Besluit van 4 februari 2000, houdende wijziging van het Destructiebesluit 1996

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van .18 augustus 1999, kenmerk GZB/VVB 993314, mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Gelet op de artikelen 9, eerste lid, 10, zesde lid, en 14 van de Destructiewet;

De Raad van State gehoord (advies van 5 oktober 1999, no. W13.99.0452/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 31 januari 2000, GZB/VVB 2027907, uitgebracht mede namens de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Destructiebesluit 19961 wordt gewijzigd als volgt:

A

In artikel 1, onderdeel b, wordt na «hoog-risico-materiaal» ingevoegd: , een verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal.

B

In de artikelen 2, tweede lid, 9, tweede lid, 12, eerste lid, 13, eerste lid, 16, eerste lid, 17, eerste en derde lid, 27, eerste en tweede lid, 31, eerste, tweede en derde lid, wordt na «hoog-risico-materiaal» telkens ingevoegd: of gespecificeerd hoog-risico-materiaal.

C

Aan artikel 3 worden twee leden toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien op het bedrijf zowel hoog-risico-materiaal als gespecificeerd hoog-risico-materiaal wordt verwerkt, is het gedeelte waar het gespecificeerd hoog-risico-materiaal wordt verwerkt volledig gescheiden van het gedeelte waar het hoog-risico-materiaal wordt verwerkt.

  • 4. In een bijzonder geval kan Onze Minister op verzoek aan een verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal ontheffing verlenen van het eerste lid.

D

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels worden gesteld omtrent het bewaren van destructiemateriaal.

E

Aan artikel 12 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. In een bijzonder geval kan Onze Minister op verzoek aan een verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal ontheffing verlenen van het eerste lid.

F

Na artikel 17 wordt een nieuw artikel 17a toegevoegd, luidende:

Artikel 17a

Bij ministeriële regeling kunnen regels worden gesteld omtrent het merken en etiketteren van destructiemateriaal door een bedrijf.

G

Artikel 18, tweede lid, wordt vervangen door twee nieuwe leden, luidende:

  • 2. Indien gespecificeerd hoog-risico-materiaal met inachtneming van artikel 3, derde lid, van de wet wordt voorbewerkt door middel van warmtebehandeling is het eerste lid van overeenkomstige toepassing.

  • 3. Bij ministeriële regeling:

    a. worden nadere regels gesteld met betrekking tot de warmtebehandeling bedoeld in het eerste en tweede lid;

    b. kunnen nadere regels worden gesteld omtrent de wijze waarop bloed wordt verwerkt.

H

Artikel 25 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste en tweede lid wordt na «hoog-risico-materiaal» telkens ingevoegd: en gespecificeerd hoog-risico-materiaal.

2. Onder vernummering van het derde en vierde lid tot het vijfde en zesde lid worden na het tweede lid twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

  • 3. Gespecificeerd hoog-risico-materiaal wordt gescheiden van ander destructiemateriaal vervoerd.

  • 4. Laag-risico-materiaal wordt gescheiden van ander destructiemateriaal vervoerd.

I

Artikel 26 wordt gewijzigd als volgt:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 2. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels betreffende de gegevensdrager worden gesteld.

J

Aan artikel 29 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Bij ministeriële regeling kunnen nadere regels omtrent het register worden gesteld.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 4 februari 2000

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber

Uitgegeven de vierentwintigste februari 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Sinds 25 augustus 1997 dient gespecificeerd hoog-risicomateriaal in Nederland te worden verbrand. Deze maatregel werd destijds genomen op het niveau van ministeriële regelingen. Met de implementatie van beschikking nr. 97/534/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 30 juli 1997, houdende verbod in verband met overdraagbare spongiforme encefalopathieën, op het gebruik van risicomateriaal (PbEG L 216), werd een en ander op wetsniveau geregeld. De inwerkingtreding van de Beschikking is echter tot driemaal toe uitgesteld. Het betekent echter niet dat het beoogde effect, namelijk wering van gespecificeerd hoog-risicomateriaal uit de voeder- en voedselketen, niet langer relevant zou zijn. Van de zijde van de Europese Commissie echter zijn, nu discussie is ontstaan tussen de lidstaten omtrent de uitvoering van de beschikking, uitlatingen gedaan die erop wijzen dat men overweegt de maatregelen zoals die op dit moment worden voorgeschreven door beschikking nr. 97/534/EG niet langer in een Beschikking maar in een zogenaamd «framework regulation» op te nemen. Het belang van deze maatregelen voor de volksgezondheid wordt door de Commissie echter geenszins ter discussie gesteld! Slechts de wijze van regeling staat ter discussie. De wetenschappelijke adviezen zoals die geformuleerd zijn door het Scientific Steering Committee van de Europese Unie wijzen op de noodzaak van beleid zoals dat in Nederland wordt gevoerd en zoals dat in de Beschikking zijn neerslag heeft gevonden.

De wijziging van de Destructiewet van mei 1998 heeft (indirect) ook gevolgen voor het Destructiebesluit 1996.

Naast de categorieën hoog- en laag-risico-materiaal is een categorie gespecificeerd hoog-risico-materiaal ontstaan. Het betreft dierlijke afvallen die een verhoogd risico op besmetting met de ziekteverwekker van BSE in zich dragen, namelijk de milt van schapen en geiten, en de schedel met inbegrip van de hersenen, tonsillen, ogen en het ruggenmerg van runderen ouder dan één jaar, schapen en geiten. De beschikking heeft als doel deze gespecificeerde risico-materialen uit de voedselketen van de mens te weren. Daarom dienen deze organen te worden verwijderd tijdens het slachtproces, waarna ze noch voor diervoeder noch voor humaan gebruik mogen worden bestemd. Kadavers die gespecificeerd hoog-risico-materiaal bevatten, waarbij het dus gaat om runderen ouder dan één jaar en schapen en geiten van alle leeftijden, mogen niet worden aangewend voor de productie van diermelen en vetten.

Gespecificeerd hoog-risico-materiaal ontstaat voornamelijk bij boeren (gestorven landbouwhuisdieren) en slachterijen (slachtafvallen). Daar wordt het, overeenkomstig het reeds bestaande systeem voor hoog-risico-materiaal, door het verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal opgehaald, waarna het op het bedrijf een voorbewerking ondergaat alvorens het verbrand wordt in een verbrandingsinstallatie. Zoals reeds opgemerkt worden van het gespecificeerd hoog-risico-materiaal geen eindproducten gemaakt; het materiaal moet immers worden geweerd uit de voedselketen.

Directe verbranding zonder voorbewerkingsstap is op grond van beschikking nr. 97/534/EG (waarnaar door de Destructiewet wordt verwezen in artikel 3, derde lid, voor wat betreft de wijze van onschadelijkmaking) weliswaar toegestaan, maar levert in de praktijk de nodige problemen op. Hele kadavers, maar ook slachtafvallen, kunnen om technische redenen niet in rauwe vorm in een verbrandingsoven worden verwerkt. Daarom zal in de praktijk meestentijds een voorbewerking worden toegepast. Het materiaal wordt hierbij verkleind en ondergaat een warmtebehandeling.

De bepalingen inzake de verwerking van het gespecificeerd hoog-risico-materiaal zijn in hoofdlijnen gelijk aan die voor de verwerking van hoog-risico-materiaal, veelal zijn ze zelfs identiek. Zo worden bijvoorbeeld dezelfde eisen gesteld aan het vervoer van gespecificeerd hoog-risico-materiaal als aan het vervoer van hoog-risico-materiaal, met dien verstande dat deze twee materiaalsoorten wel van elkaar gescheiden dienen te worden vervoerd.

Voor een verdere toelichting op onderdelen verwijzen wij naar de artikelsgewijze toelichting.

Notificatie

Het ontwerp van het onderhavige besluit is op 6 september 1999 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan de notificatieplicht van van richtlijn nr. 98/34/EEG van het Europees Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204, zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217) (notificatienummer 99/0418/NL). Tevens heeft melding plaatsgevonden aan het Secretariaat van de Wereldhandelsorganisatie, ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb.1994, 235). Een aankondiging van de melding is gepubliceerd in Stcrt. 204.

Er zijn geen reacties ontvangen.

Bedrijfseffecten

In samenwerking met het Steunpunt voorgenomen regelgeving is een bedrijfseffectenrapportage opgesteld. Gekeken is naar de bedrijven die door de onderhavige regelgeving worden getroffen. Het gaat hierbij om verwerkingsbedrijven voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal en om de aanbieders van gespecificeerd hoog-risicomateriaal.

Op het moment van inwerkingtreding van de wijziging van de Destructiewet op 1 januari 1999 waren er drie bedrijven in Nederland die feitelijk een verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal exploiteerden en die de exploitatie na de inwerkingtreding van de wet wilden voortzetten. Dit zijn een destructor en een tweetal verbrandingsinstallaties. Het gespecificeerd hoog-risico-materiaal gaat eerst naar de destructor waar de voorbewerking plaatsvindt. Daarna wordt het voorbewerkte materiaal vervoerd naar de verbrandingsinstallaties en aldaar verbrand.

Voor de destructor brengt het onderhavige besluit de bijzonderheid met zich mee dat het transport van gespecificeerd hoog-risico-materiaal gescheiden van ander destructiemateriaal dient te geschieden. Dit zal voor de destructor investeringen met zich mee brengen in de zin van extra inzamelwagens en extra personeel. Deze kosten kan de destructor op basis van het wetsvoorstel dat thans bij de Tweede Kamer der Staten Generaal ligt (Tweede Kamer vergaderjaar 1998–1999, 26 357) bij de aanbieder in rekening brengen. Dit wetsvoorstel is op 5 oktober 1999 aangenomen in de Tweede Kamer. Ingevolge dit wetsvoorstel komen de werkelijke kosten van het ophalen, vervoeren en vernietigen voor een vergoeding door de aanbieder in aanmerking. Tot de inwerkingtreding van dit wetsvoorstel betaalt de overheid deze kosten. In de memorie van toelichting bij het desbetreffende wetsvoorstel is onder punt 3 de bedrijfseffectenrapportage van het wetsvoorstel weergegeven. Hierin is uitgebreid ingegaan op de groep aanbieders. Voor het vervolg van de onderhavige bedrijfseffectenrapportage verwijs ik voor details naar deze passage. Ingevolge het wetsvoorstel zullen de rundvee-, schapen-, en geitenhouders een hoger tarief moeten betalen voor het ophalen, verwerken en verbranden van gespecificeerd hoog-risico-materiaal dan voor het ophalen van hoog-risico-materiaal. De slachterijen, slagers en uitbeenbedrijven zullen ook een tarief moeten gaan betalen voor het ophalen, verwerken en verbranden van gespecificeerd hoog-risico-materiaal. De kosten van het gescheiden ophalen zal een verhoging van het tarief met zich mee kunnen brengen bij de genoemde agrarische bedrijven. Het gescheiden ophalen bij de slachterijen is al gerealiseerd en verwerkt in de huidige kosten voor de vernietiging van gespecificeerd hoog-risico-materiaal.

Volgens een ruwe schatting gaat het om ongeveer 55 000 agrarische bedrijven en om ongeveer 490 bedrijven waar runderen worden geslacht en circa 340 bedrijven waar schapen en/of geiten worden geslacht.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

A

Door de wijziging van artikel 1, onderdeel b, vallen nu ook verwerkingsbedrijven voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal onder de definitie van bedrijf.

B

In dit onderdeel worden de bepalingen die op gespecificeerd hoog-risico-materiaal van toepassing zijn aangepast. Hieronder wordt op elke bepaling nader ingegaan.

Artikel 2, tweede lid: dit lid bepaalt na wijziging dat het niet is toegestaan een slachterij te hebben op het terrein van een verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal, noch op het terrein van een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal.

Artikel 9, tweede lid: hierdoor wordt bepaald dat zowel verwerkingsbedrijven voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal als verwerkingsbedrijven voor hoog-risico-materiaal over voorzieningen moeten beschikken om de wielen van de vervoermiddelen die het onreine gedeelte van het bedrijf verlaten te ontsmetten.

Artikel 12, eerste lid: dit lid verklaart de bepalingen met betrekking tot de eisen die worden gesteld aan de apparatuur voor de warmtebehandeling van het hoog-risico-materiaal van overeenkomstige toepassing op de verwerkingsbedrijven voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal indien deze een warmtebehandeling toepassen.

Artikel 13, eerste lid: dit lid geeft na wijziging weer wat met een overlaadstation behorende tot een verwerkingsbedrijf voor hoog-risico-materiaal of gespecificeerd hoog-risico-materiaal wordt bedoeld.

Artikel 16, eerste lid: door de wijziging gelden nu voor wat betreft het ophalen van het materiaal dezelfde regels voor het hoog-risico-materiaal en het gespecificeerd hoog-risico-materiaal.

Artikel 17, eerste en derde lid: het eerste lid stelt dat gespecificeerd hoog-risico-materiaal, net als hoog-risico-materiaal, zo spoedig mogelijk na aankomst op het bedrijf dient te worden verwerkt.

Het derde lid schrijft voor dat huiden van gespecificeerd hoog-risico-materiaal kadavers, net als huiden van hoog-risico-materiaal kadavers, dienen te worden gezouten met natriumchloride.

Artikel 27, eerste en tweede lid: ook bij gespecificeerd hoog-risico-materiaal kan sprake zijn van een besmettelijke dierziekte waarop hoofdstuk II, afdeling 3, van de Gezondheids- en Welzijnswet voor dieren van toepassing is. In dat geval dient het materiaal zodanig te worden bewaard dat het volledig is afgezonderd van ander destructiemateriaal en dat onderzoek naar behoren kan plaatsvinden.

Dode slachtdieren, hierbij kan het dus zowel om hoog-risico-materiaal als gespecificeerd hoog-risico-materiaal gaan, gestorven aan of verdacht van miltvuur, dienen in een speciale ketel te worden verwerkt. Voor het hoog-risico-materiaal geldt dat het eindproduct in dit geval niet voor voederdoeleinden mag worden gebruikt. Op gespecificeerd hoog-risico-materiaal is dit uiteraard niet van toepassing, daar dit materiaal sowieso niet voor voederdoeleinden mag worden gebruikt en na voorbewerking dient te worden verbrand.

Artikel 31, eerste, tweede en derde lid: wanneer de categorieën van te verwerken hoog-risico- of gespecificeerd hoog-risico-materiaal wijzigen, of de gebiedsindeling veranderd, dan kunnen zowel de verwerkingsbedrijven voor hoog- als voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal aanspraak maken op een schadeloosstelling, dan wel, indien het bedrijf er voordeel bij heeft, kan een bedrag gevorderd worden.

Deze schadeloosstelling danwel het te betalen bedrag worden vastgesteld op het door de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport te bepalen bedrag van het werkelijke nadeel, respectievelijk voordeel, dat de ondernemer als gevolg van de wijziging heeft.

Betaling danwel schadeloosstelling geschiedt binnen zes maanden na de wijziging.

C

De onschadelijkmaking van gespecificeerd hoog-risico-materiaal, in het bijzonder het verbranden van het materiaal, is er op gericht de zogenaamde specifieke risico organen, dit zijn organen die een verhoogd risico op BSE in zich dragen, uit de voedselketen van mens en dier te weren. De eindproducten van de verwerking van het hoog-risico-materiaal echter, komen als diermelen en vetten terecht in diervoeders. Het moge duidelijk zijn dat vermenging van deze twee categorieën materialen, waarbij gespecificeerd hoog-risico-materiaal onbedoeld in diermeel of vet terecht zou kunnen komen, absoluut ongewenst is. Niet alleen dient hoog-risico-materiaal gescheiden van gespecificeerd hoog-risico-materiaal opgehaald te worden, ook de verwerking dient volledig gescheiden van elkaar te geschieden. Dientengevolge is de bepaling opgenomen dat, indien op één bedrijf zowel hoog- als gespecificeerd hoog-risico-materiaal wordt verwerkt, het gedeelte waar het gespecificeerd hoog-risico-materiaal wordt verwerkt volledig gescheiden dient te zijn van het gedeelte waar het hoog-risico-materiaal wordt verwerkt.

In een bijzonder geval kan er behoefte bestaan aan de mogelijkheid om een verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal ontheffing te verlenen van de verplichting van het eerste lid. Bedrijven waar naar verwachting gespecificeerd hoog-risico-materiaal door verbranding verwerkt zal worden zijn de N.V. Afvalverwerking Rijnmond (AVR) en de N.V. Afvalverbranding Zuid-Nederland. Gelet op de aard van een dergelijk bedrijf – hoge temperatuur verbrandingsovens – de afwezigheid van andersoortig destructiemateriaal, en het niet produceren van eindproducten in de zin van de Destructiewet, bestaat er geen behoefte aan een scheiding tussen een rein en een onrein gedeelte. Daarom zou de Minister ontheffing moeten kunnen verlenen van de verplichting tot het aanbrengen van een scheiding. Aan de eisen die gesteld worden aan een onrein gedeelte dient wel te worden voldaan.

D

Door de toevoeging van een tweede lid wordt het mogelijk om, indien het in de toekomst wenselijk mocht zijn, in een ministeriële regeling nadere eisen te stellen omtrent het bewaren van destructiemateriaal.

E

In een bijzonder geval kan er behoefte bestaan aan de mogelijkheid om een verwerkingsbedrijf voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal ontheffing te verlenen van de verplichting van het eerste lid. De vernietiging van gespecificeerd hoog-risico-materiaal valt uiteen in een voorbewerking en een verbranding in de verbrandingsinstallatie. De voorbewerking behoeft niet altijd aan de eisen van de meetapparatuur zoals gesteld in artikel 12 van besluit te voldoen. Een ontheffing is dan mogelijk.

F

Door de toevoeging van artikel 17a wordt het mogelijk in de toekomst nadere regels te stellen met betrekking tot de identificatie van destructiemateriaal.

Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan nadere regels inzake de identificatie van andere soorten destructiemateriaal, of regels inzake de merking van destructiemateriaal.

Zo kunnen op grond van dit nieuwe artikel 17a regels worden gesteld voor de voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal vereiste kleuring, of voor een stempelmerk voor laag-risico-materiaal.

G

Het nieuwe tweede lid van artikel 18 bepaalt dat, indien gespecificeerd hoog-risico-materiaal een warmtebehandeling ondergaat bij wijze van voorbewerkingsstap, deze warmtebehandeling in een afgesloten verwerkingsinstallatie plaats vindt, zoals dat ook geldt voor de warmtebehandeling van hoog-risico-materiaal en de daartoe aangewezen categorieën van laag-risico-materiaal.

De nadere regels bedoeld in het nieuwe derde lid, onder a, kunnen voor hoog-risico-materiaal en gespecificeerd hoog-risico-materiaal gelijk zijn, of, indien daaraan behoefte bestaat, verschillend. Voor de goede orde zij opgemerkt dat Beschikking nr. 97/534/EG geen eisen stelt aan de warmtebehandeling van gespecificeerd hoog-risico-materiaal. Voor hoog-risico-materiaal en de daartoe aangewezen categorieën van laag-risico-materiaal gelden de eisen zoals die voortvloeien uit Beschikking nr. 96/449/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 18 juli 1996, inzake de goedkeuring van alternatieve warmtebehandelingssystemen voor de verwerking van dierlijke afvallen met het oog op de inactivering van de agentia van spongiforme encefalopathie. Deze Beschikking is gemplementeerd in de Regeling warmtebehandelingssystemen en eindproducten van 25 maart 1997 (Stcrt. 61). De nadere regels voor gespecificeerd hoog-risico-materiaal worden tevens in deze regeling gesteld.

De mogelijkheid nadere regels te stellen voor de verwerking van bloed, die in het derde lid, onderdeel b, van artikel 18 wordt geboden, heeft de volgende achtergrond. Bloed kan zowel hoog- als laag-risico-materiaal zijn, afhankelijk van de herkomst. Volgens de Destructiewet is niet ter keuring aangeboden bloed, evenals bloed afkomstig van een dier dat blijkens de veterinaire keuring bij de slachting klinische verschijnselen van op mens of dier overdraagbare ziekten vertoonde hoog-risico-materiaal. Op grond van de Regeling warmtebehandelingssystemen en eindproducten dient bloed met de status hoog-risico-materiaal, net als al het overige hoog-risico-materiaal, op 133gr., bij 3 bar, gedurende 20 minuten te worden behandeld. Bloed, waarvan bijvoorbeeld een product als bloedmeel wordt gemaakt, kan een dergelijke behandeling echter niet doorstaan. Het is om technische redenen niet mogelijk het bloed bij de genoemde procescondities te verwerken.

De bepaling van dit nieuwe derde lid nu, beoogt de mogelijkheid te creëren om voor bloed dat de status van hoog-risico-materiaal heeft, een alternatief warmtebehandelingssysteem toe te staan in de Regeling warmtebehandelingssystemen en eindproducten. De procescondities van een dergelijk alternatief systeem zijn niet minder strikt dan de procescondities voor de voor hoog-risico-materiaal gebruikelijke warmtebehandeling, maar anders van opzet, waardoor aan de technologische bezwaren die aan de gebruikelijke warmtebehandeling kleven tegemoet kan worden gekomen, zonder dat dit ten koste gaat van de veiligheid van de verwerking.

H

Door de wijziging van artikel 25, eerste en tweede lid, gelden voor het vervoer van gespecificeerd hoog-risico-materiaal dezelfde regels als voor het vervoer van hoog-risico-materiaal.

Het nieuwe derde lid bepaalt dat gespecificeerd hoog-risico-materiaal gescheiden van ander destructiemateriaal dient te worden vervoerd, zodat vermenging van de materiaalsoorten voorkomen wordt. Zoals onder C reeds is opgemerkt dienen de hoog- en gespecificeerd hoog-risico-materiaal-stromen van begin- tot eindpunt gescheiden te blijven, opdat gespecificeerd hoog-risico-materiaal niet onbedoeld in de eindproducten van hoog-risico-materiaal-verwerking terecht kan komen.

Het nieuwe vierde lid bepaalt dat laag-risico-materiaal gescheiden van ander destructiemateriaal dient te worden vervoerd. In de praktijk geschiedt het vervoeren van laag-risicomateriaal al gescheiden. Het is van belang dat het destructiemateriaal vanaf de bron wordt gekanaliseerd tot het moment van de verwerking van het materiaal. Bij het vervoer wordt dan al duidelijk of het materiaal laag-risico-materiaal blijft of dat het op basis van artikel 2, zesde en negende lid van de Destructiewet moet worden aangemerkt als hoog-risico of gespecificeerd-hoog-risico-materiaal. Het is van belang dat er zo weinig mogelijk mengsels van destructiematerialen in het verkeer komen. De stromen van hoog- en gespecificeerd hoog-risico-materiaal en laag-risico-materiaal dienen van begin tot eindpunt gescheiden te blijven, opdat gespecificeerd hoog-risico-materiaal niet onbedoeld in de eindproducten van hoog-risico-materiaal terecht kan komen. Uit voornoemde bepalingen kan worden afgeleid dat gescheiden wenselijk en noodzakelijk is. Ten behoeve van de controle en handhaving is er voor gekozen de verplichting van gescheiden vervoer expliciet in het besluit op te nemen.

Zoals al gezegd is het ontwerp op 6 september 1999 gemeld aan de Commissie. In het licht van het vrij goederen en dienstenverkeer, bedoeld in het EG-Verdrag, wordt nog opgemerkt dat deze verplichting van gescheiden vervoer, die zonder onderscheid van toepassing is op zowel nationaal als ingevoerd destructiemateriaal, noodzakelijk is in het belang van de volksgezondheid en evenredig is aan het met deze verplichting beoogde doel. Ter toelichting daarop kan nog het volgende dienen. Het is namelijk ongewenst dat gespecificeerd hoog-risico-materiaal als hoog-risico-materiaal wordt verwerkt. Hetzelfde geldt voor hoog-risico-materiaal dat niet als laag-risico-materiaal mag worden verwerkt. Aan de desbetreffende eindprodukten van hoog-risico-materiaal en van laag-risico-materiaal worden verschillende eisen gesteld. Het gespecificeerd hoog-risico-materiaal moet worden verbrand. Indien menging van de destructiematerialen plaats vindt zal de eindbestemming van het destructiemateriaal altijd moeten vallen in het strengste regime. Om te voorkomen dat mengsels op de verkeerde plaats in de verwerkingsketen terecht komen is gescheiden vervoer van het destructiemateriaal nodig. Indien aan de bron ervoor gezorgd wordt dat de stromen van destructiemateriaal gescheiden zijn kan een ongewenste vermenging niet plaatsvinden.

I

Door de toevoeging van een lid aan artikel 26, wordt het mogelijk om, indien dit in de toekomst wenselijk mocht zijn, in een ministeriële regeling nadere regels te stellen voor wat betreft de inhoud en de vorm van de gegevensdrager die aanwezig dient te zijn bij het vervoer van destructiemateriaal.

J

Door de toevoeging van een derde lid aan artikel 29 wordt het mogelijk om, indien dit in de toekomst wenselijk mocht zijn, in een ministeriële regeling nadere regels te stellen voor de administratie van verwerkingsbedrijven.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber


XNoot
1

Stb. 1996, 126; gewijzigd bij besluit van 5 juli 1997 (Stb. 342).

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 maart 2000, nr. 52.

Naar boven