,00 voor extra voorzieningen ten behoeve van de Waddeneilanden.

Artikel 8

Onze Minister kan incidenteel in een bijzonder geval aan een regionale brandweer of een bestuur een bijdrage verstrekken, waarvan hij de hoogte en de bestemming bepaalt.

Artikel 9

Onze Minister kan aan de regionale brandweer of het bestuur tot het bedrag van de werkelijke uitgaven de additionele kosten vergoeden die zijn verbonden aan het houden van oefeningen met een bijzonder karakter voor zover deze op verzoek van Onze Minister worden gehouden en niet in het kader van het algemene oefenbeleid passen.

§ 4. Betaalbaarstelling, verantwoording en beleidsinformatie

Artikel 10

De betaling van de algemene en de bijzondere bijdragen vindt plaats in vier gelijke termijnen op 1 februari, 1 mei, 1 augustus en 1 november.

Artikel 11

  • 1. De regionale brandweer respectievelijk het bestuur, besteedt de algemene bijdrage ten behoeve van de uitvoering van de taken, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de Brandweerwet 1985 respectievelijk artikel 8, eerste lid, onderdeel b, van de Wet geneeskundige hulpverlening bij rampen.

  • 2. Een bedrag tot maximaal gelijk aan de algemene bijdrage kan ten behoeve van de uitoefening van de in het eerste lid genoemde taken worden gereserveerd voor het daaropvolgende jaar.

  • 3. Indien het bedrag, bedoeld in het tweede lid, wordt overschreden, kan Onze Minister de algemene bijdrage voor een volgend jaar met ten hoogste het bedrag van de overschrijding in mindering brengen.

Artikel 12

  • 1. De regionale brandweer respectievelijk het bestuur, zendt voor 1 oktober van het jaar volgend op het uitkeringsjaar aan Onze Minister de jaarrekening van het desbetreffende jaar en de toelichting daarop.

  • 2. De jaarrekening bevat in ieder geval gegevens over:

    a. de besteding van de algemene bijdragen;

    b. de besteding van de bijzondere bijdragen;

    c. de besteding van de incidentele bijdragen;

    d. de reservering, bedoeld in artikel 11, tweede lid.

  • 3. De jaarrekening is voorzien van een verslag en een verklaring, die zijn afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek.

  • 4. De accountant geeft een verklaring af, waarin hij zijn oordeel geeft over:

    a. de getrouwheid van het beeld dat de jaarrekening geeft van de grootte en de samenstelling van het vermogen op 31 december van het uitkeringsjaar, van het resultaat over het uitkeringsjaar en van de besteding van de totale bijdrage;

    b. de rechtmatigheid van de besteding van de algemene bijdrage, de bijzondere bijdrage en de incidentele bijdrage.

  • 5. Ten behoeve van de controle op de besteding van de bijdragen verstrekt de regionale brandweer respectievelijk het bestuur desgevraagd aan de door Onze Minister daartoe aangewezen ambtenaren van de accountantsdienst, bedoeld in artikel 22, eerste lid, van de Comptabiliteitswet, de benodigde informatie. Deze ambtenaren kunnen tevens informatie inwinnen bij de accountant, bedoeld in het derde lid.

Artikel 13

  • 1. Voor zover de regionale brandweer respectievelijk het bestuur een deel van de algemene of de bijzondere bijdrage aan een ander doel heeft besteed dan waarvoor die bijdrage is bestemd, kan Onze Minister dat deel van de desbetreffende bijdrage in mindering brengen op de bijdrage voor een volgend jaar.

  • 2. Incidentele bijdragen die aan een ander doel zijn besteed, dan waarvoor zij zijn bestemd, kunnen worden teruggevorderd.

  • 3. Alvorens Onze Minister een besluit als bedoeld in het eerste en tweede lid neemt, nodigt hij de regionale brandweer respectievelijk het bestuur uit hem binnen drie maanden daarover inlichtingen te verschaffen.

  • 4. Binnen twee maanden na ontvangst van de in het derde lid bedoelde inlichtingen, dan wel binnen twee maanden na het verstrijken van de in het derde lid bedoelde termijn, maakt Onze Minister zijn beslissing omtrent de vermindering van de bijdrage voor het volgende jaar bekend.

Artikel 14

  • 1. De regionale brandweer en het bestuur verstrekken jaarlijks voor 31 december van het uitkeringsjaar een activiteitenplan aan Onze Minister.

  • 2. Het activiteitenplan bevat de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de activiteiten ten behoeve van de versterking van de rampenbestrijdingsorganisatie van het uitkeringsjaar en de desbetreffende voorgenomen activiteiten van het daarop volgende jaar.

  • 3. Onze Minister kan nadere regels stellen met betrekking tot de inrichting van het in het eerste lid genoemde activiteitenplan.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 15

Het Besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen wordt ingetrokken.

Artikel 16

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst, werkt terug tot en met 1 januari 2001 en vervalt met ingang van 1 januari 2003.

Artikel 17

Dit besluit wordt aangehaald als: Interim-Besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 16 februari 2001

Beatrix

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. M. de Vries

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de achtste maart 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Paragraaf 1. Inleiding

Het door de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgedragen onderzoek in 1998 naar de financieringsbehoefte van de regionale brandweren en de organisatie voor de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen (GHOR) heeft uitgewezen dat structureel een substantiële verhoging van de financiële middelen nodig is, opdat deze organisaties hun taken adequaat kunnen uitvoeren. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft het kabinet besloten de rijksbijdragen aan de regionale brandweer en de GHOR organisatie stapsgewijs te verhogen met circa f 80 miljoen structureel in het jaar 2003. De regionale brandweer heeft deze extra financiële middelen onder andere nodig voor intensivering van de risicoanalyse, voor taken in het kader van pro-actie, voor planvorming, voor het houden van oefeningen en voor verbetering van de informatievoorziening. De geneeskundige hulpverleningsregio (WGHR-regio) behoeft extra bijdragen onder andere voor de voorbereidingen op de nieuwe bestuurlijke en organisatorische structuur, zoals die voortvloeit uit het project GHOR1x, voor de uitbreiding van de beschikbaarheidregeling, voor opleiding en oefening en voor materieel.2

Tegelijkertijd hebben wij geconstateerd dat de verdeling van de middelen op grond van het hiervoor geldende stelsel onvoldoende was toegesneden op het actuele risicobeeld in de regio's, waardoor onvoldoende recht werd gedaan aan de verschillen in de noodzakelijke uitgavenpatronen van de onderscheiden regio's.3 De ontwikkeling van een nieuw verdeelstelsel werd daarom noodzakelijk geacht.

Daarnaast waren wij van mening dat de verdeel- en verantwoordings-systematiek van de bijdrageregeling onvoldoende recht deed aan de bestuurlijke verantwoordelijkheid van gemeenten, en in het verlengde daarvan van de brandweerregio's en van de WGHR-regio's. De verantwoording van de besteding van de gelden was onnodig gedetailleerd, waardoor de bestuurslasten voor zowel het rijk als de regio's relatief zwaar waren.

In het jaar 2003 zal de bijdrage voor de organisatie van de rampenbestrijding met een bedrag van circa f 80 miljoen structureel zijn verhoogd. In dat jaar zal naar verwachting ook de wetgeving met betrekking tot de beleidsvoornemens, neergelegd in de Beleidsnota Rampenbestrijding 2000–20044, zoals de nieuwe taak van de WGHR-regio's, de territoriale congruentie5 en de beheersplannen6, in werking treden. Met de extra gelden die de komende jaren beschikbaar zullen komen, zullen de regio's zich kunnen voorbereiden op de nieuwe situatie in 2003. Ter ondersteuning daarvan geldt voor de periode van 1 januari 2001 tot en met 31 december 2002 dit interim-besluit. Tevens wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om een aanvang te maken met de invoering van een nieuwe verdeelsystematiek, die beter is toegesneden op de in de regio aanwezige risico's. Met de extra middelen die beschikbaar komen, kunnen de daarmee gepaard gaande herverdelingseffecten worden opgevangen. Op grond van de eerste ervaringen met deze nieuwe systematiek en de voortschrijding van de ontwikkeling van op risico's geënte structuurkenmerken zal worden bezien of de verdeelsleutel nog nader moet en kan worden verfijnd.

Voor het jaar 2000 is bij circulaire invoering versterking rampenbestrijding van 14 december 1999 (EB1999/94121) een extra bijdrage toegekend ten behoeve van een (regionaal) invoeringsplan voor de jaren 2000–2003 en een daarop gebaseerd activiteitenplan voor het jaar 2000. Bij de toekenning van de bijdrage hiervoor is rekening gehouden met de nieuwe verdeelsystematiek. Bij brief zijn alle regio's geïnformeerd over de bijdrage die zij op grond van genoemde circulaire ontvangen voor het jaar 2000 en is tevens een voorlopige indicatie verstrekt van de bijdragen voor de jaren 2001 en 2002 op grond van de nieuwe verdeelsystematiek, zoals voorgesteld in het rapport «nieuw verdeelmodel doeluitkering rampenbestrijding vanaf 2000» dat op 18 oktober 1999 is uitgebracht door het Centrum voor beleidsadviserend onderzoek, verder te noemen het Cebeon rapport. Deze nieuwe systematiek is in de loop van het jaar 2000 op diverse regionale bijeenkomsten toegelicht. Onderhavig besluit is de technische uitwerking van deze nieuwe systematiek.

Op dit moment is de verdeelsystematiek nog niet voldoende toegesneden op alle kostenverhogende risico's. Zo worden de bijdragen voor de extra kosten voortvloeiend uit de taken die bepaalde regio's hebben op grond van het Besluit risico's en zware ongevallen nog niet toebedeeld via de verdeelsystematiek, evenmin als de extra bijdragen voor blusboten, voor de waakvlamovereenkomst en voor de Waddeneilanden. Op grond van de artikelen 6 en 7 wordt daarvoor aan de desbetreffende regionale brandweren een bijdrage verstrekt. Het streven is erop gericht om in de komende jaren de verdeelsystematiek zodanig aan te passen, dat deze bijdragen op grond van de algemene verdeelsystematiek automatisch aan de desbetreffende regio's worden toebedeeld en dus geen aparte regeling meer behoeven.

De effecten van de nieuwe verdeelsystematiek worden de komende tijd geëvalueerd. De resultaten daarvan zijn medio het jaar 2001 beschikbaar en zullen leiden tot een verfijning van de verdeelsystematiek, die wordt neergelegd in het (definitieve) Besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen dat in het jaar 2003 in werking zal treden.

Paragraaf 2. De verdeelsystematiek

2.1 Toesnijding op regionale kenmerken

Voor de inwerkingtreding van dit besluit werd de bijdrage voor de brandweerregio en de WGHR-regio vastgesteld op grond van normbedragen ten aanzien van met name genoemde onderdelen van de rampenbestrijding. Per regio werden de onderdelen (materieel, personeel, opleidingen en oefeningen) vastgesteld die de regio geacht werd aanwezig te hebben en in stand te houden. De bijdrage voor de regio werd vervolgens vastgesteld door het aantal aanwezig geachte onderdelen te vermenigvuldigen met de daarvoor vastgestelde normbedragen. Deze systematiek bood geen mogelijkheid om de verdeling van de middelen automatisch te relateren aan de actuele situatie in de regio's. In de loop der jaren heeft deze systematiek dan ook geleid tot een verdeling van de middelen die onvoldoende recht deed aan de in de regio's aanwezige risico's. Wij hebben daarom een verdeelsystematiek laten ontwerpen die beter is toegesneden op de risico's in een bepaalde regio en die bovendien de verdeling automatisch aanpast als de omstandigheden in die regio zich wijzigen. Als één van de uitgangspunten daarbij gold dat geen enkele regio op grond van de nieuwe verdeelsystematiek een kleinere bijdrage mocht krijgen dan zij kreeg op grond van het toen geldende Besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen en van bepaalde circulaires die tot structurele verplichtingen leidden.

Als eerste aanknopingspunt voor de bepaling van de risico's in een regio kunnen de structuurkenmerken dienen die worden benut voor de verdeling van de gelden uit het gemeentefonds. Wij hebben daarom laten onderzoeken welke van deze structuurkenmerken van invloed zijn op de gehele breedte van het takenpakket in het kader van de rampenbestrijding. Mede omdat als één van de uitgangspunten gold dat geen enkele regio door toepassing van de nieuwe verdeelsystematiek recht op minder rijksmiddelen zou krijgen dan voorheen, is op grond van o.a. begrotingen van brandweerregio's en hulpverleningsregio's over het jaar 1999 een analyse gemaakt van het relevante feitelijk netto-uitgavenniveau7. Vervolgens zijn op basis van dit uitgavenpatroon de structuurkenmerken geselecteerd die daarvoor bepalend zijn8.

Ter bepaling van de relevante structuurkenmerken voor de brandweerregio's is onderscheid gemaakt tussen de uitgaven voor alarmcentrales en voor overige taken. Voor beiden geldt dat standaard een vast basisbedrag voor de formatieve basisbezetting is vereist. De meerkosten verbonden aan de in de regio aanwezige risico's worden bepaald door het aantal inwoners, door het aantal woonruimten, door de oppervlakte van de bebouwing, door het regionale klantenpotentieel, door de omgevingsadressendichtheid, door de oppervlakte van de historische kern, door de totale oppervlakte van de regio en door de aanwezigheid van meerdere kernen in het gebied (meerkernigheid). Met name door deze laatste twee factoren worden de extra kosten van gebieden, die als gevolg van een grotere spreiding van de bebouwing een grotere spreiding van voorzieningen voor de rampenbestrijding kennen, gehonoreerd. Vervolgens is onderzocht in welke mate deze structuurkenmerken de risico's in een regio beïnvloeden. De bevindingen zijn neergelegd in een formule. Deze formule is neergelegd in tabel A van de bijlage 1.

De bijdrage is, gelet op artikel 5 Brandweerwet 1985, in beginsel bestemd voor de voorbereiding van de bestrijding van rampen en zware ongevallen in buitengewone omstandigheden. De brandweerzorg wordt in beginsel bekostigd uit de algemene middelen van de gemeenten. De brandweerzorg vormt evenwel de basis voor de organisatie van de rampenbestrijding. Door deze samenhang tussen de gemeentelijke uitgaven voor de brandweerzorg en een groot deel van de taken van de regionale brandweer is het feitelijke uitgavenpatroon voor de organisatie van de rampenbestrijding inzichtelijk en was het mogelijk aan te sluiten bij het feitelijk netto uitgavenniveau.

De bij de rampenbestrijding betrokken geneeskundige hulpverleningsinstanties – dat zijn de ambulancediensten, de Centrale Posten Ambulancevervoer en de ziekenhuizen – daarentegen worden voor hun reguliere taken bekostigd aan de hand van door het College Tarieven Gezondheidszorg vastgelegde tarieven. De wettelijke basis hiervoor is neergelegd in de Wet tarieven gezondheidszorg en de Ziekenfondswet. Tegen deze achtergrond is ervoor gekozen om bij de opzet van de verdeelsystematiek alleen aan te sluiten bij de verdeelpatronen voor de rijksmiddelen zoals die golden op basis van het (oude) Besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen, de bijdrage ten behoeve van de opzet van de nieuwe bestuurlijke structuur voor de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen en de aanstelling van een regionaal geneeskundig functionaris en de extra middelen voor de geneeskundige combinaties.

Evenals voor de brandweertaken in het kader van de rampenbestrijding geldt ook voor de taken van de geneeskundige hulpverlening in dat kader dat een substantieel vast basisbedrag nodig is voor een minimum bezetting en de daarbij behorende voorzieningen om de taken in het kader van de geneeskundige hulpverlening te kunnen uitvoeren. Daarnaast worden de kosten in ieder geval beïnvloed door het aantal inwoners, het aantal woonruimten en de oppervlakte van de bebouwing in hectaren. Vervolgens is onderzocht in welke mate deze structuurkenmerken de risico's in een regio beïnvloeden. De bevindingen zijn neergelegd in een formule. Deze formule is neergelegd in tabel B van de bijlage.

2.2 Het basisbedrag en territoriale congruentie

Eén van de beleidsvoornemens in de eerdergenoemde Beleidsnota Rampenbestrijding is dat de grenzen van de brandweerregio's, de geneeskundige hulpverleningsregio's en de politieregio's in het jaar 2003 zoveel mogelijk congruent zullen zijn. De schaal van de politieregio is daarbij richtinggevend. Een onderzoek naar de consequenties van schaalvergroting van brandweerregio's en WGHR-regio's op de schaal van de politieregio (het resultaat dat wordt beoogd met het beleid met betrekking tot territoriale congruentie) heeft uitgewezen dat de verwachting is dat, naast andere voordelen zoals betere bestuurlijke samenwerking, deze schaalvergroting een efficiencywinst kan opleveren. In het kader van het Project Versterking Brandweer en het project GHOR is een ontwikkeling op gang gekomen waarbij brandweerregio's en geneeskundige hulpverleningsregio's hun territoriale grenzen afstemmen op die van de politieregio9. Met het vaststellen van een vast basisbedrag afgestemd op het gebied van de politieregio, wordt een prikkel gegeven tot deze fusieprocessen. Dit basisbedrag is immers gebaseerd op de vaste lasten van een rampenbestrijdingsorganisatie op de gemiddelde schaal van een politieregio. Naarmate de rampenbestrijding op een kleinere schaal wordt georganiseerd, zullen de werkelijke vaste lasten zwaarder op het budget drukken. Door fusering kunnen de regio's deze vaste lasten verlichten en daarmee de winst van die schaalvergroting verzilveren.

2.3 Voeding, vast bedrag en variabel bedrag

De verdeelsystematiek is als volgt:

Het basisbedrag, dat wil zeggen het bedrag dat elk gebied op de schaal van de politieregio nodig heeft om de basisvoorzieningen voor de rampenbestrijdingsorganisatie in stand te houden, is op basis van eerder genoemd onderzoek vastgesteld op f 670 402,88 voor de taken van de regionale brandweer en op f 770 780,71 voor die van het bestuur. De totale voeding voor de doeluitkering voor de bestrijding van rampen en ongevallen wordt jaarlijks stapsgewijs verhoogd. De totale voeding voor de bijdrage voor het jaar 2001 is de optelsom van het basisbedrag, genoemd in het eerste lid van artikel 2 vermeerderd met het bedrag, genoemd in het derde lid van artikel 2. De totale voeding voor het jaar 2002 kan op dit moment nog niet exact worden vastgesteld, omdat deze afhankelijk is van de (jaarlijkse) vaststelling van de begroting van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Het totale variabele bedrag ten behoeve van de brandweerregio's en de geneeskundige hulpverleningsregio's wordt daarom in beginsel voor de duur van deze interim-periode jaarlijks door de Minister vastgesteld. Voor het jaar 2001 is dit bedrag vastgesteld in onderhavig besluit zelf (artikel 2, derde lid). Deze bedragen worden over de onderscheiden regionale besturen verdeeld op grond van de in de bijlage neergelegde formules. Het basisbedrag per brandweerregio, resp. WGHR-regio wordt vastgesteld door het basisbedrag te vermenigvuldigen met het aantal inwoners van de brandweerregio resp. de WGHR-regio en te delen door het aantal inwoners van de politieregio waarin de regio's zijn gelegen (zie de artikelen 2 tot en met 5).

Omdat de verdeelsystematiek mede wordt beïnvloed door wijziging van de structuurkenmerken binnen een regio, wordt de verdeling over de regio's van de totale middelen jaarlijks automatisch geactualiseerd. Verandering van die structuurkenmerken binnen een regio leidt immers tot een wijziging van de (relatieve) verdeling van de middelen over de verschillende regio's.

Paragraaf 3. De verantwoordingssystematiek

Onderscheiden worden algemene bijdragen, bijzondere bijdragen en (eventueel) incidentele bijdragen (zie artikel 1, onderdelen k, l en m). De regionale brandweren en de besturen ontvangen een algemene bijdrage in de vorm van een lumpsum, bestemd voor de bekostiging van hun taken, neergelegd in artikel 3 van de Brandweerwet 1985 en in artikel 8 van de Wet geneeskundige hulpverlening (artikel 11). Genoemde regio's hebben binnen dit doel volledige bestedingsvrijheid. Zo kunnen de regionale brandweren de eigen middelen aanwenden voor taken in het kader van de geneeskundige hulpverlening bij rampen en zware ongevallen en kunnen de WGHR-regio's hun middelen aanwenden voor brandweertaken in dit kader. Bij een dergelijke grote beleidsvrijheid voor de besteding van de algemene bijdrage past een summiere financiële verantwoording.

In aanvulling op de algemene bijdrage ontvangen bepaalde regionale samenwerkingsverbanden structureel een bijzondere bijdrage ten behoeve van specifieke taken (artikelen 6 en 7).

Tenslotte kan een incidentele bijdrage worden verstrekt voor door de Minister te bepalen doelen (artikel 8) en voor additionele kosten verbonden aan het houden van oefeningen met een bijzonder karakter op verzoek van de Minister (artikel 9). Het spreekt voor zich dat de verantwoording voor de besteding van de bijzondere bijdrage en de (eventuele) incidentele bijdrage stringenter is dan voor de algemene bijdrage. Aangetoond moet worden dat deze bijdragen daadwerkelijk aan de desbetreffende taken of doelen zijn besteed.

De besturen van de regionale brandweren en van de WGHR-regio's leggen rekening en verantwoording af door middel van de jaarrekening en de toelichting daarop, voorzien van een verslag en een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 12). Dit is in overeenstemming met de algemene regels met betrekking tot de financiële verantwoording van specifieke uitkeringen voor gemeenten (artikel 10 van de Overgangsregeling Financiële Verhoudingswet in samenhang met de artikelen 186 en 213 van de Gemeentewet).

Voor wat betreft de algemene bijdrage, die de regio's ontvangen op grond van de artikelen 2 tot en met 5, geldt dat in de jaarrekening en de toelichting daarop een summiere verantwoording van de besteding van de middelen voldoende is. Voor de bijzondere bijdrage, die de regionale samenwerkingsverbanden ontvangen op grond van de artikelen 6 en 7, geldt dat uit de jaarrekening moet blijken dat de betreffende middelen daadwerkelijk zijn besteed aan de in artikelen 6 en 7 genoemde taken. Voor deze middelen geldt een overgangssituatie, waarbij enkele regio's extra middelen ontvangen voor bepaalde taken die ook ten behoeve van andere regio's worden uitgevoerd. Dit geldt vooral voor de taak, neergelegd in artikel 6. Daarom dient de besteding van deze middelen nauwgezet te worden verantwoord. Ook voor de incidentele bijdrage geldt dat uit de jaarrekening moet blijken dat de betreffende middelen zijn besteed aan de door de Minister aangewezen bestemming (artikel 8) of de bijzondere oefening (artikel 9).

De rechtmatigheidstoets van de accountant beperkt zich tot de toets of de algemene bijdrage daadwerkelijk is besteed aan taken van de regionale brandweer, respectievelijk het bestuur in het kader van de bestrijding van rampen en zware ongevallen en de voorbereiding daarop. De rechtmatigheidstoets ten aanzien van de besteding van de bijzondere bijdrage betreft de toets of de bijdrage is besteed aan de in de artikelen 6 en 7 genoemde taken en de rechtmatigheidstoets ten aanzien van de besteding van eventuele incidentele bijdragen betreft de toets of zij is besteed aan de door de Minister aangewezen bestemmingen of deadditionele kosten van de bijzondere oefening. Indien de middelen niet rechtmatig zijn besteed, kan de Minister het deel van de algemene bijdrage of de bijzondere bijdrage dat onrechtmatig is besteed in mindering brengen op de bijdrage voor een volgend jaar (artikel 13, eerste lid). Indien de incidentele bijdrage niet rechtmatig is besteed, kan de Minister (een deel van) de bijdrage terugvorderen (artikel 13, tweede lid).

Paragraaf 4. Beleidsinformatie

De financiële verantwoording op grond van artikel 12 biedt onvoldoende informatie om de verantwoordelijkheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties voor de samenhang in en de landelijke dekking van de organisatie van de rampenbestrijding adequaat te kunnen invullen. Pas in het jaar 2003 zullen de beleidsvoornemens inzake de beheersplannen en de rapportagecyclus in werking treden. Onder andere op basis van de informatie die daaruit wordt verkregen, kan de bewaking van de kwaliteit van de rampenbestrijding worden geïntensiveerd. Zo zullen de beheersplannen voorzien in een periodieke rapportage aan de betrokken gemeentebesturen en aan de provincie. De provincies zullen de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties rapporteren over hun bevindingen met betrekking tot de kwaliteit van de rampenbestrijding. Op deze wijze zal de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties structureel zicht krijgen op de landelijke situatie.10 Daarnaast behoudt de inspectie voor de brandweerzorg en de rampenbestrijding uiteraard haar huidige taak.

Om in de leemte van informatie tussen 2001 en 2003 te kunnen voorzien, verplicht artikel 14 tot het verschaffen van extra informatie in de vorm van activiteitenplannen. In deze activiteitenplannen zijn opgenomen de in het uitkeringsjaar gerealiseerde activiteiten en de voorgenomen activiteiten voor het daaropvolgende jaar om de brandweer respectievelijk de organisatie voor de geneeskundige hulpverlening bij ongevallen en rampen afzonderlijk en in samenhang met elkaar te verbeteren. Deze beleidsinformatie stelt de Minister in staat om te bezien of het ingezette beleid in het kader van de versterking van de organisatie van de rampenbestrijding en de voorbereiding daarop tot resultaten heeft geleid en of bepaalde nieuwe beleidsinitiatieven van de regio's binnen het aangegeven kader passen. Voor de goede orde zij opgemerkt dat deze beleidsinformatie niet dient voor de rechtmatigheidtoets van de besteding van de bijdragen.

Paragraaf 5. Bestuurlijke lasten

Zoals aangegeven in paragraaf 1 wordt met de nieuwe verantwoor-

dingssystematiek een vermindering van bestuurlijke lasten beoogd. Dit wordt bewerkstelligd, doordat de verantwoordingssystematiek aanzienlijk wordt vereenvoudigd (zie paragraaf 3).

Het in paragraaf 4 genoemde activiteitenplan lijkt in eerste instantie te leiden tot meer bestuurslasten. Deze activiteitenplannen zijn evenwel gebaseerd op het invoeringsplan 2000–2003, dat de regio's hebben opgesteld en waarvoor bij circulaire in het jaar 2000 middelen zijn verstrekt. In voornoemde circulaire is tevens aangegeven dat het invoeringsplan 2000–2003 de basis vormt voor een jaarlijks activitei-

tenplan. In dit activiteitenplan worden de activiteiten en de gerealiseerde producten in het afgelopen jaar, de betrokken organisaties en de planning voor het volgende jaar aangegeven. Er worden derhalve in dit kader ten opzichte van het jaar 2000 geen nieuwe taken toegevoegd. Per saldo worden de bestuurslasten met dit besluit gereduceerd.

Overigens gold, zoals aangegeven in paragraaf 2.1, als één van de uitgangspunten voor de nieuwe verdeelsystematiek dat geen enkele regio er ten opzichte van de structurele middelen die zij kreeg op grond van de toenmalige structurele regelingen, er op achteruit mocht gaan. De voor de invoeringsplannen en activiteitenplannen verstrekte middelen op grond van voornoemde circulaire zijn in dit kader beschouwd als structurele middelen. Voor zover de informatieplicht middels de activiteitenplannen tot meer bestuurslasten leidt, wordt hiervoor een bijdrage verstrekt via de nieuwe verdeelsystematiek.

Paragraaf 6. Reactie op adviezen

Het concept Interim-besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen is voor advies voorgelegd aan de Raad voor de financiële verhoudingen, de Nederlandse Brandweerfederatie (NBF), de Vereniging voor de Nederlandse gemeenten (VNG), de Raad voor de regionaal geneeskundige functionarissen en het Beraad van GHOR-burgemeesters.

In zijn algemeenheid wordt het streven naar een verdeelsystematiek die meer is toegespitst op de in de regio's aanwezige risico's door alle partijen onderschreven. Belangrijkste kanttekening daarbij van de Raad voor de financiële verhoudingen, de Nederlandse Brandweerfederatie en de Vereniging voor de Nederlandse gemeenten betreft de vaststelling in deze tussenfase van het basisbedrag op de schaal van de politieregio, vooruitlopend op de totstandkoming van de congruente regio's. Alhoewel zij het streven naar territoriale congruentie van de brandweerregio's en de geneeskundige hulpverleningsregio's op de schaal van de politieregio's onderschrijven, achten zij het inbouwen van een financiële prikkel daartoe middels onderhavig besluit niet de geëigende weg. Zij wijzen er in dat verband op dat de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in het Algemeen Overleg van 12 april 2000 met de vaste commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft aangegeven dat uitzonderingen mogelijk zijn, mits de afwijking noodzakelijk is in het belang van de rampenbestrijding en de voorbereiding daarop. Daar komt bij, zo menen deze organisaties, dat in situaties waarin de ene regio wel wil meewerken aan schaalvergroting, maar de andere niet, de eerstgenoemde regio (mede) financieel nadeel ondervindt van de onwil van de ander. Voorgesteld wordt daarom het basisbedrag vast te stellen op de schaal van de bestaande brandweerregio's. De Raad van Regionaal Geneeskundige Functionarissen en het Beraad van de GHOR-burgemeesters hadden geen moeite met de vaststelling van het basisbedrag op de schaal van de politieregio.

Ten aanzien van het bezwaar tegen het inbouwen van een financiële prikkel merken wij het volgende op. Vooropgesteld zij dat congruente gebiedsindeling met het oog op de rampenbestrijding op de schaal van de politieregio uitgangspunt blijft. Het voorstel van de Raad voor de Financiële Verhoudingen houdt in dat het basisbedrag tijdens de ontwikkelingsfase wordt vastgesteld op de schaal van de huidige brandweerregio en, na fusie, op de schaal van de politieregio. Het basisbedrag zou dan in negatieve zin worden aangepast. Dat leidt ertoe dat regio's die middels een intentieverklaring hebben aangegeven in de nabije toekomst te willen gaan samenwerken op de gewenste schaal van de politieregio, dan wel op een daarmee vergelijkbare schaal, financieel nadeel zouden ondervinden, zodra zij hun streven hebben verwezenlijkt. Daarmee wordt het fusieproces gefrustreerd. Vaststelling van het basisbedrag op de schaal van de huidige brandweerregio's werkt derhalve contraproductief voor de gewenste regiovorming en achten wij daarom niet wenselijk.

Ten aanzien van het bezwaar tegen de vaststelling op de schaal van de politieregio's met het oog op maatwerk zij het volgende opgemerkt. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft aangegeven dat slechts indien het belang van de rampenbestrijding aanzienlijk beter is gewaarborgd met een afwijkende gebiedsindeling, incongruente gebiedsindeling zal worden toegestaan. De situatie dat incongruente gebiedsindelingen blijven bestaan «door de onwil van de andere regio» zal zich dan ook niet voordoen.

Het bezwaar tegen de vaststelling van het basisbedrag op de schaal van de politieregio in de eindsituatie gaat uit van de veronderstelling dat niet congruente regio's daarvan per definitie financieel nadeel zullen ondervinden. Incongruente regio's ondervinden evenwel alleen financieel nadeel van enige omvang, indien de schaal van de brandweer- of GHOR-regio aanzienlijk kleiner is dan die van de politieregio. De omrekening van het basisbedrag geschiedt immers aan de hand van het inwonertal van de betreffende regio en zal alleen substantieel lager uitkomen, indien de schaal, en dus het inwonertal, substantieel kleiner is. Het streven naar congruente regio's in het kader van de rampenbestrijding wordt door alle partijen onderschreven11. Op dit moment zijn tal van fusieprocessen in volle gang. Er hebben zich 26 voorlopige GHOR regio's gevormd, die alle qua schaal min of meer overeenkomen met die van de politieregio. De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft inmiddels van een aantal nog niet congruente brandweerregio's een intentieverklaring ontvangen. Daarin worden door betrokken partijen de fusieprocessen onderschreven, die in veel gevallen leiden tot met de politieregio's congruente brandweerregio's. Daar waar de voorgenomen fusies niet leiden tot congruente regio's, leiden zij in ieder geval tot regio's die qua schaal vergelijkbaar zijn met die van de politieregio's. Het niet congruent zijn met de politieregio leidt in die gevallen niet tot een aanzienlijk financieel nadeel. In de overige brandweerregio's vindt thans overleg plaats dat moet leiden tot intentieverklaringen met betrekking tot fusies. Gelet op de positieve ontwikkelingen ziet het er naar uit dat deze processen tot de gewenste resultaten zullen leiden en dat er vanaf het jaar 2003 geen regio's meer voorkomen die qua schaal niet vergelijkbaar zijn met de gemiddelde schaal van de politieregio. Van blijvend financieel nadeel in de eindsituatie zal dan geen sprake zijn. Overigens merken wij naar aanleiding van de opmerking van de NBF dat de vaststelling van het basisbedrag op de schaal van de politieregio in strijd is met het kabinetsstandpunt ter zake van het opleggen van bestuurlijke integratie12, op dat het streven naar een congruente gebiedsindeling van de regio's dient te worden onderscheiden van het streven naar integratie van besturen van de regio's.

De Nederlandse Brandweerfederatie en de VNG zijn van mening dat de voorgestelde regeling geen antwoord geeft op de vraag hoe de mate van een risico wordt gekwantificeerd en vergelijkbaar wordt gemaakt. De Nederlandse Brandweerfederatie verwees daarbij naar het stelsel van het gemeentefonds, dat beoogt alle gemeenten in staat te stellen een ongeveer gelijk voorzieningenpakket te bieden. De Raad voor de Financiële verhoudingen voegde daaraan toe dat in het stelsel van het gemeentefonds de gewichten niet gelijk blijven. Evenals in het gemeentefonds is de wijze van verdeling van het variabele bedrag voor de rampenbestrijding erop gericht een vergelijkbaar voorzieningenniveau aan te bieden. Het variabele deel van de bijdrage voor de rampenbestrijding beoogt de regio's in staat te stellen om een min of meer vergelijkbaar veiligheidsniveau te kunnen waarborgen. Hoe meer risico's aanwezig zijn in een bepaalde regio, hoe meer kostenverhogende voorzieningen de rampenbestrijding nodig heeft om mogelijke rampen te kunnen bestrijden. Zoals aangegeven in paragraaf 2.1 is onderzocht welke structuurkenmerken van invloed zijn op het takenpakket van de rampenbestrijding. Daarbij is op basis van het uitgavenpatroon van de brandweerregio's en – voor zover mogelijk – de WGHR-regio's, onderzocht in welke mate deze kenmerken van invloed zijn. Op basis van de uitkomsten daarvan is de formule opgesteld aan de hand waarvan het variabele bedrag wordt vastgesteld. Deze formule is in de bijlage bij dit besluit opgenomen. Onderhavig besluit moet worden gezien als een eerste aanzet voor deze nieuwe systematiek. Zoals aangegeven wordt de verdeelsystematiek geëvalueerd en zal in het jaar 2003 een bijgestelde verdeelsystematiek worden neergelegd in een nieuw besluit.

Evenmin als de gewichten in het gemeentefonds zijn in het onderhavige model de gewichten gefixeerd. Zij worden bepaald door de ontwikkelingen in het algemeen en in de regio in het bijzonder. Voor de beschrijving van de systematiek zij verwezen naar de toelichting bij de artikelen 2 tot en met 5.

Gewezen werd op het feit dat de verdeelmaatstaven waren gebaseerd op maatstaven die met ingang van het jaar 2001 niet meer voor de verdeling van het gemeentefonds worden gebruikt. Dat de maatstaven aanpassing behoefden, was al voorzien. Op het moment dat het concept besluit voor advies werd voorgelegd, waren de nieuwe verdeelmaatstaven evenwel nog niet bekend. De bijlage is inmiddels aangepast aan deze nieuwe verdeelmaatstaven.

De Raad van RGF'en merkt op dat het basisbedrag uiterlijk op 1 oktober van het jaar voorafgaand aan het uitkeringsjaar wordt vastgesteld (artikel 2) en dat het aanbeveling verdient om ook een uiterlijke datum voor de vaststelling van het variabele bedrag in de regeling op te nemen. Wij wijzen erop dat op grond van het tweede lid van artikel 2 niet het basisbedrag uiterlijk op 1 oktober voorafgaand aan het uitkeringsjaar wordt vastgesteld, maar het totaal te verdelen variabele bedrag. Het basisbedrag wordt bij dit besluit vastgesteld (artikel 2, eerste lid). Dit laatste geldt ook voor de bijzondere bijdragen. De artikelen 6 en 7 stellen de hoogte daarvan vast.

Andere opmerkingen betreffen de verschillende verantwoordingssystematieken voor de algemene bijdrage en de bijzondere bijdragen en het ontbreken van de mogelijkheid om gelden te reserveren voor het volgend jaar.

De meer stringente verantwoordingssystematiek wordt door de organisaties die advies hebben uitgebracht acceptabel geacht, indien het voorzieningen betreft die ook voor andere regio's worden ingezet. De bijzondere bijdragen op grond van de artikelen 6 en 7 zijn bestemd voor voorzieningen die ook ten behoeve van andere brandweerregio's moeten kunnen worden in gezet. Dit geldt in het bijzonder voor de gelden verstrekt op grond van artikel 6, de zogenaamde «Seveso-gelden». Maar ook de voorzieningen die bekostigd worden op grond van artikel 7, met uitzondering van de bijdragen voor de extra voorzieningen van de Waddeneilanden (derde lid), dienen mede voor omringende regio's. Daar komt bij dat het in de bedoeling ligt deze bijzondere bijdragen in het jaar 2003 te versleutelen in de algemene bijdrage. Een goed zicht op de besteding van deze middelen is ook in dat verband van belang. Om bovengenoemde redenen is een stringente verantwoordingssytematiek voor de besteding van deze middelen over de periode van 2001 en 2002 geboden.

Naar aanleiding van de opmerking met betrekking tot de reserveringsmogelijkheid is een bepaling opgenomen die voorziet in die mogelijkheid (artikel 11, tweede lid).

Artikelsgewijs

Artikelen 2 tot en met 5

Artikel 2 bepaalt welke bedragen per gebied, gelijk aan de politieregio, worden verstrekt als basisbedrag ten behoeve van de taken van de regionale brandweer en de besturen. Om het basisbedrag toe te rekenen naar de brandweerregio, dient dat bedrag te worden vermenigvuldigd met het aantal inwoners per brandweerregio en vervolgens te worden gedeeld door het aantal inwoners van de politieregio (zie artikel 3). Hetzelfde geldt voor de berekening van het basisbedrag per WGHR-regio (artikel 4).

Hierbij wordt opgeteld het variabele bedrag per regio (zie de artikelen 3 en 4). De berekening van dit variabele bedrag is als volgt:

De Minister bepaalt jaarlijks het totale variabele bedrag dat overeenkomstig de in de bijlage 1 neergelegde formules wordt toegedeeld aan de brandweerregio's en de WGHR-regio's. Dit variabele bedrag wordt berekend aan de hand van structuurkenmerken, die ook voor het gemeentefonds worden gehanteerd. Het aantal eenheden per verdeelmaatstaf wordt vastgesteld op grond van artikel 3, vierde lid van het Besluit financiële verhouding 2001. Dat betekent dat de vaststelling van het aantal eenheden per verdeelmaatstaf geschiedt naar de toestand op 1 januari van het uitkeringsjaar waarover het aantal van de in de regio liggende gemeenten wordt vastgesteld, tenzij in bijlage 1 of 2 bij dat besluit de peildatum of andere tijdsaanduiding bij een verdeelmaatstaf is vermeld. Voor de brandweerregio's geldt een andere formule dan voor de WGHR-regio's (zie de tabellen A en B in bijlage 1).

In tabel A staat aangegeven hoe het totale, door de Minister jaarlijks vastgestelde, variabele bedrag ten behoeve van de brandweerregio's wordt verdeeld over de onderscheiden structuurkenmerken. Zo maakt het totale bedrag voor het structuurkenmerk «kernen» 5% uit van het totale variabele bedrag, het totale bedrag voor het structuurkenmerk «aantal woonruimten» 27% enz. Het gewicht per structuurkenmerk wordt vervolgens bepaald door het totale bedrag per structuurkenmerk te delen door het totale aantal eenheden per structuurkenmerk in Nederland. Ter verduidelijking volgt hieronder een rekenvoorbeeld:

Indien de Minister een bedrag van f 1 000 000 vaststelt voor de totale variabele kosten voor de brandweerregio's, dan is daarvan voor de structuurkenmerk «kernen» 5% bestemd, dus 5% van f 1 000 000, is gelijk aan f 50 000. Stel dat er 50 kernen in Nederland zijn, dan is het gewicht voor het structuurkenmerk «kernen» f 50 000 gedeeld door 50, is gelijk aan f 1000. Dat is dan het «gewicht» van de structuurkenmerk. Stel nu dat regio A 3 kernen heeft, dan krijgt regio A voor de structuurkenmerk «kernen» een bedrag van f 3000. Op dezelfde wijze worden de gewichten van de overige structuurkenmerken vastgesteld. De variabele bijdrage per brandweerregio wordt vastgesteld overeenkomstig de formule, neergelegd in de bij dit besluit behorende bijlage 1, tabel A. Deze formule luidt als volgt: (gewicht * inwo) + (gewicht * kernen) + (gewicht *opptot) + (gewicht * woonruim) + (gewicht * oppbeb) + (gewicht * kpreg) + (gewicht * oad) + (gewicht * woonruim) + (gewicht * histkrn).13

Op deze wijze wordt de bijdrage aan een regio automatisch aangepast indien de omstandigheden met betrekking tot één van deze structuurkenmerken zich wijzigen. Ook indien de voeding voor de variabele kosten wordt gewijzigd, wordt dit automatisch doorberekend.

Op soortgelijke wijze wordt de variabele bijdrage per WGHR-regio bepaald (artikel 4). De formule volgens welke het variabel bedrag voor de WGHR-regio wordt vastgesteld, is neergelegd in tabel B van bijlage 1.

Artikel 5 regelt het geval dat een brandweerregio of een WGHR-regio zich uitstrekt over meerdere politieregio's. In dat geval wordt het basisbedrag per gebied gedeeld door het aantal inwoners van de ene politieregio en vervolgens vermenigvuldigd met het aantal inwoners van het in die politieregio liggende deel van de brandweerregio. Daarbij wordt opgeteld het basisbedrag gedeeld door het aantal inwoners van de andere politieregio, vermenigvuldigd met het aantal inwoners van het in die politieregio liggende deel van de brandweerregio.

Artikel 6

De implementatie van Richtlijn nr. 96/82/EG van de Raad van de Europese Unie van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PbEG L 10), heeft geleid tot een taakuitbreiding voor bepaalde gemeenten en regionale brandweren. Zo verplicht het Besluit risico's zware ongevallen 1999 (Brzo 1999) onder meer tot het beoordelen van veiligheidsrapportages op aspecten die betrekking hebben op de voorbereiding van de rampenbestrijding en tot het uitvoeren van inspecties van veiligheidsrapportplichtige bedrijven. Deze taken leiden tot extra uitgaven. Daarvoor is vanaf het jaar 2000 structureel een bedrag van f 1,3 mln. ter beschikking gesteld. Voor het jaar 2000 is deze extra bijdrage verstrekt op grond van een circulaire gebaseerd op artikel 11 van het Besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen (Bdur oud). Op grond van deze bepaling kon de Minister in een bijzonder geval aan een regionale brandweer of een bestuur een bijzondere bijdrage verstrekken, waarvan hij de hoogte en de bestemming bepaalde. Omdat het hier evenwel een structurele bijdrage betreft, verdient het de voorkeur om de toedeling van deze middelen een structureel karakter te geven. Zoals in de algemene inleiding is aangegeven, geldt onderhavig besluit als een overgangsregeling voor de jaren 2001 en 2002. Naar aanleiding van de daarmee opgedane ervaringen zal de verdeelsystematiek nog nader worden verfijnd. Op dit moment leent de verdeelsystematiek zich nog niet om bovengenoemde gelden op adequate wijze aan de regio's toe te delen. Daarom is er voor gekozen om hiervoor in onderhavig besluit een aparte regeling te treffen. Deze regeling continueert de wijze van toekenning voor het jaar 2000, zoals neergelegd in de desbetreffende circulaire (EB2000/65487) en waarover met de desbetreffende regio's overeenstemming is bereikt. De middelen worden over vijf kernregio's verdeeld overeenkomstig artikel 6, eerste lid. Het tweede lid bepaalt dat de bijdrage dient te worden aangewend voor de bekostiging van functionarissen die belast zijn met de taken inzake de voorbereiding van de rampenbestrijding op grond van het Bzro 1999 en hun ondersteuning. Voor wat betreft dit laatste moet worden gedacht aan de overheadkosten. Over de inzet van de functionarissen dienen afspraken te worden gemaakt met de omringende regio's, overeenkomstig de indeling, neergelegd in bij dit besluit behorende bijlage (derde lid) en de in de eigen regio en omringende regio's liggende gemeenten.

Voor deze opzet is gekozen, omdat op dit moment slechts een beperkt aantal inrichtingen een vergunning heeft om gevaarlijke stoffen aanwezig te hebben in hoeveelheden boven een bepaalde drempelwaarde of waarin ten gevolge van een ongeval die hoeveelheden gevaarlijke stoffen kunnen worden gevormd. Het aantal ondernemingen waar het gemeentebestuur en de regionale brandweer een taak heeft op grond van de paragrafen 3 en 4 van het Brzo 1999 in het kader van de bestrijding van rampen en zware ongevallen, is dus beperkt. Dit betekent dat ook slechts een beperkt aantal bestuursorganen met de uitvoering van dat besluit is belast.

Als kernregio zijn aangewezen de brandweerregio's Groningen, Midden-Limburg, Amsterdam en omstreken, Rotterdam-Rijnmond en Zeeland. Op basis van de circulaire met kenmerk EB1999/78697, die medio 2000 het beleid ten aanzien van deze taken aan de regio's kenbaar heeft gemaakt en op grond waarvan de betreffende middelen zijn verstrekt, hebben de regio's afspraken gemaakt. Deze afspraken kunnen uiteraard worden gecontinueerd op basis van onderhavig besluit.

Het streven is er op gericht dat de verdeelsystematiek in het jaar 2003, als de definitieve regeling in werking treedt, zodanig is verfijnd dat ook deze middelen op grond van de verdeelsleutel op adequate wijze over de regio's worden verdeeld.

Uit de jaarrekening en de accountantsverklaring van de betreffende regio's zal moeten blijken dat de betreffende gelden daadwerkelijk aan deze taken zijn besteed.

Artikel 7

Sommige algemene taken en voorzieningen brengen in bepaalde regio's aanzienlijk hogere kosten met zich dan in andere regio's. Een voorbeeld hiervan zijn de extra kosten die algemene voorzieningen met zich brengen in het Waddengebied.

Ook hebben bepaalde regio's extra taken waarin andere regio's niet hoeven te voorzien en die leiden tot een substantiële extra financiële inspanning ten opzichte van andere regio's. Een voorbeeld hiervan zijn de regio's waarmee het rijk een waakvlamovereenkomst heeft gesloten ten behoeve van de bestrijding van rampen en zware ongevallen op de Schelde/Rijnverbindingen en de voorbereiding daarop en de instandhouding van blusboten. Het is niet mogelijk gebleken om voor de jaren 2001 en 2002 deze extra kosten te versleutelen in de verdeelsystematiek zodat de betreffende regio's daadwerkelijk over de daarvoor benodigde extra gelden beschikken. Daarom bepaalt dit artikel dat in aanvulling op de algemene bijdrage een bepaalde extra bijdrage wordt toegekend aan de betreffende regio's. Uit de jaarrekeningen en de accountantsverklaringen van deze regio's zal moeten blijken dat deze gelden daadwerkelijk aan deze taken zijn besteed.

Het voornemen is deze extra kosten in de definitieve regeling, die in het jaar 2003 in werking zal treden, alsnog te versleutelen in de verdeelsystematiek.

Artikel 8

Dit artikel komt overeen met artikel 11 Bdur (oud) en biedt de Minister de mogelijkheid om in een bijzonder geval een bijzondere bijdrage toe te kennen. Het gaat hierbij om een incidentele bijdrage aan bepaalde regio's of aan alle regio's. Deze bepaling biedt geen grondslag voor een structurele toekenning van een extra bijdrage aan bepaalde regio's.

Indien blijkt dat bepaalde bijzondere bijdragen toch een structureel karakter moeten hebben, dient te worden bezien op welke wijze de verdeelsystematiek moet worden aangepast, opdat een dergelijke structurele bijdrage aan bepaalde regio's wordt verstrekt.

Artikel 9

Deze bepaling komt overeen met artikel 10 van het Bdur (oud). Na de totstandkoming van Bdur (oud) kunnen bepaalde oefenverplichtingen worden voorgeschreven op grond van artikel 7, derde lid, van de Wet rampen en zware ongevallen. Inmiddels is een dergelijke verplichting neergelegd in het Besluit rampbestrijdingsplannen inrichtingen. Het betreft de oefenverplichting voor Seveso-inrichtingen. Binnenkort zal ook voor vliegtuigongevallen op luchtvaartterreinen een oefenverplichting worden voorgeschreven. Het spreekt voor zich dat de kosten voor deze voorgeschreven oefeningen behoren tot de reguliere kosten voor oefenen. Deze bepaling biedt de Minister de mogelijkheid om een extra bijdrage te verlenen voor additionele kosten die zijn verbonden aan oefeningen met een bijzonder karakter voor zover deze op zijn verzoek worden gehouden. Gedacht kan worden aan de oefening die destijds is gehouden in het kader van de millenniumovergang en oefeningen in het kader van de voorbereiding van het Europees kampioenschap voetballen (EK2000).

Artikel 12

De regionale brandweer en het bestuur zenden een jaarrekening en een toelichting aan de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Uit de jaarrekening en de toelichting moet blijken waaraan de algemene bijdrage is besteed, waaraan de bijzondere bijdrage is besteed en waaraan eventuele incidentele bijdragen zijn besteed. Tevens moet blijken of gebruik is gemaakt van de mogelijkheid om geld te reserveren voor het jaar volgend op het uitkeringsjaar.

De jaarrekening is voorzien van een verslag en een verklaring van een accountant. De accountant onderzoekt of de jaarrekening en de toelichting een juist inzicht bieden in de rechtmatige aanwending van de bijdrage. Zijn oordeel daaromtrent geeft hij weer in een – samenvattende – verklaring en een – uitgebreider – verslag.

De verklaring en het verslag dienen tezamen met de jaarrekening en de toelichting aan de Minister te worden gezonden. Voor het verslag geldt daarbij dat alleen dat deel van het verslag dient te worden toegezonden dat de besteding van de genoemde bijdragen betreft.

De informatieverstrekking omtrent de besteding van de middelen maakt zo veel mogelijk gebruik van de informatie die in de jaarstukken van de regio is opgenomen, dan wel door de accountant in zijn verklaring. Hiermee wordt zo veel mogelijk recht gedaan aan het zogenoemde single-audit-beleid.

Artikel 13

In het eerste lid is de bevoegdheid van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties opgenomen om het deel van de algemene bijdrage dat niet is besteed overeenkomstig artikel 11 en het deel van de bijzondere bijdragen dat niet is besteed aan de doelen, genoemd in de artikelen 6 en 7 voor dat deel in mindering te brengen op de bijdrage voor een volgend jaar. Het tweede lid bepaalt dat (een deel van) de incidentele bijdrage kan worden teruggevorderd, indien de middelen niet zijn besteed aan de door de Minister aangewezen bestemming of de additionele kosten voor een bijzondere oefening. De overige leden bevatten procedurevoorschriften ter zake van de in acht te nemen termijnen en het voeren van bestuurlijk overleg indien er aanleiding is om van de in het eerste lid gegeven bevoegdheid gebruik te maken. Deze bepaling zou illusoir zijn, indien zij in dit interim-besluit op zichzelf zou staan. Het oude Bdur kende evenwel een soortgelijke bepaling en ook in het Besluit dat in 2003 in werking zal treden, zal een dergelijke bepaling worden opgenomen.

Artikel 16

Het besluit treedt met terugwerkende kracht in werking tot 1 januari 2001. Uitgangspunt bij de ontwikkeling van de nieuwe verdeelsystematiek is geweest, dat geen enkele regio er door de nieuwe verdeelsystematiek op achteruit zou mogen gaan. Dit kon worden gerealiseerd, omdat de totale omvang van de bijdragen aan de regio's voor hun taken in het kader van de rampenbestrijding tot in het jaar 2003 stapsgewijs wordt verhoogd met circa f 80 miljoen. De regio's zijn middels een circulaire geïnformeerd, waarin een indicatie is gegeven voor de bijdragen die zij kunnen verwachten in de jaren 2001 en 2002.

De Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

G. M. de Vries

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Bijlage 1

Behorende bij de artikelen 3 en 4 van het Interim-Besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen

Tabel A. Brandweer

Het totale variabele bedrag wordt over de structuurkenmerken verdeeld als volgt:

StructuurkenmerkBetekenis% van het totale variabele bedragVindplaats structuurkenmerk in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001
inwoaantal inwoners27%tabelnummer 2
meerkernigheidaantal kernen op basis van zijdelings aaneengesloten rastervierkanten met minimaal 25 adressen5%tabelnummer 36
opptottotale oppervlakte van gemeente land en binnenwater in hectaren (Jabiwa) + oppervlakte buitenwater (buiwa) in hectaren5%tabelnummers 16, 19 en 20
woonruimaantal woonruimten27%tabelnummer 24
oppbeboppervlakte van de bebouwing in hectaren24%tabelnummer 23
kpregregionaal klantenpotentieel5%tabelnummer 14
oadomgevingsadressendichtheid* woonruimten4%tabelnummer 32
histkrnoppervlakte historische kern in hectaren3%tabelnummer 27

Het variabele bedrag per brandweerregio wordt berekend als volgt, waarbij het gaat om het aantal per structuurkenmerk per brandweerregio:

(gewicht * inwo) + (gewicht * kernen) + (gewicht * opptot) + (gewicht * woonruim) + (gewicht * oppbep) + (gewicht * kpreg) + (gewicht * oad) + (gewicht * histkrn)

Het gewicht (in guldens, per eenheid afgerond op centen) wordt berekend als volgt:

het totale bedrag per structuurkenmerk gedeeld door het totale aantal eenheden per structuurkenmerk in Nederland.

Tabel B. Wghr

Het totale variabele bedrag wordt over de structuurkenmerken verdeeld als volgt:

StructuurkenmerkBe tekenis% van het totale variabele bedragVindplaats structuurkenmerk in bijlage 2 van het Besluit financiële verhouding 2001
inwoaantal inwoners37%tabelnummer 2
woonruimaantal woonruimten36%tabelnummer 24
oppbeboppervlakte van de bebouwing in hectaren27%tabelnummer 23

Het variabele bedrag per wghr-regio wordt berekend als volgt, waarbij het gaat om het aantal eenheden per structuurkenmerk per wghr-regio:

(gewicht * inwo) + (gewicht * woonruim) + (gewicht * oppbeb)

Het gewicht (in guldens, per eenheid afgerond op centen) wordt berekend als volgt:

het totale bedrag per structuurkenmerk gedeeld door het totale aantal eenheden per structuurkenmerk in Nederland.

Bijlage 2

Behorende bij artikel 6, derde lid, van het Interim-Besluit doeluitkering bestrijding van rampen en zware ongevallen

Cluster Noord-Oost

ca. 17 VR-bedrijven

• Groningen

– Regionale Brandweer Groningen (*)

• Friesland

– Regionale Brandweer Noord-Friesland-

– Regionale Brandweer De Friese Wouden-

– Regionale Brandweer Zuidwest-Friesland

• Drenthe

– Regionale Brandweer Drenthe

• Overijssel

– Regio Twente

– Brandweer Regio IJssel-Vecht

• Flevoland

– Regionale Brandweer Flevoland

Cluster Zuid-Oost

ca. 19 VR-bedrijven

• Limburg

– Regionale Brandweer Gewest Midden-Limburg*

– Regionale Brandweer Gewest Noord-Limburg

– Regionale Brandweer Zuid-Limburg

• Gelderland

– Regionale Brandweer Achterhoek

– Brandweer Regio Stedendriehoek

– Regionale Brandweer Arnhem e.o.

– Regionale Brandweer Noordwest-Veluwe

– Regionale Brandweer Nijmegen e.o.

– Regionale Brandweer Rivierenland

– 1Regionale Brandweer West-Veluwe/Vallei

• Noord-Brabant

– Regionale Brandweer Midden-Brabant

– Regionale Brandweer Noord-oost Noord-Brabant

– Regionale Brandweer Zuid-oost Noord-Brabant

Cluster Noord-West

ca. 22 VR-bedrijven

• Noord-Holland

– Regionale Brandweer Amsterdam e.o.*

– Regionale Brandweerorganisatie in het Gooi en de

• Vechtstreek

– Regionale Brandweer Kop van Noord-Holland

– Regionale Brandweer en Hulpverleningsdienst

• Noord-Kennemerland

– Regionale Brandweer Waterland

– Regionale Brandweer Westfriesland

– Regionale Brandweer Zaanstreek

– Regionale Brandweer Zuid en Midden Kennemerland

• Utrecht

– Regionale Brandweer Gewest Eemland

– Regionale Brandweer Utrecht

• Zuid-Holland

– Hulpverleningsregio Haaglanden

– Regionale Brandweer Midden-Holland

– Regionale Brandweer Rijnland

Cluster West

ca. 55 VR-bedrijven

• Zuid-Holland

– Regionale Hulpverleningsdienst Rotterdam-Rijnmond*

– Regionale Brandweer Zuid-Holland Zuid

Cluster Zuid-West

ca. 14 VR-bedrijven

• Zeeland

– Regionale Brandweer Zeeland*

• Noord-Brabant

– Regionale Brandweer Westelijk Noord-Brabant

– Stadsgewestelijke Brandweer Breda


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat (artikel 25a, vijfde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

XNoot
1x

Kamerstukken II 1996/97, 25 387, nrs. 2 e.v.

XNoot
2

Kamerstukken II 1999/2000, 26 956, nr. 1 Beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004, blz. 26 e.v.

XNoot
3

Idem, blz. 24.

XNoot
4

Kamerstukken II 1999/2000, 26 956, nr. 1 Beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004.

XNoot
5

Idem zie blz. 18 e.v.

XNoot
6

Idem blz. 21 e.v.

XNoot
7

Blz. 10 Cebeon rapport.

XNoot
8

Idem blz. 11 en 12 en 13.

XNoot
9

Kamerstukken II 1999/2000, 26 956, nr. 1 Beleidsnota Rampenbestrijding 2000–2004, blz. 27 e.v.

XNoot
10

Idem blz. 33 e.v.

XNoot
11

Kamerstukken II, 1999/2000, 26 956, nr. 2, blzn. 18 en 19.

XNoot
12

Kamerstukken II 1999/2000, 26 800, nr. 37.

XNoot
13

De structuurkenmerken zijn ontleend aan de Financiële verhoudingswet. Voor de betekenis van de begrippen zij verwezen naar de bijlage).

Naar boven