Besluit van 19 februari 2001, houdende regels met betrekking tot de samenstelling en de werkwijze van de toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur (Besluit samenstelling en werkwijze toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Justitie van 29 december 2000, Directie Wetgeving, nr. 5071550/00/6;

Gelet op artikel VII, vierde lid, van de Wet opheffing College van beroep studiefinanciering;

De Raad van State gehoord (advies van 25 januari 2001, nr. W03.01.0007/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Justitie van 12 februari 2001, nr. 5079984/01/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder commissie: de toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur, genoemd in artikel VII, vierde en vijfde lid, van de Wet opheffing College van beroep studiefinanciering.

Artikel 2

  • 1. De commissie bestaat uit:

    a. een voorzitter en een plaatsvervangend voorzitter, niet zijnde rechterlijk ambtenaar, met rechtspraak belast lid van de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven of de Tariefcommissie, bij een van deze gerechten benoemd gerechtsauditeur of griffier, rechterlijk ambtenaar in opleiding, of ambtenaar bij het Ministerie van Justitie of een instelling, dienst of bedrijf dat onder dat ministerie ressorteert;

    b. een lid en een plaatsvervangend lid, aan te wijzen door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak uit de kring van met rechtspraak belaste leden van de tot de rechterlijke macht behorende gerechten, de Centrale Raad van Beroep, het College van Beroep voor het bedrijfsleven en de Tariefcommissie en de bij deze gerechten benoemde gerechtsauditeurs en griffiers; en

    c. een lid en een plaatsvervangend lid, zijnde ambtenaar bij het Ministerie van Justitie.

  • 2. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden worden door Onze Minister van Justitie benoemd voor een periode van drie jaar.

  • 3. Onze Minister van Justitie benoemt de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter niet dan nadat hij de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak heeft gehoord.

  • 4. De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden kunnen worden herbenoemd.

Artikel 3

  • 1. Aan de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, een lid of een plaatsvervangend lid wordt door Onze Minister van Justitie ontslag verleend op eigen verzoek.

  • 2. Indien de voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, een lid of een plaatsvervangend lid de ingevolge artikel 2, eerste lid, vereiste hoedanigheid verliest, wordt door Onze Minister van Justitie aan hem ontslag verleend.

  • 3. Degene die in de plaats van degene aan wie ontslag als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt verleend, wordt benoemd tot voorzitter, plaatsvervangend voorzitter, lid of plaatsvervangend lid, wordt in afwijking van artikel 2, tweede lid, benoemd voor de periode gedurende welke zijn voorganger, gerekend vanaf de datum van zijn ontslag, nog benoemd zou zijn geweest.

Artikel 4

Het secretariaat van de commissie wordt verzorgd door ambtenaren bij het Ministerie van Justitie die niet lid of plaatsvervangend lid, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, zijn.

Artikel 5

  • 1. De commissie behandelt een adviesaanvraag in de volgende samenstelling:

    a. de voorzitter of de plaatsvervangend voorzitter;

    b. een lid of een plaatsvervangend lid als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b; en

    c. een lid of een plaatsvervangend lid als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c.

  • 2. De commissie kan degene op wiens verzoek om ontslag de adviesaanvraag betrekking heeft, vragen om zijn verzoek toe te lichten.

  • 3. De commissie kan degene op wiens verzoek om ontslag de adviesaanvraag betrekking heeft of diens functionele autoriteit vragen om inlichtingen te geven.

  • 4. Indien de toelichting van het verzoek, bedoeld in het tweede lid, of het geven van inlichtingen, bedoeld in het derde lid, mondeling geschiedt, wordt hiervan een schriftelijk verslag opgemaakt.

Artikel 6

  • 1. De commissie stelt bij reglement nadere regels vast met betrekking tot haar werkwijze.

  • 2. Het reglement behoeft de goedkeuring van Onze Minister van Justitie.

Artikel 7

  • 1. Binnen zes weken na ontvangst van de adviesaanvraag brengt de commissie haar advies uit aan Onze Minister van Justitie.

  • 2. Onze Minister van Justitie kan de termijn, genoemd in het eerste lid, op verzoek van de commissie met twee weken verlengen.

  • 3. De commissie stelt aan Onze Minister van Justitie schriftelijk verkregen inlichtingen als bedoeld in artikel 5, derde lid, en schriftelijke verslagen als bedoeld in artikel 5, vierde lid, ter beschikking.

Artikel 8

De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter, de leden en de plaatsvervangende leden ontvangen een vacatiegeld alsmede een vergoeding van reis- en verblijfkosten volgens de bij het Ministerie van Justitie gebruikelijke regels.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit samenstelling en werkwijze toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 februari 2001

Beatrix

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Uitgegeven de eerste maart 2001

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

Met ingang van 1 januari 2001 is de Wet opheffing College van beroep studiefinanciering (Stb. 2000, 284) in werking getreden (Stb. 2000, 336). Dit heeft tot gevolg dat vanaf genoemde datum de rechtspraak in studiefinancieringszaken niet meer bij het College van beroep studiefinanciering (hierna: College) berust, maar is opgedragen aan de arrondissementsrechtbanken, met hoger beroep op de Centrale Raad van Beroep. Een reorganisatie als de in de bovenvermelde wet vervatte opheffing van het College heeft uiteraard gevolgen voor het rechterlijk en het niet-rechterlijk personeel. Voor het ondersteunend personeel van het College zijn de personele gevolgen van een dergelijke reorganisatie geregeld in hoofdstuk VII van het Algemeen Rijksambtenarenreglement. Voor degenen met een rechterlijk ambt of het ambt van gerechtsauditeur bij het College zijn met betrekking tot de opheffing van het College rechtspositionele voorzieningen opgenomen in zowel de Wet opheffing College van beroep studiefinanciering als het (overeenkomstig toepasselijke) Sociaal beleidskader reorganisaties zittende magistratuur.

Een van de in de Wet opheffing College van beroep studiefinanciering voor het rechterlijk personeel, uitgezonderd de plaatsvervangende leden, getroffen rechtspositionele voorzieningen is de zogeheten uittredingsregeling.

Deze in artikel VII vervatte regeling biedt een met rechtspraak belast lid of een gerechtsauditeur van het College, die van rechtswege is benoemd of geplaatst in een ander ambt, onder bepaalde voorwaarden de mogelijkheid van vervroegde uittreding. Voorwaarden voor vervroegde uittreding zijn, ingevolge het tweede lid van artikel VII, dat de betrokkene 55 jaar of ouder is, dat hij ten minste tien jaar een rechterlijk ambt of het ambt van gerechtsauditeur heeft vervuld op basis van een daartoe strekkende aanstelling of aanwijzing, en dat het dienstbelang zich niet tegen uittreding verzet. Voor het vaststellen of aan de overige, in het derde lid van artikel VII opgenomen, voorwaarden wordt voldaan (is er sprake van een tot de herbenoeming of herplaatsing herleidbare wijziging, te weten een wijziging van de taakinhoud met ten minste een derde deel, een toename van de reisafstand van ten minste 50 kilometer of twee uur dan wel een aanzienlijke en ten tijde van de benoeming in het oude ambt onvoorzienbare wijziging van de organisatiestructuur waarbinnen het ambt wordt vervuld?; kan het vervullen van het nieuwe ambt vanwege die wijziging van de betrokkene gelet op zijn persoonlijke omstandigheden in redelijkheid niet worden gevergd?) wordt het advies ingewonnen van een toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur. Over de samenstelling en de werkwijze van deze commissie dienen bij algemene maatregel van bestuur regels te worden vastgesteld. Dit besluit bevat die regels.

Een verzoek om gebruikmaking van de uittredingsregeling en de beslissing daarop dienen te worden aangemerkt als een aanvraag en een beschikking als bedoeld in de Algemene wet bestuursrecht. Dit betekent dat onder meer de in deze wet opgenomen regels met betrekking tot advisering inzake door een bestuursorgaan te nemen besluiten en motivering van besluiten terzake waarvan is geadviseerd, van toepassing zijn. In de artikelsgewijze toelichting zal zo nodig worden aangegeven hoe de in dit besluit opgenomen bepalingen over de samenstelling en de werkwijze van de commissie, aan te merken als adviseur als bedoeld in artikel 3:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, zich verhouden tot hetgeen over advisering is geregeld in de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel VII voormeld is al eerder in werking getreden dan de rest van de Wet opheffing College van beroep studiefinanciering, namelijk met ingang van 12 juli 2000 (de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin de wet is geplaatst). Tot op heden zijn er geen verzoeken om gebruikmaking van de in artikel VII vervatte uittredingsregeling ingediend. Dat betekent dat het ook nog niet heeft hoeven komen tot het inwinnen van advies bij een toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur. Verzoeken kunnen door betrokkenen worden gedaan tot een jaar nadat zij krachtens de Wet opheffing College van beroep studiefinanciering in een ander ambt zijn benoemd of geplaatst.

Ook het momenteel bij de Tweede Kamer aanhangige wetsvoorstel organisatie en bestuur gerechten (Kamerstukken II 1999–2000, 27 181, nrs. 1–2) voorziet in een uittredingsregeling voor oudere rechterlijke ambtenaren. Deze regeling komt nagenoeg overeen met die ingevolge de Wet opheffing College van beroep studiefinanciering en kent een zelfde taak toe aan een toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur als in artikel VII van de laatstgenoemde wet. Te zijner tijd zal het onderhavige besluit (inclusief de grondslag ervan) in verband hiermee dienen te worden aangepast.

De aan dit besluit verbonden kosten (vacatiegelden, reiskostenvergoedingen) worden geraamd op f 15 000,– per jaar. Deze kosten worden opgevangen binnen de lopende begroting van Justitie.

2. Artikelsgewijs

Artikel 1

Vooralsnog zal de advisering van de toetsingscommissie uittreding zittende magistratuur (hierna: commissie) zich beperken tot verzoeken op basis van artikel VII van de Wet opheffing College van beroep studiefinanciering. Zoals uit het algemene gedeelte al blijkt zal de commissie te zijner tijd ook kunnen optreden als toetsingscommissie met betrekking tot verzoeken om gebruikmaking van de in het wetsvoorstel organisatie en bestuur gerechten opgenomen uittredingsregeling.

Artikel 2

De commissie bestaat uit een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter, twee leden en twee plaatsvervangende leden. Het ene lid en zijn plaatsvervanger zullen worden aangewezen door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak, het andere lid en zijn plaatsvervanger uit de kring van de bij het ministerie van Justitie werkzame ambtenaren. De voorzitter en zijn plaatsvervanger zullen onafhankelijk zijn, in die zin dat zij noch een rechterlijk ambt of het ambt van gerechtsauditeur of griffier vervullen, noch werkzaam zijn bij het ministerie van Justitie of een daaronder ressorterende dienst. De minister van Justitie benoemt de voorzitter en de plaatsvervangend voorzitter pas nadat hij de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak hierover heeft gehoord. Het (plaatsvervangend) voorzitterschap zal bijvoorbeeld vervuld kunnen worden door een voormalige gerechtspresident. Voor plaatsvervanging van de voorzitter of een van de leden kan onder meer aanleiding bestaan bij een langer dan kortstondige ziekte of een eventuele te nauwe betrokkenheid bij de kwestie waarop de adviesaanvraag betrekking heeft.

De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitter en de (plaatsvervangende) leden van de commissie worden voor een periode van drie jaar benoemd. Hierbij is rekening gehouden met de termijn waarbinnen in het kader van de opheffing van het College (en daarna in het kader van de in het wetsvoorstel organisatie en bestuur gerechten vervatte modernisering van de organisatie van de rechtbanken, gerechtshoven, de Centrale Raad van Beroep en het College van Beroep voor het bedrijfsleven) uittredingsverzoeken kunnen worden gedaan. Hoewel het thans onzeker is of ook nadien op basis van vergelijkbare uittredingsregelingen verzoeken kunnen worden gedaan, voorziet dit artikel zekerheidshalve in de mogelijkheid van herbenoeming.

Artikel 3

Indien de (plaatsvervangend) voorzitter of een (plaatsvervangend) lid hierom verzoekt wordt hem uiteraard ontslag verleend. Ontslag wordt ook verleend indien de (plaatsvervangend) voorzitter of het (plaatsvervangend) lid niet meer de voor het (plaatsvervangend) voorzitterschap of het desbetreffende (plaatsvervangend) lidmaatschap vereiste hoedanigheid heeft. Het komt erop neer dat ontslag wordt verleend aan de (plaatsvervangend) voorzitter indien hij een rechterlijk ambt, het ambt van gerechtsauditeur of griffier dan wel een functie onder verantwoordelijkheid van de minister van Justitie gaat vervullen, aan het door de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak aangewezen (plaatsvervangend) lid indien het niet langer een rechtsprekend ambt of het ambt van gerechtsauditeur of griffier binnen de rechterlijke macht of bij een van de drie genoemde bestuursrechtelijke colleges vervult, en aan het (plaatsvervangend) lid, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, indien het niet meer bij het ministerie van Justitie ambtenaar is. Hierdoor wordt gewaarborgd dat de wijze waarop de commissie is samengesteld (een onafhankelijk voorzitter (en plaatsvervanger), een zogeheten rechterlijk lid (en plaatsvervanger) en een bij het ministerie van Justitie werkzaam lid (en plaatsvervanger)) geen wijziging ondergaat. In geval van een voortijdig vertrek wegens ontslag van de (plaatsvervangend) voorzitter of een (plaatsvervangend) lid wordt de opvolger benoemd voor het nog resterende gedeelte van de benoemingsperiode van drie jaar; deze opvolger kan daarna uiteraard ook worden herbenoemd.

Artikel 4

De commissie wordt vanuit het ministerie van Justitie van secretariële ondersteuning voorzien.

Artikel 5

Een adviesaanvraag zal telkens in behandeling worden genomen door drie commissieleden, te weten de voorzitter of zijn plaatsvervanger, het op aanwijzing van de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak benoemd lid of zijn plaatsvervanger, en het vanwege zijn ambtenaarschap bij het ministerie van Justitie benoemd lid of zijn plaatsvervanger. Het is derhalve niet mogelijk dat de commissie haar advies uitbrengt in bijvoorbeeld de samenstelling van de voorzitter, het bij het ministerie werkzaam lid en het bij het ministerie werkzaam plaatsvervangend lid. De commissie kan het ontslagverzoek schriftelijk of mondeling laten toelichten door degene om wiens ontslagverzoek het gaat. Ook kan de commissie ten behoeve van de door haar te verrichten advisering diegene of zijn functionele autoriteit vragen om (al dan niet schriftelijk) inlichtingen te verschaffen. Op basis van artikel 3:7 van de Algemene wet bestuursrecht is het betrokken bestuursorgaan, de minister van Justitie, gehouden om, al dan niet op verzoek, de commissie de gegevens ter beschikking te stellen die voor de goede vervulling van haar taak nodig zijn. Het kan zich overigens voordoen dat degene die om ontslag heeft verzocht niet door de commissie, maar wel door de minister, al dan niet op basis van artikel 4:7 van de Algemene wet bestuursrecht, in de gelegenheid wordt gesteld om zijn zienswijze naar voren te brengen, of dat dat door zowel de commissie als de minister geschiedt. Ingevolge artikel 2:5 van de Algemene wet bestuursrecht geldt voor de commissieleden overigens de verplichting tot geheimhouding van de gegevens waarover zij komen te beschikken en waarvan zij het vertrouwelijke karakter kennen of redelijkerwijs moeten vermoeden.

Artikel 6

Het door de commissie op te stellen reglement zal nadere regels over haar werkwijze bevatten. Daarbij valt te denken aan regels betreffende de wijze waarop degene op wiens ontslagverzoek een adviesaanvraag betrekking heeft of de functionele autoriteit wordt uitgenodigd om het verzoek toe te lichten of inlichtingen te geven, de wijze waarop de commissie bij het horen te werk gaat, en de wijze van ondertekening van de aan de minister van Justitie uit te brengen adviezen.

Artikel 7

Dit artikel vormt een wettelijk voorschrift als bedoeld in artikel 3:6, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. De termijn waarbinnen de commissie advies dient uit te brengen bedraagt zes weken, eventueel te verlengen tot acht weken, na ontvangst van de adviesaanvraag. Deze termijn moet geacht worden van een zodanige lengte te zijn dat de commissie haar taak naar behoren kan vervullen. Daarbij is onder meer in ogenschouw genomen dat de commissie aanleiding zal kunnen zien om al dan niet op een hoorzitting nadere inlichtingen in te winnen. Wat de termijn waarbinnen in redelijkheid op het verzoek moet worden beslist betreft zij verwezen naar de artikelen 4:13 en 4:14 van de Algemene wet bestuursrecht.

Artikel 8

De (plaatsvervangend) voorzitter en de (plaatsvervangende) leden ontvangen per vergadering aan vacatiegeld het bedrag dat door de minister van Justitie, met inachtneming van het Vacatiegeldenbesluit 1988 en de Regeling maximumbedragen vacatiegeld, ten aanzien van de leden en voorzitters van de onder hem ressorterende commissies is vastgesteld. Ook ontvangen zij overeenkomstig het Reisbesluit binnenland een reis- en verblijfkostenvergoeding.

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven