Besluit van 25 januari 2000 tot wijziging van enige besluiten in het kader van de arbeidsvoorwaardenovereenkomst voor de sector Defensie over de periode van 1 juni 1999 tot en met 31 juli 2000

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Defensie van 2 november 1999, nr. P/99007216;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet en artikel 12, van de Militaire ambtenarenwet 1931 alsmede artikel C1 van de Algemene militaire pensioenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 16 december 1999, nr. W07.99.0546/II);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Defensie van 21 januari 2000, nr. P/1999008870;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1 WIJZIGINGEN PER 1 JUNI 1999

ARTIKEL I

Het Algemeen militair ambtenarenreglement1 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 58, tweede lid, onderdeel d, komt als volgt te luiden:

d. een vergoeding voor meerdaagse activiteiten, met een duur van tenminste een etmaal of;

B. Artikel 58, tweede lid, onderdeel e, komt als volgt te luiden:

e. een vergoeding voor het verrichten van diensten, of werkzaamheden, of meerdaagse activiteiten op een dag als bedoeld in artikel 56, eerste, tweede en derde lid.

C. Artikel 143 komt te luiden:

Artikel 143 Verplichting tot wonen binnen een bepaalde afstand van de plaats van tewerkstelling

De militair kan worden verplicht te wonen op een bepaalde afstand van de plaats, waar hij in de regel dienst verricht, of in een ambts- of dienstwoning, indien dit naar het oordeel van de bevelhebber in het belang van de dienst nodig of gewenst is.

ARTIKEL II

Het Besluit dienstreizen defensie2 wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1, onderdeel c, vervalt het sub-onderdeel 3°.

B. In paragraaf 3 wordt een nieuw artikel 13a opgenomen, luidende als volgt:

Artikel 13a Opkomst in werkelijke dienst

De aanspraak op reiskosten voor het reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling en terug van een militair, aangesteld bij het reservepersoneel, die ingevolge een oproep van het bevoegd gezag in werkelijke dienst moet komen, wordt berekend op de voet van dit besluit.

ARTIKEL III

Het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie3 wordt als volgt gewijzigd:

A. De bijlage B, bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt vervangen door de bijlage B, opgenomen als bijlage 1 bij dit besluit.

B. De salarisschaal, opgenomen in artikel 7a, wordt vervangen door onderstaande salarisschaal:

 Schaal 1Schaal 2
0f 2578,–f 2634,–
J21f 2320,–f 2371,–
J20f 2062,–f 2107,–
J19f 1805,–f 1844,–
J18f 1547,–f 1580,–

C. Artikel 8, zevende lid, vervalt.

D. In artikel 22, tweede lid, wordt «f 257,32» vervangen door: f 264,65.

ARTIKEL IV

Het Inkomstenbesluit militairen4 wordt als volgt gewijzigd:

A. De bijlagen A en B, bedoeld in artikel 4, eerste lid, worden vervangen door de bijlagen A en B, opgenomen als bijlage 2 en 3 bij dit besluit.

B. De tabel 1 van bijlage C, bedoeld in artikel 4, tweede lid, wordt vervangen door de tabel 1, opgenomen als bijlage 4 bij dit besluit.

C. De tabel 2 van bijlage C, bedoeld in artikel 5, derde lid, wordt vervangen door de tabel 2, opgenomen als bijlage 5 bij dit besluit.

D. De salarisschaal, opgenomen in artikel 5a, wordt vervangen door onderstaande salarisschaal:

diensttijdmatr3/sldmatr2/sld1
J18f 1651,–f 1685,–
J19f 1926,–f 1966,–
J20f 2201,–f 2246,–
J21f 2476,–f 2527,–
02f 2751,–f 2808,–
03f 2784,–f 2849,–

E. Artikel 6 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «f 932,–» vervangen door: f 959,–;

2. In het vierde lid wordt «f 37,49» vervangen door: f 38,55.

F. In artikel 14, tweede lid, wordt «f 257,32» vervangen door: f 264,65.

G. De tabel 3 van bijlage C, bedoeld in artikel 24, wordt vervangen door de tabel 3, opgenomen als bijlage 6 bij dit besluit.

ARTIKEL V

De Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht5 wordt als volgt gewijzigd:

Na artikel 7 wordt een nieuw artikel 8 ingevoegd luidende:

Artikel 8 Familiebezoek

  • 1. Een militair die voor een bepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel heeft, indien zijn plaats van tewerkstelling in Nederland, België of Duitsland is gelegen, eenmaal in de twee weken aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het reizen ten behoeve van familiebezoek over een enkele reisafstand van ten hoogste 460 kilometer, met inachtneming van het bepaalde krachtens artikel 25 van het Verplaatsingskostenbesluit militairen.

  • 2. Indien de in het eerste lid bedoelde militair tevens aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de reiskosten op grond van het Verplaatsingskostenbesluit militairen, bestaat slechts aanspraak op de hoogste vergoeding per maand.

  • 3. De in dit artikel bedoelde aanspraak is niet van toepassing voor de militair die voorzieningen geniet ingevolge het Dienst Buitenlandse Zaken Voorzieningenstelsel (DBZV).

ARTIKEL VI

Het Verplaatsingskostenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie6 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 2, eerste lid, onderdeel i komt te luiden:

i. berekeningsbasis:

het twaalfvoud van de bezoldiging – in de zin van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, dan wel hetgeen daarmede overeenkomt ingeval dat het bezoldigingsbesluit niet op hem van toepassing is – die de ambtenaar geniet op het berekeningstijdstip, vermeerderd met de aanspraak op de vakantieuitkering en in voorkomende gevallen verhoogd met:

1° een genoten wachtgeld of uitkering krachtens dan wel overeenkomstig het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel;

2° een genoten uitkering krachtens dan wel overeenkomstig de Regeling uitkering functioneel leeftijdsontslag defensie, de Wet uitkering wegens vrijwillig vervroegd uittreden of de Regeling flexibel pensioen en uittreden bedoeld in artikel 3, van de Centrale vut-overeenkomst overheids- en onderwijspersoneel en artikel 1.5 van het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

3° een uitkering ingevolge de Suppletieregeling gedeeltelijk arbeidsongeschikten sector Defensie;

en bij verhuizing naar of in een gebied buiten Nederland mede vermeerderd met het twaalfvoud van de bij ministeriële regeling vast te stellen toelage ter zake van verblijf van de ambtenaar buiten Nederland.

B. In artikel 8 vervalt het vierde lid onder vernummering van het vijfde tot en met het zevende lid in het vierde tot en met het zesde lid.

ARTIKEL VII

Het Verplaatsingskostenbesluit militairen7 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. onderdeel d komt te luiden:

d. berekeningsbasis:

het twaalfvoud van de bezoldiging die de militair op het berekeningstijdstip geniet, vermeerderd met de inkomsten, bedoeld in artikel 2, van het Besluit uitvoering Algemene militaire pensioenwet, bij verhuizing naar of in een gebied buiten Nederland te verhogen met het twaalfvoud van de toelage buitenland;

2. onderdeel q komt te luiden:

q. toelage buitenland: de toelage ter zake van het verblijf van de militair buiten Nederland, bedoeld in artikel 16, eerste lid, onder c van het Inkomstenbesluit militairen;

3. onderdeel w vervalt.

B. Artikel 2 komt als volgt te luiden:

  • 1. De militair die ingevolge een op grond van artikel 143 van het Algemeen militair ambtenarenreglement opgelegde verplichting verhuist naar een nader door het bevoegd gezag aangegeven plaats of gebied, heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de verhuiskosten, mits de verhuizing plaatsvindt uiterlijk twee jaren na de datum waarop de verplichting is opgelegd.

  • 2. De militair, bedoeld in het eerste lid, die is verhuisd en van de in het eerste lid bedoelde verplichting wordt ontheven, heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de verhuiskosten, mits de verhuizing plaatsvindt binnen twee jaren na de ontheffing.

  • 3. Aan de militair die bij verplaatsing verhuist naar het woongebied van zijn nieuwe standplaats omdat hij naar zijn oordeel niet dagelijks heen en weer kan reizen, heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de verhuiskosten mits de verhuizing plaatsvindt binnen twee jaren na de datum van de verplaatsing, dan wel binnen zes maanden voor de datum van de verplaatsing.

  • 4. Het bevoegd gezag kan de militair die bij indiensttreding een eigen huishouding voert, eenmalig aanspraak verlenen op een tegemoetkoming in de verhuiskosten mits de verhuizing plaatsvindt binnen twee jaren na de datum van de indiensttreding.

C. Artikel 4 vervalt.

D. Artikel 10, onderdeel f, komt te luiden:

f. overige kosten, mits een eigen huishouding wordt gevoerd op de datum van de verplaatsing of de indiensttreding en de eigen huishouding wordt voorgezet na de verhuizing.

E. Artikel 12 vervalt.

F. Artikel 19 komt als volgt te luiden:

Artikel 19 Aanspraken op een tegemoetkoming in de reiskosten bij dagelijks reizen

De militair heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen over de afstand tussen de woning en de plaats van tewerkstelling, indien:

a. de te reizen afstand meer dan 10 kilometer bedraagt, en

b. hij een eigen huishouding voert, en

c. hij dagelijks reist.

G. Artikel 20 komt te luiden:

Artikel 20 Aanspraak op reiskosten als dagelijks reizen niet mogelijk is

De militair die een eigen huishouding voert en niet dagelijks reist, heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het reizen over de afstand tussen zijn woning en de plaats van tewerkstelling van:

a. vier maal per vier weken voor een periode van maximaal drie jaren, vanaf de datum dat hij aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de verhuiskosten, dan wel indien de woning en de plaats van tewerkstelling beide in Nederland zijn gelegen en hij verplicht huisvesting van rijkswege ontvangt, òf

b. eenmaal per twee weken, indien de woning en de plaats van tewerkstelling beide in Nederland zijn gelegen en hij op eigen verzoek huisvesting van rijkswege ontvangt, òf

c. eenmaal per twee weken indien de woning en de plaats van tewerkstelling zijn gelegen in Europa, terwijl het gestelde onder a of b niet van toepassing is, òf

d. eenmaal per plaatsingsperiode van negen maanden, indien de plaats van tewerkstelling is gelegen buiten Europa.

H. Artikel 21 komt te luiden:

Artikel 21 Aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten voor militairen die geen eigen huishouding voeren

De militair die geen eigen huishouding voert, heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het reizen over de afstand tussen zijn woning en de plaats van tewerkstelling:

a. eenmaal per twee weken, indien de woning en de plaats van tewerkstelling zijn gelegen in Nederland, òf

b. eenmaal per vier weken, indien de woning en de plaats van tewerkstelling zijn gelegen in Europa, terwijl het gestelde onder a niet van toepassing is, òf

c. eenmaal per plaatsingsperiode van negen maanden, indien de plaats van tewerkstelling is gelegen buiten Europa.

I. In artikel 23 wordt «bedoeld in artikel 19, derde lid en vierde lid» vervangen door: bedoeld in artikel 20, onderdeel a.

J. Artikel 30 komt te luiden:

Artikel 30 Overgangsbepaling

  • 1. In afwijking van artikel 20, onderdeel a, behoudt de militair die aanspraak had op het gestelde in artikel 19, derde lid, onder a, zoals dit luidde op 31 mei 1999, deze aanspraak uiterlijk tot en met 31 december 1999.

  • 2. In afwijking van het gestelde in artikel 20, onderdeel b, heeft de militair als bedoeld in het eerste lid, vanaf 1 januari 2000 aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het reizen over de afstand tussen zijn woning en de plaats van tewerkstelling van vier maal per vier weken, gedurende de resterende termijn zoals die op 31 mei 1999 voor hem gold.

HOOFDSTUK 2 WIJZIGINGEN PER 1 AUGUSTUS 1999

ARTIKEL VIII

Het Inkomstenbesluit militairen wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 1, eerste lid, onderdeel k, vervalt «1°» en subonderdeel 2°.

B. Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het opschrift vervalt: «en zakgeld».

2. De bijlagen A en B, bedoeld in artikel 4, eerste lid, worden vervangen door de bijlagen A en B, opgenomen als bijlage 7 en 8 bij dit besluit.

C. Artikel 6 vervalt.

D. Artikel 15a komt te luiden:

Artikel 15a Eindejaarsuitkering topfunctionarissen

In afwijking van artikel 15, eerste lid, bedraagt het percentage van de eindejaarsuitkering in 1999 voor de militair met de rang van vice-admiraal, luitenant-generaal, luitenant-admiraal of generaal 0,8%.

HOOFDSTUK 3 WIJZIGINGEN PER 1 JANUARI 2000

ARTIKEL IX

Het Algemeen militair ambtenarenreglement, wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 55 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het zesde tot en met het veertiende lid in het zevende tot en met het vijftiende lid, wordt een nieuw zesde lid toegevoegd, dat als volgt komt te luiden:

  • 6. Door Onze Minister kunnen functies worden aangewezen waarbij het reizen, naar en van de plaats waar de militair werkzaamheden of diensten moet verrichten, een wezenlijk bestanddeel uitmaakt van de functie. Bij die functies wordt de reisduur buiten de voor de militair geldende werktijd als arbeidsduur aangemerkt.

2. In het vierde, negende en dertiende lid, wordt «zesde lid» telkens vervangen door: zevende lid.

3. In het vijftiende lid wordt «het achtste, elfde en dertiende lid van dit artikel» telkens vervangen door: het negende, twaalfde en veertiende lid van dit artikel.

ARTIKEL X

Het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie wordt als volgt gewijzigd:

A. Het opschrift van Hoofdstuk 3, komt te luiden:

HOOFDSTUK 3. Bepalingen betreffende beloningen, de gratificatie bij ambtsjubileum, de proportionele diensttijdgratificatie en de functioneringstoelage.

B. In Hoofdstuk 3 wordt na artikel 12 een nieuw artikel 12a ingevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 12a Functioneringstoelage

  • 1. Het bevoegd gezag kan aan de ambtenaar die het voor hem geldende maximumsalaris heeft bereikt een functioneringstoelage toekennen, indien de wijze van functioneren van de ambtenaar daartoe naar het oordeel van het bevoegd gezag aanleiding geeft.

  • 2. De functioneringstoelage wordt toegekend voor een periode van tenminste één jaar.

  • 3. De functioneringstoelage bedraagt 10 procent van het voor de ambtenaar geldende salaris.

C. Artikel 26, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Het toekennen van het salaris, de eindejaarsuitkering, de vakantieuitkering, een beloning als bedoeld in artikel 11, een gratificatie als bedoeld in artikel 12, een toelage als bedoeld in de artikelen 12a tot en met 19, de uitkering, bedoeld in artikel 24, en een vergoeding voor extra diensten als bedoeld in artikel 25 geschiedt door Onze Minister, dan wel door het bevoegd gezag.

ARTIKEL XI

Het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie8 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het vijfde en achtste lid komen te luiden:

  • 5. In afwijking van het tweede tot en met vierde lid kan een aanstelling in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd voor de duur van ten hoogste drie jaren plaatsvinden.

  • 8. Een aanstelling in tijdelijke dienst wordt omgezet in een aanstelling in vaste dienst, indien:

    a. meerdere aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar opvolgen in een periode van 3 jaren of langer, te rekenen vanaf 1 januari 2000, en met tussenpozen van niet langer dan 3 maanden;

    b. meer dan 3 aanstellingen in tijdelijke dienst, te rekenen vanaf 1 januari 2000, elkaar opvolgen met tussenpozen van niet langer dan 3 maanden.

2. Toegevoegd wordt een negende lid, dat komt te luiden:

  • 9. De in het vijfde lid genoemde maximumduur van de aanstelling is niet van toepassing op de aanstelling in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd van degene is aangesteld in burgerlijke openbare dienst om bij de krijgsmacht als geestelijk verzorger doorlopend werkzaam te zijn.

B. Artikel 8a, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. De ambtenaar, die in vaste dienst is aangesteld en is tewerkgesteld in een functie die voor de vaststelling van de salarisschaal is ingedeeld in hoofdgroep IV of hoger van bijlage B van Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie, wordt voor een periode van ten hoogste vijf jaren in een functie tewerkgesteld. Deze tewerkstelling duurt voort, tenzij na afloop van die periode op basis van een met de betrokken ambtenaar gemaakte loopbaanafspraak een andere, passende functie wordt opgedragen. In beginsel dient met de ambtenaar overeenstemming te zijn bereikt over die andere functie.

C. Artikel 30 wordt als volgt gewijzigd:

Onder vernummering van het tiende tot elfde lid wordt een nieuw tiende lid ingevoegd, dat komt te luiden:

  • 10 Door Onze Minister kunnen functies worden aangewezen waarbij het reizen, naar en van de plaats waar de ambtenaar dienst moet verrichten, een wezenlijk bestanddeel uitmaakt van de functie. Bij die functies wordt de reisduur buiten de voor de ambtenaar geldende werktijd als arbeidsduur aangemerkt.

ARTIKEL XII

Het Inkomstenbesluit militairen wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 8, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. De bevelhebber kan de diensttijd van een militair indien deze naar het oordeel van de bevelhebber daarvoor in aanmerking komt, met meer dan één jaar vermeerderen.

B. Na artikel 12 wordt een nieuw artikel 12a toegevoegd, dat komt te luiden:

Artikel 12a Functioneringstoelage

  • 1. Onze Minister kan een functioneringstoelage toekennen aan de militair met een rang van luitenant-generaal, vice-admiraal of hoger, of aan de commandant van het wapen der Koninklijke marechaussee.

  • 2. De bevelhebber kan aan een militair, niet bedoeld in het eerste lid, die voor onbepaalde tijd is aangesteld bij het beroepspersoneel en het voor hem geldende maximumsalaris heeft bereikt, een functioneringstoelage toekennen, indien de wijze van functioneren van die militair daartoe naar het oordeel van de bevelhebber aanleiding geeft.

  • 3. De functioneringstoelage wordt toegekend voor een periode van tenminste één jaar.

  • 4. De functioneringstoelage bedraagt 10 procent van het voor de militair geldende salaris.

ARTIKEL XIII

Het Interimbesluit ziektekosten burgerlijke ambtenaren defensie9 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 5, tweede lid, komt te luiden:

  • 2. Onze Minister stelt nadere regels vast ten aanzien van de vaststelling van de bedragen, bedoeld in het eerste lid, onder a tot en met e. Daarbij geldt dat de bedragen, met ingang van 1 januari 2002, jaarlijks per 1 januari worden aangepast aan de gemiddelde procentuele ontwikkeling van de premies die door een aantal niet op winst gerichte ziektekostenverzekeraars worden berekend voor een verzekering tegen ziektekosten.

B. Artikel 8, eerste lid, komt te luiden:

  • 1. Uitbetaling van de tegemoetkomingen vindt plaats in de maanden juni en december over de twee voorafgaande kwartalen eindigend met de maand maart respectievelijk september, dan wel op verzoek van de ambtenaar hetzij in de maand december over de vier voorafgaande kwartalen eindigend met de maand september, hetzij per maand, over de maand gelegen drie maanden daarvoor.

    Zo nodig vindt uitbetaling eerder plaats in geval van ontslag of overlijden. Indien op verzoek van de ambtenaar uitbetaling in de maand december plaatsvindt, vindt in dat geval uitbetaling plaats over de resterende maanden, liggende tussen de vastgestelde betalingsmomenten, waarin overeenkomstig artikel 3 aanspraak op de tegemoetkoming bestaat.

ARTIKEL XIV

Het Verplaatsingskostenbesluit burgerlijke ambtenaren defensie wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 2 wordt een vierde lid toegevoegd, dat komt te luiden:

  • 4. Dit besluit is niet van toepassing op de ambtenaar, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie die als gevolg van een functiewisseling in het kader van de mobiliteitsbevordering van standplaats verandert.

ARTIKEL XV

Het Verplaatsingskostenbesluit militairen wordt als volgt gewijzigd:

Aan artikel 1, onderdeel l, wordt onder gelijktijdige nummering van de huidige tekst tot 1° een nieuw onderdeel 2° toegevoegd:

2° Onder militair wordt mede begrepen de ambtenaar, bedoeld in artikel 8a, eerste lid, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard) die als gevolg van een functiewisseling in het kader van de mobiliteitsbevordering van standplaats verandert. Waar in dit besluit wordt verwezen naar artikel 143 van het Algemeen militair ambtenarenreglement, wordt voor deze ambtenaren gelezen: artikel 75 Bard.

ARTIKEL XVI

De Regeling ziektekostenvoorziening defensiepersoneel10 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 3 komt als volgt te luiden:

Artikel 3

Voor de toepassing van deze regeling is degene die behoort tot het gewezen militair personeel in voldoende mate verzekerd als hij tegen risico van ziektekosten een ziektekostenverzekering heeft gesloten, die tenminste omvat:

a. volledige vergoeding van kosten van behandeling, verzorging en verpleging in een ziekenhuis gedurende een jaar met klinische specialistenhulp en bijkomende kosten, eventueel met een eigen risico aan de voet;

b. tenminste 80% vergoeding van niet-klinische (ambulante) specialistenhulp dan wel volledige vergoeding eventueel met een eigen risico aan de voet.

B. In artikel 7, eerste lid, wordt tussen «wordt» en «verstaan» ingevoegd: voor het gewezen militair personeel.

C. Ingevoegd wordt een nieuw artikel 7a, dat als volgt komt te luiden:

Artikel 7a

Onder «te zijnen laste blijvende ziektekosten» wordt voor het burgerpersoneel verstaan:

a. voor personen van 65 jaar en ouder:

1° maximaal het bedrag dat door Onze Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Sport jaarlijks wordt vastgesteld als premie voor een standaardpakketpolis;

2° de verschuldigde wettelijke heffing ingevolge de Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden.

b. voor personen jonger dan 65 jaar:

1° maximaal een bedrag gelijk aan tweemaal het premiedeel van de tegemoetkoming ingevolge het Interimbesluit ziektekosten burgerlijke ambtenaren defensie;

2° de verschuldigde wettelijke heffingen ingevolge de Wet medefinanciering oververtegenwoordiging oudere ziekenfondsverzekerden en de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE WIJZIGINGEN

ARTIKEL XVII

Het Algemeen militair ambtenarenreglement wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 5a vervalt

B. Artikel 17b komt te luiden:

Artikel 17b Studiefaciliteiten in het kader van de interne werkzekerheid

  • 1. De militair die is aangesteld voor onbepaalde tijd die, zonder daarvoor ingevolge de overige bepalingen van dit hoofdstuk te zijn aangewezen, voor eigen rekening een studie of opleiding volgt of heeft voltooid die naar het oordeel van de bevelhebber mede dan wel volledig in het belang van de dienst is, kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming van respectievelijk 50% of 100% in gemaakte studie- en opleidingskosten.

  • 2. De in het kader van de opleiding noodzakelijk gemaakte excursie-, reis- en verblijfkosten komen in aanmerking voor een tegemoetkoming van 50%, in geval van een studie of opleiding mede in het belang van de dienst, dan wel 100% in geval van een studie of opleiding volledig in het belang van de dienst, berekend op de voet van de bepalingen van het Besluit dienstreizen defensie.

  • 3. De bevelhebber kan, bij een studie of opleiding mede in het belang van de dienst, in bijzondere gevallen bepalen dat de excursie- en verblijfkosten in aanmerking komen voor een tegemoetkoming van maximaal 75% en de reiskosten in aanmerking komen voor een tegemoetkoming van maximaal 100%.

  • 4. Tenzij de bevelhebber om redenen van billijkheid anders bepaalt, is de militair verplicht tot terugbetaling van 50% van de aan hem verleende tegemoetkoming van 100% als bedoeld in het eerste en tweede lid in geval:

    a. hem – zonder de aanduiding eervol – ontslag wordt verleend voordat de studie of opleiding met goed gevolg is afgesloten;

    b. is vastgesteld dat de studie of opleiding niet met goed gevolg is afgesloten op grond van omstandigheden die aan hem te wijten zijn.

  • 5. Aan de militair worden geen werkzaamheden of diensten opgedragen op de dag waarop de militair tentamens of examens aflegt of op de dag die daaraan voorafgaat, tenzij het dienstbelang zulks naar het oordeel van de commandant onvermijdelijk maakt.

  • 6. De commandant kan met het oog op de voortgang van de studie of opleiding in aanvulling op het vijfde lid bepaalde verloffaciliteiten verlenen.

C. Na artikel 17b wordt een nieuw artikel 17c ingevoegd, luidende:

Artikel 17c Studiefaciliteiten in het kader van externe werkzekerheid

  • 1. De militair die is aangesteld voor onbepaalde tijd die, zonder daarvoor ingevolge de overige bepalingen van dit hoofdstuk te zijn aangewezen, voor eigen rekening een studie of opleiding volgt of heeft voltooid die naar het oordeel van de bevelhebber in het belang van de bevordering van de externe werkzekerheid van de militair is, kan in aanmerking komen voor een tegemoetkoming van 100% in gemaakte studie- en opleidingskosten. De militair komt alleen voor tegemoetkoming in aanmerking als de studie of opleiding is gericht op het wegnemen van opgelopen lacunes in de (beroeps)opleiding of het slechten van scholingsachterstand voor de arbeidsmarkt en niet indien zij louter is gericht op positieverbetering.

  • 2. De in het kader van de opleiding noodzakelijk gemaakte excursie-, reis- en verblijfkosten komen in aanmerking voor een tegemoetkoming van 100%, in geval van een studie of opleiding in het belang van de bevordering van de externe werkzekerheid van de militair, berekend op de voet van de bepalingen van het Besluit dienstreizen defensie.

  • 3. Tenzij de bevelhebber om redenen van billijkheid anders bepaalt, betaalt de militair 50% van de aan hem verleende tegemoetkoming als bedoeld in het eerste en tweede lid terug in geval:

    a. hem – zonder de aanduiding eervol – ontslag wordt verleend voordat de studie of opleiding met goed gevolg is afgesloten;

    b. is vastgesteld dat de studie of opleiding niet met goed gevolg is afgesloten op grond van omstandigheden die aan hem te wijten zijn.

  • 4. Aan de militair worden geen werkzaamheden of diensten opgedragen op de dag waarop de militair tentamens of examens aflegt of op de dag die daaraan voorafgaat, tenzij het dienstbelang zulks naar het oordeel van de commandant onvermijdelijk maakt.

  • 5. De commandant kan met het oog op de voortgang van de studie of opleiding in aanvulling op het vierde lid bepaalde verloffaciliteiten verlenen.

D. In artikel 71a wordt na het derde lid een nieuw vierde lid toegevoegd, dat komt te luiden:

  • 4. Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing ten aanzien van op 31 december 1996 nog niet verleend vakantieverlof, dat, wanneer het nog niet is genoten op de datum waarop de militair de werkelijke dienst verlaat, vervalt.

E. In artikel 80 wordt na het tweede lid een nieuw derde lid toegevoegd, dat komt te luiden:

  • 3. Het eerste lid is niet van toepassing ten aanzien van op 31 december 1996 nog niet verleend vakantieverlof.

F. In artikel 80b wordt na het derde lid een nieuw vierde lid toegevoegd, dat komt te luiden:

  • 4. Het eerste en derde lid zijn niet van toepassing ten aanzien van op 31 december 1996 nog niet verleend vakantieverlof, dat, wanneer het nog niet is genoten op de datum waarop de militair de werkelijke dienst verlaat, vervalt.

G. Artikel 132 vervalt.

ARTIKEL XVIII

Het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 47, zesde lid, komt te luiden:

  • 6. De ambtenaar kan door het bevoegd gezag worden verplicht tot terugbetaling van de bezoldiging over de genoten verlofuren wanneer hem tijdens de verlofperiode of binnen één jaar na afloop van het verlof ontslag wordt verleend op aanvraag dan wel niet op aanvraag op grond van aan de ambtenaar te wijten omstandigheden. De verplichting tot terugbetaling wordt beperkt tot een bedrag dat evenredig is aan het aantal maanden dat ontbreekt aan de periode van één jaar. Indien het ontslag verband houdt met een aanstelling als militair ambtenaar of indiensttreding bij een andere overheidssector bestaat geen verplichting tot terugbetaling.

B. Artikel 86 wordt als volgt gewijzigd:

1. De aanduiding «1.» voor het eerste lid vervalt.

2. Het tweede lid vervalt.

C. Artikel 94 komt te luiden:

Artikel 94 Om- en bijscholingsopleidingen

  • 1. De burgerambtenaar kan, al dan niet op eigen aanvraag, door het bevoegd gezag worden aangewezen voor het volgen van een om- of bijscholingsopleiding teneinde de benodigde kennis en vaardigheden te behouden voor het vervullen van de huidige functie, dan wel te verkrijgen voor de vervulling van toekomstige functies. De ambtenaar wordt tijdig in de gelegenheid gesteld tot het volgen van die opleiding.

  • 2. Het bevoegd gezag kent de ambtenaar een vergoeding toe voor de aan een om- of bijscholingsopleiding verbonden noodzakelijk te zijnen laste komende kosten.

  • 3. De ambtenaar die is aangewezen voor het volgen van een om- of bijscholingsopleiding, kan daarvan door het bevoegd gezag worden ontheven, indien hij niet voldoet aan de bij de opleiding gestelde eisen of indien ontheffing in het belang van de dienst of van de ambtenaar om andere redenen noodzakelijk is.

  • 4. Artikel 86 is van overeenkomstige toepassing.

D. Ingevoegd wordt een nieuw artikel 94a, dat komt te luiden:

Artikel 94a Studiefaciliteiten

Aan de ambtenaar die dat wenst, kunnen naar bij ministeriële regeling te stellen regels bepaalde studiefaciliteiten worden verleend, indien de ambtenaar naar het oordeel van het bevoegd gezag een studie of opleiding voor eigen rekening volgt of heeft voltooid die mede in het belang van de dienst of in het belang van de bevordering van de externe werkzekerheid is.

ARTIKEL XIX

Het Besluit uitvoering Algemene militaire pensioenwet11 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 2, onder I, wordt als volgt gewijzigd:

A. Onderdeel i, komt te luiden:

i. de eindejaarsuitkering.

B. Na onderdeel i wordt een nieuw onderdeel j toegevoegd luidende:

j. de functioneringstoelage, bedoeld in artikel 12a van Inkomstenbesluit militairen, indien deze voor ten minste vijf jaren onafgebroken is toegekend.

ARTIKEL XX

Het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1, derde lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. artikel 26, derde en vierde lid, voor zover betrekking hebbend op de eindejaarsuitkering, de vakantie-uitkering en de artikelen 11, 19 en 24;.

B. In de artikelen 3, tweede lid, 20, 21 en 27, derde lid, wordt «12,» vervangen door: 12a,.

C. In artikel 11, eerste lid, vervalt «naar bij ministeriële regeling te stellen regels,».

D. In artikel 2, onderdeel f, vervalt «artikel 12, tweede lid, en».

E. In artikel 17, eerste lid, wordt «toelagen als bedoeld in de artikelen 12, tweede lid, en 20» vervangen door: een toelage als bedoeld in artikel 20.

ARTIKEL XXI

Het Inkomstenbesluit militairen wordt als volgt gewijzigd:

A. In artikel 11, derde lid, vervalt «100 procent van».

B. Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het tweede lid wordt, onder vervallen van de punt aan het eind, toegevoegd: , of aan de commandant van het wapen der Koninklijke marechaussee.

2. In het derde lid wordt «met een lagere rang dan die van luitenant-generaal of vice-admiraal» vervangen door: niet bedoeld in het tweede lid.

C. In artikel 22, derde lid, onder b, wordt «tweede lid» vervangen door: derde lid.

D. In artikel 25 wordt «onderdeel c» vervangen door: onderdeel b.

ARTIKEL XXII

De Premieregeling en aanvullende voorzieningen beroepsmilitairen van de krijgsmacht wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1, onder a, komt te luiden:

a. bezoldiging

de bezoldiging, bedoeld in artikel 1, onder k, van het Inkomstenbesluit militairen;

B. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. in het eerste lid, wordt de zinsnede «naar regelen en onder voorwaarden door Onze minister te stellen» vervangen door: naar bij ministeriële regeling te stellen regels;

2. het tweede lid, onder b, komt te luiden:

b. op zijn aanvraag met toepassing van artikel 39, eerste lid, van het Algemeen militair ambtenarenreglement, of op grond van artikel 39, tweede lid, onder j, k, l, m of n van dat reglement, of op grond van artikel 12g, tweede lid van de Militaire ambtenarenwet 1931;

3. Onder vernummering van het derde lid tot vierde lid, wordt een nieuw derde lid toegevoegd, luidende:

  • 3. De in het eerste lid bedoelde militair die wordt ontslagen op grond van artikel 39, tweede lid, onder h, van het Algemeen militair ambtenarenreglement, verliest zijn aanspraak op premie.

C. In artikel 4 vervalt het tweede lid onder vernummering van het derde lid tot het tweede lid.

D. In artikel 5, eerste lid, artikel 6, eerste lid, en artikel 7 wordt de zinsnede «naar regelen en onder voorwaarden door Onze minister te stellen» vervangen door: naar bij ministeriële regeling te stellen regels.

E. In artikel 9 wordt «de artikelen 2, 2a en 3» vervangen door: de artikelen 2, 3, 5, 6 en 7.

ARTIKEL XXIII

Het Tijdelijk besluit uitstroombevorderende maatregel Defensie12 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 5, tweede volzin, wordt vervangen door:

Dit besluit vervalt op 1 januari 2004, met dien verstande dat het van kracht blijft voor degene voor wie op 31 december 2003 een onderzoek als genoemd in artikel 3 van dit besluit, nog niet is afgerond, alsmede voor degene die op die datum aan dit besluit aanspraken kon ontlenen.

HOOFDSTUK 5 TOEKENNING VAN EEN EENMALIGE UITKERING IN 1999 AAN HET DEFENSIEPERSONEEL

ARTIKEL XXIV

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. militair:

de militaire ambtenaar in de zin van artikel 1 van de Militaire Ambtenarenwet 1931 die is aangesteld bij het beroepspersoneel, alsmede de geestelijk verzorger die in burgerlijke openbare dienst is aangesteld om bij de krijgsmacht doorlopend werkzaam te zijn.

b. betrokkene:

1. de militair met een lagere rang dan vice-admiraal of luitenant-generaal die op 1 december 1999 in werkelijke dienst is;

2. de burgerlijke ambtenaar defensie die aanspraak heeft op een salaris volgens bijlage B dan wel artikel 7a van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie en die op 1 december 1999 in dienst van het Ministerie van Defensie is;

3. de burgerlijke ambtenaar defensie, bedoeld in artikel 1, derde lid, van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie die op 1 december 1999 in dienst van het Ministerie van Defensie is;

4. de gewezen militair met een lagere rang dan vice-admiraal of luitenant-generaal die op 1 december 1999 in het genot is van wachtgeld, als bedoeld in artikel 22 van het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel, dan wel van een uitkering op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen geniet;

5. de gewezen burgerlijke ambtenaar defensie die aanspraak had op salaris volgens bijlage B dan wel artikel 7a van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie en die op 1 december 1999 in het genot is van wachtgeld, als bedoeld in artikel 22 van het Werkloosheidsbesluit defensiepersoneel, dan wel van een uitkering op grond van het Besluit uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag burgerlijke ambtenaren defensie.

c. berekeningsbasis:

1. de over de maand december 1999 genoten bezoldiging volgens hetgeen daaronder wordt verstaan in het Inkomstenbesluit militairen;

2. het over de maand december 1999 genoten salaris volgens hetgeen daaronder wordt verstaan in het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie;

3. het wachtgeld of de uitkering welke over de maand december 1999 op grond van een van de onder b, 4 en 5 genoemde besluiten is genoten na toepassing van de bij of krachtens die besluiten geldende vermindering wegens inkomsten uit of in verband met arbeid of bedrijf.

ARTIKEL XXV

  • 1. Aan de betrokkene, bedoeld in artikel XXIV, onder b, 1 tot en met 3, wordt in de maand december 1999 een eenmalige uitkering verstrekt ter grootte van 6,48% van de voor hem geldende berekeningsbasis.

  • 2. Aan de betrokkene, bedoeld in artikel XXIV, onder b, 4 en 5, wordt in de maand december 1999 een eenmalige uitkering verstrekt ter grootte van 6% van de voor hem geldende berekeningsbasis.

  • 3. De eenmalige uitkering heeft geen algemeen karakter en wordt niet gerekend tot de bezoldiging of het salaris in de zin van de bezoldigingsvoorschriften. De eenmalige uitkering maakt evenmin deel uit van de bij het vaststellen van de pensioengrondslag , bedoeld in artikel C1 van de Algemeen militaire pensioenwet in beschouwing te nemen inkomsten en emolumenten, waarop de gewezen militair aanspraak had of zou hebben gehad.

HOOFDSTUK 6 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

ARTIKEL XXVI INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met dien verstande dat:

a. Hoofdstuk 1 terugwerkt tot en met 1 juni 1999;

b. Hoofdstuk 2 terugwerkt tot en met 1 augustus 1999;

c. Hoofdstuk 3 terugwerkt tot en met 1 januari 2000, met uitzondering van artikel XIII, onderdeel B dat terugwerkt tot en met 1 oktober 1999;

d. Artikel XIX , onderdeel A terugwerkt tot en met 1 januari 1999 en onderdeel B terugwerkt tot en met 1 januari 2000;

e. Artikel XX, onderdelen C, D en E terugwerken tot en met 24 december 1997.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 25 januari 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

Uitgegeven de zeventiende februari 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op 17 juni 1999 heeft ondergetekende met de centrales van overheidspersoneel in de Sectorcommissie Defensie overeenstemming bereikt over een pakket maatregelen betreffende het arbeidsvoorwaardenbeleid voor de sector Defensie voor de periode 1 juni 1999 tot en met 31 juli 2000. Voor zover de maatregelen leiden tot wijzigingen van regelingen op het niveau van algemene maatregel van bestuur zijn deze in dit besluit opgenomen. Hieronder volgt een beknopte opsomming van deze maatregelen.

Primaire inkomensontwikkeling

De salarissen van het defensiepersoneel worden per 1 juni 1999 met 2,85% verhoogd. Deze verhoging werkt door naar de ontslaguitkeringen van het gewezen defensiepersoneel, zoals wachtgelden, een uitkering op grond van functioneel leeftijdsontslag (FLO) of op grond van de Uitkeringswet gewezen militairen (UKW). De indexering van de pensioenen en VUT/FPU-uitkeringen vindt plaats overeenkomstig de terzake geldende voorschriften. Daarnaast ontvangt het actief dienende defensiepersoneel, alsmede degenen die met leeftijdsontslag zijn en een uitkering genieten op grond van de UKW, of vanwege FLO en degenen die een wachtgeld genieten in december 1999 (peildatum 1 december 1999) een eenmalige uitkering ter grootte van 0,5% van het jaarsalaris.

Toelagen

De extra beslaglegging van militairen, die worden ingezet in het kader van bijzondere meerdaagse activiteiten als varen, oefenen en bijzondere inzetvormen en de voorbereidingen daarop, worden voor zover die activiteiten een periode van langer dan een etmaal beslaan, door middel van een vast bedrag vergoed, omdat het zoveel als mogelijk verroosteren van extra beslaglegging, ontstaan door een niet geplande meerdaagse inzet in de praktijk resulteert in een ongewenste «druk op tijd».

Inkomen overigens

De mogelijkheden voor het verstrekken van extra periodieken aan militairen zijn verruimd. Voor het toekennen van extra periodieken moet een individuele afweging plaatsvinden op basis van een toereikende motivering. Voorts is voor het voor onbepaalde tijd aangestelde militair beroepspersoneel en voor het burgerpersoneel dat reeds het maximum van de salarisschaal heeft bereikt een functioneringstoelage gereïntroduceerd ter hoogte van 10% van het bruto salaris. Ook voor het toekennen van deze toelage dient een individuele afweging plaats te vinden op basis van een toereikende motivering. Hiertoe zijn de desbetreffende bepalingen in de bezoldigingsbesluiten aangepast. Voorts zal de toekenning worden gemaximeerd tot ten hoogste 2% van de betrokken doelgroep.

Naar aanleiding van het arbeidsvoorwaardenakkoord '97 is onderzocht of het wenselijk is om tot een differentiatie van zakgeld te komen. Als resultaat hiervan is thans besloten om het zakgeld te vervangen door salaris, gebaseerd op de rang, leeftijd/diensttijd en het krijgsmachtdeel van het betrokken personeel. Hierbij is meegewogen dat hierdoor het beloningsverschil tussen adelborsten en cadetten enerzijds en de overige militairen in opleiding tot officier anderzijds wordt weggenomen.

De doorstroom in de uitloopperiodieken van de schalen 1 t/m 5 van het burgerpersoneel is versneld door de ruimte tussen het schaalmaximum en de uitloopperiodieken te elimineren.

De schalen 13 t/m 16 van het burgerpersoneel zijn verlengd door toevoeging van twee periodieken aan schaal 13 en van één periodiek aan de schalen 14 t/m 16. De (fictieve) basisbedragen zijn berekend naar de situatie per 1 mei 1999, waarna vervolgens de salarisverhoging van 2,85% per 1 juni 1999 op de betrokken schaalbedragen is toegepast.

Arbeidsduur en verlof

Als een nadere uitwerking van hetgeen reeds in het arbeidsvoorwaardenakkoord 97–99 was overeengekomen betreffende het bezien van de relatie tussen reistijd/werktijd is per 1 januari 2000 zowel in het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) als in het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR) een bepaling opgenomen, waardoor voor functies, waarbij het reizen een wezenlijk bestanddeel van het functioneren uitmaakt, de reistijd buiten het geldende rooster wordt aangemerkt als arbeidsduur.

De overgangstermijn voor het wegwerken van de «oude» vakantieverlofoverschotten, daterend van vóór 1 januari 1997, eindigt op 31 december 1999. Door de frequentie van uitzendingen en werkdruk in zijn algemeenheid is deze overgangsperiode veelal niet toereikend gebleken. Gelet daarop is aan de opnametermijn geen horizon meer verbonden, maar is bepaald dat het «oude» vakantieverlofoverschot in ieder geval voor de datum van het leeftijdsontslag wordt genoten. Deze «oude» vakantieverlofoverschotten kunnen derhalve niet worden afgekocht.

WERKZEKERHEID EN MOBILITEIT

Om de interne en de externe werkzekerheid van het defensiepersoneel in de komende jaren te vergroten zijn de regels voor het burgerpersoneel ten aanzien van scholing en opleiding in het kader van loopbaanontwikkeling en interne werkzekerheid verruimd. Ook zijn drempels in scholingsfaciliteiten voor burgerpersoneel en voor voor onbepaalde tijd aangesteld militair personeel weggenomen. Bij de afweging of opleidingen in aanmerking komen voor een tegemoetkoming in de opleidingskosten wordt bezien, of deze opleidingen in ruime zin kunnen bijdragen aan de positie van het personeel op de arbeidsmarkt. Bovendien is voor het betrokken personeel de terugbetalingsverplichting inzake studiekosten voor scholing en vorming vervallen.

De defensie-organisatie heeft als moderne organisatie behoefte aan een verbetering van de kwaliteit van de functievervulling van burgerpersoneel in de hoofdgroepen IV, V en VI door middel van mobiliteit. E.e.a. dient tevens ter versterking van de interne werkzekerheid van het personeel. Bevordering van de mobiliteit van het burgerpersoneel is voorts een voorwaarde voor de totstandkoming van een actief en goed te sturen loopbaan- en MD-beleid. Teneinde de mobiliteit bij burgerpersoneel te bevorderen is de bestaande grondslag voor functieroulatie burgerpersoneel in het BARD versterkt. Op grond van die versterkte bepaling zal aan alle burgers in de hoofdgroepen IV, V en VI, na een periode van 5 jaar in dezelfde functie, op basis van met de betrokken werknemers te maken loopbaanafspraken, een andere functie worden aangeboden. Aanbieding van functies zal zoveel mogelijk in overeenstemming met betrokkenen plaatshebben. In dat kader wordt een sturingsinstrumentarium voor functieroulatie ontwikkeld.

De defensie-ambtenaar op wie de mobiliteitsverplichting van toepassing is en die als gevolg van een opgedragen functiewisseling van standplaats moet veranderen, krijgt de (ruimere) aanspraken op verhuis- en reiskosten zoals die voor militair personeel gelden.

De terugbetalingsverplichting in geval van gedeeltelijk doorbetaald ouderschapsverlof bleek aanleiding te kunnen zijn voor personeel om af te zien van een functie buiten het Ministerie van Defensie. Omdat de externe mobiliteit van het personeel hierdoor onnodig werd belemmerd is in de terugbetalingsverplichting in geval van genoten ouderschapsverlof en ontslag tijdens de verlofperiode of binnen één jaar na afloop van die periode een evenredigheidsbepaling opgenomen.

Voor het handhaven van een evenwicht tussen de waarborgen voor het personeel en de mogelijkheden van een flexibele bedrijfsvoering is het gewenst de waarborgen van personeel aangesteld in tijdelijke dienst te vergroten. Te dien einde worden tijdelijke aanstellingen die elkaar opvolgen in een periode van 36 maanden of langer met tussenpozen van niet langer dan drie maanden in het vervolg van rechtswege omgezet in een aanstelling in vaste dienst. Indien meer dan drie aanstellingen in tijdelijke dienst elkaar hebben opgevolgd met tussenpozen van niet meer dan drie maanden wordt de aanstelling van rechtswege omgezet in een aanstelling in vaste dienst.

REIS- EN VERPLAATSINGSKOSTEN

Het uitgangspunt voor de vergoeding van de reis- en verplaatsingskosten voor militairen is gewijzigd van primair verhuizen naar de standplaats in primair reizen naar de standplaats. Aanleiding hiervoor is de maatschappelijke ontwikkeling dat het gezin van de militair, in verband met eigen woningbezit, werk van de partner van de militair en de schoolkeuze van de kinderen steeds vaker het handhaven van de oude woonplaats verkiest boven een verhuizing in verband met verplaatsing. Daarom zal de militair slechts in uitzonderingsgevallen nog worden verplicht om binnen zeer korte afstand van zijn plaats van tewerkstelling te gaan wonen. De militair is derhalve zelf in hoge mate verantwoordelijk voor de gekozen woonplaats en de daaruit voortvloeiende reisafstanden. Dit uitgangspunt leidt tot de volgende wijzigingen in de aanspraken op de tegemoetkomingen in de reis- en verplaatsingskosten:

De in Nederland geplaatste en aldaar woonachtige militair, die een eigen huishouding voert en dagelijks meer dan tien kilometer reist, heeft in het vervolg in alle gevallen aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen. Er worden geen beperkingen meer gesteld aan het aantal kilometers dat voor vergoeding in aanmerking komt en de termijn waarbinnen aanspraak op een tegemoetkoming bestaat. Dit geldt ook voor de militairen, die op grond van de oude uitgangspunten geen of een beperkte aanspraak hadden op een tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen. Dit laat overigens onverlet, dat – gelet op het kabinetsbeleid inzake het terugdringen van de automobiliteit – de hoogte van de tegemoetkoming wordt begrensd door het maximum van de kosten, verbonden aan het reizen per openbaar vervoer.

Bij wijziging van standplaats of woonplaats in Nederland bestaat als regel geen aanspraak meer op een tegemoetkoming in de verhuiskosten. De militair die een eigen huishouding voert, heeft slechts aanspraak op een tegemoetkoming bij verhuizing na indiensttreding, mits hij bij indiensttreding een eigen huishouding voert en hij binnen twee jaren verhuist. Voorts heeft de militair aan wie – omdat de taakuitoefening een zeer korte reactietermijn noodzakelijk maakt – door het bevoegd gezag de verplichting is opgelegd om binnen een bepaalde afstand van de werkplek te gaan wonen, aanspraak op een tegemoetkoming in de verhuiskosten als hij verhuist binnen twee jaren nadat die verplichting is opgelegd. Indien deze verplichting tot wonen wordt opgeheven, heeft de verhuisde militair wederom aanspraak op een tegemoetkoming in de verhuiskosten indien hij daarin aanleiding ziet om weer (terug) te verhuizen. Ook de militair die na verplaatsing moet reizen over een zodanige afstand dat dagelijks reizen niet doenlijk is, heeft aanspraak op een tegemoetkoming in de verhuiskosten, indien hij zich binnen twee jaren vestigt in het woongebied van de nieuwe standplaats. Bij een plaatsing in het buitenland behoudt de militair de huidige aanspraken op een verhuiskostenvergoeding. Bij terugkeer uit het buitenland eveneens, zonder de verplichting zich in het woongebied te vestigen.

Aan een in Nederland geplaatste militair, die een eigen huishouding voert, kan op zijn verzoek voor zover daar naar het oordeel van de commandant faciliteiten voor aanwezig zijn, huisvesting worden verleend. Hij heeft dan geen aanspraak meer op een tegemoetkoming in de kosten van het dagelijks reizen tussen de woning en de plaats van tewerkstelling. Daarvoor in de plaats wordt hem vrijstelling van de bijdragen voor huisvesting en voeding verleend en heeft hij aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten van één maal per plaatsingsperiode van twee weken in Nederland. Indien deze militair dan ook woonachtig is in het buitenland, maar binnen Europa, heeft hij slechts aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten over het in Nederland af te leggen traject.

De militair die een eigen huishouding voert en verplicht inwonend is, alsmede de militair die mag verhuizen met een tegemoetkoming in de verhuiskosten na verplaatsing, heeft gedurende maximaal drie jaren aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten van vier maal per vier weken in Nederland. Die termijn eindigt als de militair is verhuisd. Als de militair niet binnen twee jaar is verhuisd, houdt hij vier maal per vier weken aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten gedurende maximaal drie jaar na de datum van de verplaatsing.

De militairen die thans inwonend zijn op grond van de omstandigheid dat zij na een verplaatsing niet in staat zijn tot dagelijks reizen, behouden aanspraak op verhuizing binnen twee jaren na de verplaatsing en aansluitend daarop drie jaren huisvesting en voeding van rijkswege alsmede vier maal per vier weken weekendreizen.

Om tegemoet te komen aan een specifiek probleem van het voor een bepaalde tijd aangestelde militair beroepspersoneel betreffende de zogenaamde weekendreizen, is voor dit personeel, voor zover geplaatst in Nederland, België of Duitsland, in de Premieregeling c.a. de mogelijkheid gecreëerd om eens per twee weken aanspraak te maken op een tegemoetkoming in de reiskosten voor familiebezoek. Deze vergoeding is aan een maximum reisafstand van 460 km gebonden, de maximum afstand die door de NS wordt gehanteerd voor een enkele reis dagkaart.

Bij het voldoen aan de verplichting om in werkelijke dienst te komen van zogenaamde «actieve» reservisten (waaronder ook het personeel van het Korps NATRES), worden de reiskosten van de woning naar de plaats van bestemming vice versa vergoed op de voet van de kostenvergoeding voor een dienstreis. Hierbij wordt aangetekend dat alleen de reiskosten worden vergoed, niet de verblijfkosten.

ZIEKTEKOSTEN

In verband met de gevolgen van de per 1 januari 1996 in werking getreden wettelijke maatregelen waarbij het merendeel van de in de jaren 1989 en 1992 naar het AWBZ-pakket overgehevelde verstrekkingen weer zijn ondergebracht bij de pakketten van de ziektekostenverzekeringen is de werkgeversbijdrage in de procentuele premie van de Ziektekostenverzekering Krijgsmacht met ingang van 1 juli 1999 vastgesteld op 70%.

Het bleek gewenst om het Interimbesluit ziektekosten burgerlijke ambtenaren defensie (IZBAD) en de Regeling ziektekostenvoorzieningen defensiepersoneel (ZVD-regeling) aan te passen in de lijn van de oorspronkelijke doelstellingen van die voorzieningen, mede ten behoeve van de beheersbaarheid van de daarmee gemoeide kosten en om derhalve het IZBAD meer op de hoogte van de tijd te brengen. Daarom is het niveau van de tegemoetkoming in de premie voor een particuliere ziektekostenverzekering ingevolge het IZBAD voor de duur van twee jaren «bevroren» op het peil van 1999 waarna de indexatie vanaf het niveau 1999 wordt hervat. Voorts is per 1 oktober 1999 de mogelijkheid van maandelijkse uitbetaling naar keuze van betrokkene van de tegemoetkomingen ingevolge het IZBAD geïntroduceerd.

Vanaf 1 januari 2000 wordt de tegemoetkoming ingevolge de ZVD-regeling voor burgerpersoneel beperkt tot de premie en de wettelijke heffingen MOOZ/WTZ (geen tegemoetkoming voor eigen risico's, eigen bijdragen of verstrekkingen die niet door de verzekeraar worden vergoed), een en ander verminderd met de ZVD-drempel. Daarbij wordt onder premie en wettelijke heffingen MOOZ/WTZ verstaan voor personen van 65 jaar en ouder: de Standaard Pakketpolis (SPP) voor personen van 65 jaar en ouder naar het niveau van 1999, vermeerderd met de wettelijke heffingen MOOZ en voor personen jonger dan 65 jaar tweemaal de IZBAD-uitkering, waarin reeds is opgenomen de wettelijke heffingen MOOZ/WTZ. Dit houdt in dat de bevriezing van de IZBAD-uitkering gedurende twee jaar doorwerkt in de ZVD-regeling.

Sociaal beleidskader

Het huidige sociaal beleidskader (SBK) loopt per 1 januari 2001 af. Daarbij was er vanuit gegaan dat de op dat moment lopende reducties vóór die datum zouden zijn afgerond. Inmiddels is echter duidelijk dat de lopende reducties naar schatting niet eerder dan per 1 januari 2003 zullen zijn afgerond. Daarom wordt het SBK verlengd tot en met 31 december 2003. Voorts is besloten de structurele eindejaarsuitkering van 0,4% bij herplaatsingen binnen de Defensie-organisatie niet langer aan te merken als te korten neveninkomsten voor de toepassing van de wachtgeld- en uitkeringsregelingen.

Artikelsgewijs

HOOFDSTUK 1 WIJZIGINGEN PER 1 JUNI 1999

Artikel I

Onderdeel A en B

Militair personeel is de laatste jaren herhaaldelijk ingezet voor militaire steunverlening in het openbaar belang, zoals de inzet ter bestrijding van de varkenspest en de inzet bij de wateroverlast. Een dergelijke meerdaagse inzet kan, gelet op de aard van de inzet, niet als oefenen worden aangemerkt. De extra beslaglegging dient derhalve in de vorm van overwerkuren te worden verroosterd of aan het eind van de roosterperiode te worden vergoed met een financiële vergoeding voor overwerk. De extra beslaglegging van andere vormen van meerdaagse activiteiten, zoals oefenen en varen, wordt door middel van een vast bedrag vergoed. De hiervoor bedoelde bijzondere inzetvormen, zoals onder andere opgenomen in het Voorschrift militaire bijstand en steunverlening in Nederland in vredestijd, worden nu op eenzelfde wijze vergoed als oefenen en varen. Daartoe is in artikel 58, tweede lid, onderdeel d, het vergoeden van varen en oefenen gewijzigd in het vergoeden van meerdaagse activiteiten. Met de wijziging van onderdeel e wordt bereikt dat de extra beslaglegging bij bijzondere inzet op een zaterdag, zondag of feestdag kan worden vergoed.

Onderdeel C

De verplichting tot wonen in het woongebied is voor de militair afgeschaft. Alleen indien de taakuitoefening dit vereist, bijvoorbeeld omdat de militair snel op zijn werkplek aanwezig moet kunnen zijn, kan de militair verplicht worden om binnen een bepaalde afstand van zijn plaats van tewerkstelling te gaan wonen.

Artikel II

Onderdeel B

De reservisten die bij opkomst in werkelijke dienst reizen van hun woning naar de plaats van bestemming, hebben geen aanspraak op een tegemoetkoming in de kosten van woon-werkverkeer. Deze reizen zijn namelijk geen woon-werkverkeerreizen in de zin van het Verplaatsingskostenbesluit militairen (VKBM). Deze reizen zijn evenmin dienstreizen in de zin van het Besluit dienstreizen defensie. Vóór de bij dit besluit ingevoerde wijziging konden zij aanspraak maken op de tegemoetkoming opgenomen in de ministeriële regeling incidentele reizen, welke weliswaar aanspraak gaf op vergoeding van de kosten van openbaar vervoer, maar een lage vergoeding verstrekte bij reizen met eigen vervoer. Aangezien echter veelal gereisd moet worden op tijdstippen waarop het openbaar vervoer niet (meer) rijdt en de hoeveelheid bagage, zoals persoonlijke uitrusting, die moet worden meegevoerd soms aanzienlijk is, is men over het algemeen genoodzaakt om met eigen vervoer te reizen. In het arbeidsvoorwaardenoverleg is overeengekomen dat de opkomst in werkelijke dienst voortaan wat de reiskosten betreft op de voet van een dienstreis zal worden vergoed.

Artikel III en Artikel IV

De hier bedoelde wijzigingen betreffen de generieke salarismaatregel van 2,85%. Voorts betreft het het versnellen van de doorstroomperiodieken van de schalen 1 t/m 5 van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (BBAD) door de ruimte tussen het schaalmaximum en de uitloopperiodieken te elimineren. Tevens betreft het de maatregel om de schalen 13 t/m 16 van dat besluit zoals die luidden per 1 mei 1999 te verlengen door toevoeging van twee periodieken aan schaal 13 en van één periodiek aan de schalen 14 t/m 16. De overeengekomen salarisverhoging van 2,85% per 1 juni 1999 is eveneens van toepassing op de betrokken periodieken.

Artikel V

Het begrip «familie» in het woord «familiebezoek» in dit artikel ziet in de eerste plaats op het eigen gezin; voor de BBT-ers echter die veelal (nog) geen eigen gezin hebben, kan in plaats daarvan naar het «ouderlijk huis» of de sociale woonomgeving waaruit zij afkomstig zijn worden gereisd. Het is mogelijk dat de BBT-er naast deze aanspraak op grond van de Premieregeling c.a. ook aanspraak heeft op een tegemoetkoming in de reiskosten ingevolge het VKBM. Van deze twee aanspraken geldt alleen het hoogste bedrag per maand. De hoogte van de tegemoetkomingen wordt vastgesteld op de voet van de Verplaatsingskostenregeling militairen (VKRM). De tegemoetkoming is niet van toepassing voor de militair die aanspraak heeft op voorzieningen ingevolge het DBZV, gelet op de aard en het niveau van die voorzieningen.

Artikel VI

Dit betreft een technische aanpassing van de berekeningsbasis, waarbij alleen verwijzingen naar besluiten die zijn ingetrokken of door andere zijn vervangen zijn geactualiseerd, hetgen verder geen invloed heeft op aanspraken. De ministeriële regeling waarnaar wordt verwezen is het Voorzieningenstelsel Buitenland Defensiepersoneel.

Artikel VII

Onderdeel A

Dit betreft een technische aanpassing van de berekeningsbasis.

Onderdeel B

De redenen op grond waarvan thans nog aanspraak word verleend op een tegemoetkoming in de verhuiskosten zijn in dit artikel opgesomd. Daaronder valt ook de verhuizing na overplaatsing naar het buitenland. Indien de verplichting om te wonen in de buurt van de plaats van tewerkstelling wordt opgeheven en de militair vervolgens opnieuw verhuist, dan wel in het geval de verhuizing samenhangt met terugplaatsing uit het buitenland wordt eveneens een tegemoetkoming in de verhuiskosten verstrekt.

Onderdeel E

De tegemoetkoming in de verhuiskosten voor de militair die voor het eerst in dienst treedt, bedraagt het volledige bedrag en niet meer de helft van dit bedrag. Derhalve is artikel 12 vervallen.

Onderdeel F

De aanspraak op een tegemoetkoming in het dagelijks reizen is niet meer gebonden aan een termijn, noch aan een maximum afstand. Wel wordt de hoogte van de tegemoetkoming begrensd door het maximum van de kosten verbonden aan reizen met openbaar vervoer. Het niet-dagelijks reizen is nu opgenomen in artikel 20 en 21.

Onderdeel G

Artikel 20 regelt de aanspraak op een tegemoetkoming in de reizen indien niet dagelijks heen en weer wordt gereisd van de woning naar de plaats van tewerkstelling, derhalve in de gevallen waarin niet aan artikel 19 wordt voldaan.

Onderdeel H

De militair mag in principe wonen waar hij wil. Derhalve zijn de beperkingen zoals voorheen verwoord in het oude artikel 21 niet meer van toepassing. De leeftijd is evenmin nog een criterium om aanspraak te hebben op een tegemoetkoming in de reiskosten. Het verschil in aanspraak wordt nu alleen gevormd door het al dan niet voeren van een eigen huishouding.

Onderdeel J

eerste lid: De militair die op 31 mei 1999 vijf maal in de vier weken aanspraak had op een tegemoetkoming in de kosten van het reizen, behoudt deze aanspraak uiterlijk tot en met 31 december 1999.

tweede lid: De militair die een eigen huishouding voerde en op 31 mei 1999 inwonend was, heeft gedurende de voor hem resterende termijnen (voorheen emolumententermijn) aanspraak op een tegemoetkoming in de reiskosten van 4 maal in de 4 weken.

HOOFDSTUK 2 WIJZIGINGEN PER 1 AUGUSTUS 1999

Artikel VIII

Onderdelen A, B en C

Overeengekomen is om met ingang van het studiejaar 1999–2000 het zakgeld te vervangen door salaris, gebaseerd op de rang, leeftijd/diensttijd en het betrokken krijgsmachtdeel van het betrokken personeel. Hierbij is meegewogen dat met deze maatregel het beloningsverschil tussen adelborsten en cadetten enerzijds en de overige militairen in opleiding tot officier anderzijds wordt weggenomen. Hiermede worden de adelborsten en cadetten in dezelfde positie gebracht als de overige BOT-militairen met salaris waardoor de uitzonderingsbepalingen voor zakgeldgenietenden in diverse regelingen komen te vervallen.

Onderdeel B, ten tweede, betreft de salarisverhoging van 2,9% voor de militairen met een rang van vice-admiraal/luitenant-generaal en hoger, die wat de salarisontwikkeling betreft de sector Rijk volgen.

Onderdeel D

Bij het arbeidsvoorwaardenakkoord voor de sector Rijk is afgesproken om de eindejaarsuitkering voor het zittende personeel in 1999 éénmalig met 0,5% te verhogen tot 0,8%. Deze maatregel werkt door naar de militair met de rang van vice-admiraal/luitenant-generaal of hoger. Conform het akkoord bij de sector Rijk is deze maatregel niet van toepassing op gewezen militairen.

HOOFDSTUK 3 WIJZIGINGEN PER 1 JANUARI 2000

Artikel IX en artikel XI, onderdeel C

Alleen in die gevallen dat door de militair of burgerambtenaar in het kader van een dienstreis wordt gereisd binnen het voor hem geldende rooster wordt de reistijd aangemerkt als arbeidsduur. In zijn algemeenheid geldt dat wanneer incidenteel buiten de plaats van tewerkstelling werkzaamheden of diensten moeten worden verricht de reistijd buiten het geldende rooster niet als arbeidsduur wordt aangemerkt. Dit is slechts anders wanneer het reizen een wezenlijk onderdeel is van de functie van de militair of burgerambtenaar. Het reizen maakt geen wezenlijk onderdeel uit van de functie wanneer incidenteel wordt gereisd, zoals voor het deelnemen aan vergaderingen. Dat zal wel het geval zijn bij functionarissen die gemiddeld meer dan de helft van de werkdagen per maand werkzaamheden op andere onderdelen moeten uitvoeren. Binnen de defensieorganisatie zijn functies aan te wijzen waarbij het reizen buiten het vastgestelde rooster structureel voorkomt. Voor deze functies maakt het reizen een wezenlijk onderdeel uit van de functie, zoals bij onderhoudsmonteurs en defensievoorlichters. Voor deze categorie wordt, gezien de structurele aard van het inconveniënt, de reistijd buiten het vastgestelde rooster als arbeidsduur aangemerkt. Onder reistijd wordt verstaan de tijd dat de militair of burgerambtenaar feitelijk reist. Indien tijdens de dienstreis het reizen wordt onderbroken door een pauze om te rusten, een maaltijd te gebruiken of te overnachten wordt de daarmee gemoeide tijd niet aangemerkt als reistijd en derhalve ook niet als arbeidsduur.

Artikel 55 van het AMAR en artikel 30 van het BARD maken onderdeel uit van de werk- en rusttijdenregeling voor respectievelijk de militair en burgerambtenaar van Defensie. Door de wijziging van deze artikelen wordt bereikt dat bedoelde reisuren voor de militair en burgerambtenaar enerzijds worden aangemerkt als arbeid in de zin van de arbeidstijdenwetgeving (beschermende functie) en anderzijds in aanmerking komen voor een vergoeding.

Artikel X

Onderdelen A en B

Evenals voor het militaire personeel wordt voor het burgerpersoneel in het nieuwe artikel 12a opnieuw de mogelijkheid van een functioneringstoelage geïntroduceerd voor de ambtenaar die reeds het voor hem geldende maximumsalaris heeft bereikt. De toelage behoort niet tot de bezoldiging van de ambtenaar en wordt daarom opgenomen in Hoofdstuk 3 van het BBAD. De toelage werkt dan ook alleen door in de pensioengrondslag, indien deze een vast onderdeel van het inkomen heeft uitgemaakt, hetgeen inhoudt dat dit bij de toekenning is bepaald en dat over de toelage pensioenpremie is ingehouden.

Onderdeel C

Artikel 26, derde lid regelt de bevoegdheden voor het toekennen van de functioneringstoelage. Daarbij zijn tevens enkele omissies in dit lid hersteld.

Bij het vaststellen van de bevoegdheden ontbrak de bevoegdheid terzake van de eindejaarsuitkering. Deze omissie is hier hersteld. Daarnaast is de gratificatie, als bedoeld in artikel 11, vervangen door de correcte term: beloning en is de gratificatie, bedoeld in artikel 12, apart opgenomen aangezien deze niet behoort tot de toelagen bedoeld in de artikelen 12a t/m 19.

Artikel XI

Onderdeel A, eerste lid

Dit artikel behelst de uitwerking van de afspraak de waarborgen voor burgerpersoneel, aangesteld in tijdelijke dienst, te vergroten. Met name wordt de periode van opeenvolgende aanstellingen in tijdelijke dienst waarna omzetting van de aanstelling tijdelijke dienst in een aanstelling in vaste dienst plaats vindt verkort van 5 naar 3 jaar. Bovendien wordt de systematiek van omzetting van een aanstelling in tijdelijke dienst in een aanstelling in vaste dienst niet meer beperkt tot de (algemene) aanstelling in tijdelijke dienst op grond van het vijfde lid, maar betreft het nu alle vormen van aanstelling in tijdelijke dienst of een combinatie daarvan. Ten behoeve van een logische opbouw van het systeem van tijdelijke aanstellingen is het wel wenselijk de maximale duur van een (algemene) aanstelling in tijdelijke dienst te verkorten van 5 naar 3 jaren (artikel 7, vijfde lid, van het BARD). Daarbij blijft onverkort gelden dat één aanstelling in tijdelijke dienst van 3 jaren niet voldoet aan de voorwaarde van het achtste lid voor omzetting in een aanstelling in vaste dienst, aangezien geen sprake is van meerdere aanstellingen.

Tweede lid

Deze wijziging zou ook gevolgen hebben voor de aanstelling in tijdelijke dienst van geestelijke verzorgers. Zij worden aangesteld op grond van het BARD, maar voor de toepassing van een aantal artikelen van het AMAR alsmede voor de toepassing van een aantal andere rechtspositievoorschriften mede begrepen onder «militair». De overeenkomstige bepalingen van het BARD en andere burgerrechtspositievoorschriften zijn op hen niet van toepassing. Aangezien de aanstelling van geestelijke verzorgers in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd thans, op grond van afspraken met de «zendende instanties», voor een periode van ongeveer vijf jaar geschiedt en er geen aanleiding is om hierin verandering te brengen, is deze aanstelling uitgezonderd van de in artikel 7, vijfde lid BARD genoemde maximumtermijn.

Onderdeel B

Om de mobiliteit bij het burgerpersoneel van het Ministerie van Defensie te vergroten wordt de bestaande grondslag voor functieroulatie in het BARD versterkt. De wijziging van artikel 8a, eerste lid, van het BARD betekent dat de verplichte functieroulatie voor alle burgerambtenaren tewerkgesteld in een functie die is ingedeeld in hoofdgroep IV of hoger van bijlage B van het BBAD gaat gelden, voor zowel het zittend als het nieuwe personeel en niet, zoals het geval was, alleen voor nieuw personeel. Hiertoe zal voor de sturing van de functieroulatie een instrumentarium worden ontwikkeld. Op grond van artikel 8a zal aan alle burgers in de hoofdgroepen IV, V en VI, na een periode van 5 jaar in dezelfde functie, op basis van met hen gemaakte loopbaanafspraken een andere functie worden aangeboden. Het kan voorkomen dat geen andere, passende functie kan worden aangeboden na afloop van de periode van 5 jaar. Met het oog daarop is de bepaling gehandhaafd dat in een dergelijke situatie de tewerkstelling op de op dat moment beklede functie voortduurt. Het gaat hierbij dus om een uitzondering op de algemene regel van functieroulatie om de ± 5 jaar. Tot slot wordt bepaald dat in beginsel met de ambtenaar overeenstemming moet zijn bereikt over de nieuwe aan te bieden functie.

Onderdeel C

Zie de toelichting bij artikel IX.

Artikel XII

Onderdeel A

In het arbeidsvoorwaardencontract 1999–2000 is neergelegd, dat het verstrekken van extra periodieken aan militairen verruimd wordt. In de terminologie van het Inkomstenbesluit militairen (IBM) wordt extra periodiek vertaald naar vermeerdering van diensttijd met meer dan één jaar. In het bestaande artikel 8, lid 2 kan de bevelhebber de diensttijd van de militair met meer dan één jaar vermeerderen, indien de militair gedurende langere tijd in de praktijk blijk heeft gegeven van een functioneren dat in belangrijke mate uitgaat boven datgene wat er van hem verwacht mag worden bij het vervullen van zijn functie(s). Dit criterium vervalt en wordt vervangen door een ruimere bepaling.

Onderdeel B

Het toekennen van extra diensttijd heeft geen gevolgen voor de militair die reeds het voor hem geldende maximumsalaris heeft bereikt. Voor deze categorie militairen wordt daarom in het nieuwe artikel 12a de mogelijkheid van een functioneringstoelage geïntroduceerd. De functioneringstoelage is een belaste toelage, die niet behoort tot de bezoldiging van de militair. Zie voorts ook de toelichting bij artikel XIX, onderdeel B.

Artikel XIII

Onderdeel A

Dit betreft het bevriezen van de tegemoetkomingen op het niveau 1999. Als gevolg van toenemende kosten in de gezondheidszorg zijn de afgelopen jaren de premies voor particuliere ziektekostenverzekeringen sterk gestegen. De beheersbaarheid van de kosten verbonden aan de ziektekostenaanspraken is onder druk komen te staan. Als gevolg daarvan wordt het premiedeel van de tegemoetkoming van de ziektekosten voor de jaren 2001 en 2002 gefixeerd op het niveau van 1999, waarna de indexering vanaf het niveau van 1999 zal worden hervat.

Onderdeel B

Dit betreft een wijziging met betrekking tot de uitbetalingsmomenten. Aangezien de premies voor particuliere ziektekostenverzekeringen en de wettelijke heffingen MOOZ/WTZ de afgelopen jaren fors zijn gestegen is de behoefte ontstaan aan de mogelijkheid om naast de reeds bestaande mogelijkheid tot uitbetaling éénmaal per jaar of halfjaarlijks, de tegemoetkoming ingevolge het IZBAD in maandelijkse termijnen te kunnen ontvangen. Om technische redenen treedt deze wijziging in werking per 1 oktober 1999.

Artikel XIV en Artikel XV

Dit behelst het verlenen van de (ruimere) aanspraken op verhuis- en reiskosten zoals die voor militair personeel gelden aan een defensie-ambtenaar op wie de mobiliteitsverplichting van toepassing is en die als gevolg van een opgedragen functiewisseling van standplaats moet veranderen.

Artikel XVI

Het niveau van de Regeling ziektekostenvoorziening defensiepersoneel was door het uitblijven van noodzakelijk onderhoud in de afgelopen jaren niet meer in overeenstemming met de oorspronkelijke doelstelling die was gericht op het voor het actieve en gewezen defensiepersoneel tegemoet komen in de ziektekosten die de lasten van de ziekenfondsverzekerde te boven gingen. Met de wijzigingen ingevolge dit besluit wordt dan ook beoogd voor het burgerpersoneel de regeling in overeenstemming te brengen met de stand van zaken inzake ziektekostenverzekeringen van dit moment.

In dit kader zijn alle bepalingen met betrekking tot eigen risico's, eigen bijdragen en verstrekkingen die niet tot het verzekerde pakket behoren, voor het burgerpersoneel komen te vervallen. De tegemoetkoming wordt derhalve beperkt tot de premie en de wettelijke heffingen MOOZ/WTZ verminderd met de ZVD-drempel. Daarnaast is een maximering gesteld aan de premiebedragen die voor de aanvraag van een tegemoetkoming in aanmerking kunnen worden gebracht waarbij tevens de premiebedragen worden «bevroren» voor de jaren 2000 en 2001. Dezelfde bevriezing van de bedragen is ook bepaald voor de tegemoetkoming in het premiedeel ingevolge het IZBAD. Om die reden is de bevriezing in onderdeel b, onder 1°, niet afzonderlijk benoemd. De hiervoor genoemde wijzigingen zijn niet van toepassing voor het gewezen militair personeel.

HOOFDSTUK 4 OVERIGE WIJZIGINGEN

Artikel XVII

Onderdelen A en G

Deze artikelen vervallen als gevolg van het inwerking treden van de Wet veiligheidsonderzoeken. Deze wet is in werking getreden per 1 februari 1997 (Stb. 1997, 24); destijds is verzuimd deze artikelen te laten vervallen.

Onderdelen B en C

In het arbeidsvoorwaardenakkoord sector Defensie 1999–2000 is in het kader van het vergroten van de aantrekkelijkheid van het Ministerie van Defensie als werkgever afgesproken de externe werkzekerheid van militairen aangesteld voor onbepaalde tijd te verhogen door het uitbreiden van de mogelijkheden voor zelfstudie en de daarmee gepaard gaande faciliteiten. In relatie hiermee zijn in artikel 17b de terugbetalingsverplichtingen versoepeld. Deze bepalingen zijn op deze wijze ook opgenomen in het nieuwe artikel 17c, waarin de studiefaciliteiten voor de hiervoor beschreven studies in het kader van de externe werkzekerheid zijn geregeld. Er wordt een onderscheid gemaakt tussen de studiefaciliteiten ten behoeve van de interne werkzekerheid, geregeld in artikel 17b en de studiefaciliteiten ten behoeve van externe werkzekerheid, geregeld in artikel 17c, omdat het theoretisch voorstelbaar is dat een studie gedeeltelijk in het belang van de dienst is, maar niet bijdraagt tot externe werkzekerheid. Onder interne werkzekerheid wordt begrepen het op voldoende kwaliteitsniveau houden van het personeel om mee te kunnen gaan in de ontwikkelingen in de toekomst ten aanzien van functioneren binnen de sector Defensie; bij externe werkzekerheid gaat het om de arbeidsmarktpositie en het kwaliteitsniveau benodigd voor functies buiten de sector Defensie.

Onderdelen D, E en F

Deze onderdelen betreffen wijzigingen met betrekking tot vakantieverlof. In het akkoord arbeidsvoorwaarden- en werkgelegenheidsbeleid 1995/1997 sector Defensie was onder meer een aantal maatregelen afgesproken om ten aanzien van militair personeel bestaande verlofoverschotten af te bouwen en de mogelijkheden voor het ontstaan van nieuwe overschotten te minimaliseren. In dat kader was onder meer afgesproken dat het op 31 december 1996 niet verleend vakantieverlof, met andere woorden de vakantieverlofaanspraken die vóór die datum zijn ontstaan, gedurende een bepaalde overgangsperiode niet zouden vallen onder de ten aanzien van ná die datum ontstane aanspraken afgesproken beperkende maatregelen ter voorkoming van het ontstaan van nieuwe overschotten. De zogenaamde «oude» overschotten, daterend van voor 31 december 1996, moesten gedurende die overgangsperiode, die loopt tot en met 31 december 1999, worden weggewerkt naast de jaarlijkse vakantieverlofaanspraken die met ingang van 1 januari 1997 zijn ontstaan. Omdat is gebleken dat door onder andere de frequentie van uitzendingen in het kader van vredes- en humanitaire operaties en de werkdruk in zijn algemeenheid deze overgangsperiode veelal niet toereikend is geweest om «oude» overschotten weg te werken wordt thans de overgangstermijn opengebroken, in die zin dat geen specifieke einddatum wordt bepaald waarvoor de «oude» overschotten moeten zijn weggewerkt maar dat deze overschotten in ieder geval vóór de datum van het voor de betrokken militair geldende leeftijdsontslag moeten zijn weggewerkt. Indien dat niet het geval is, vervallen zij. Dit betekent dat de «oude» overschotten niet in aanmerking zullen komen voor toepassing van de bepalingen inzake afkoop niet verleende vakantieverlofaanspraken bij ontslag. Tevens ligt het in de rede om in geval van ontslag en een kort daarop volgende aanstelling als burgerlijk ambtenaar bij het Ministerie van Defensie of het kort daarop opnieuw in werkelijke dienst komen, in ieder geval wat «oude», nog niet verleende verlofaanspraken betreft met een schone lei te starten.

Artikel XVIII

Onderdeel A

Deze bepaling behelst de introductie van een gemitigeerde verplichting tot terugbetaling van de bezoldiging over de genoten verlofuren van ouderschapsverlof. Het al dan niet opleggen van de terugbetalingsverplichting wordt overgelaten aan het oordeel van het bevoegd gezag. Wel dient het bestaan van een terugbetalingsverplichting uitdrukkelijk te worden vermeld bij de verlofverlening, zodat de ambtenaar zich bewust is van de verplichting die hem kan worden opgelegd. Voorts is, wanneer een terugbetalingsverplichting is opgelegd, de hoogte van het terug te betalen bedrag afhankelijk van het moment van ontslag. Bij ontslag tijdens de verlofperiode of met ingang van het einde van de verlofperiode dient het gehele bedrag aan tot dat moment genoten bezoldiging over de verlofuren te worden terugbetaald. Bij ontslag na het einde van de verlofperiode wordt het terug te betalen bedrag minder naar mate dit moment van ontslag verder (in de toekomst) verwijderd is van het moment van einde van de ouderschapsverlofperiode. Tot slot zijn enkele situaties van ontslag bepaald, waarbij geen terugbetalingsverplichting geldt of een eventuele bij de verlofverlening gemelde verplichting niet ten uitvoer wordt gebracht. Deze situaties liggen in de sfeer van de interne mobiliteit of de externe mobiliteit, in het laatste geval echter beperkt tot andere overheidssectoren.

Onderdelen B, C, en D

In het arbeidsvoorwaardenakkoord sector Defensie 1999–2000 is overeengekomen voor burgerpersoneel om- en bijscholingsactiviteiten tot stand te brengen in het kader van de bevordering van de interne werkzekerheid en de faciliteiten in het kader van vorming en opleiding te verruimen ten behoeve van de externe werkzekerheid. Zie voorts de toelichting bij artikel XVII, onderdelen B en C.

Artikel XIX

Onderdeel A

Sinds enige jaren maakt de eindejaarsuitkering deel uit van de opsomming in artikel 2, eerste lid, van hetgeen behoort tot de pensioengrondslag voor militairen. Ofschoon die uitkering structureel is, noemde onderdeel i uitdrukkelijk de kalenderjaren waarop die uitkering betrekking heeft. Bij de eerste wijziging betrof dit de jaren 1993 en 1994, gevolgd door een wijziging met betrekking tot de jaren tot en met 1998. Strikt genomen is, in overeenstemming met een in het kader van het arbeidsvoorwaardenbeleid voor 1999 en 2000 te bepalen nieuwe periode, een nieuwe vast te bepalen verlenging aan de orde. Aangezien echter in het kader van de ontwerp-Kaderwet militaire pensioenen wordt voorzien in privatisering en integratie in de pensioenen voor deelnemers in de Stichting Pensioenfonds ABP en invoering daarvan per 1 januari 2000 kan worden verwacht, is de periode-aanduiding voor de eindejaarsuitkering geschrapt.

Onderdeel B

De functioneringstoelage maakt alleen dan deel uit van de pensioengrondslag, indien bij de toekenning is bepaald dat deze voor ten minste vijf jaren onafgebroken zal worden genoten. In dat geval wordt er ook vanaf het begin pensioenpremie op de toelage ingehouden. Indien de toelage voor een kortere duur is toegekend, wordt de pensioenpremie niet ingehouden en maakt de toelage ook geen deel uit van de pensioengrondslag, ook niet als deze door meermalen aaneengesloten te zijn toegekend voor perioden van korter dan vijf jaar, uiteindelijk vijf jaar aaneengesloten is genoten.

Artikel XX, XXI en XXII

Deze artikelen behelzen aanpassing van enige verwijzingen en overige louter technische correcties.

Artikel XXIII

Aan de werking van het Tijdelijk besluit uitstroombevorderende maatregel, dat destijds ter bevordering van extra uitstroom tot stand is gebracht in samenhang met de voor het personeel bij het Ministerie van Defensie geldende reductiemaatregelen, is al van meet af aan een horizon verbonden. Die horizon lag aanvankelijk op 1 januari 1998. De werking van het besluit is bij Besluit van 18 december 1997 (Stb.1997, 729) verlengd tot en met 31 december 2000, terwijl thans die verlenging wordt doorgetrokken tot en met 31 december 2003. Deze verlenging hangt, evenals de eerdere verlenging, samen met de verlenging van het zogeheten SBK

dat sinds 1990 voor de reductiemaatregelen is ingevoerd. In de arbeidsvoorwaardenovereenkomst is voorzien, dat voorzover daaraan na 31 december 2003 nog behoefte zou bestaan, de inhoud van het SBK in de bestaande rechtspositieregelingen zal worden opgenomen.

HOOFDSTUK 5

Artikel XXIV en XXV

Het defensiepersoneel ontvangt in de maand december 1999 een eenmalige uitkering ter grootte van 0,5% van het jaarsalaris. Aangezien het een eenmalige uitkering betreft, wordt het peildatumsysteem gehanteerd. Als peildatum geldt 1 december. Dit betekent dat de situatie op genoemde datum bepalend is voor de toekenning van de eenmalige uitkering.

De vakantie-uitkering maakt deel uit van de berekeningsgrondslag voor de eenmalige uitkering. Voor het defensiepersoneel, bedoeld in onderdeel b, onder 1, 2 of 3, bedraagt de eenmalige uitkering 6,48% (12 x 0,5 x 1,08%) van de feitelijk genoten bezoldiging of het feitelijk genoten salaris in de maand december 1999. Voor het gewezen defensiepersoneel, bedoeld onder 4 en 5, bedraagt de eenmalige uitkering evenwel 6% van de in december 1999 genoten uitkering of het wachtgeld, aangezien de vakantie-uitkering reeds maandelijks in deze uitkering respectievelijk het wachtgeld is verrekend. Voor zover op de uitkering of het wachtgeld de anti-cumulatie wegens nevenwerkzaamheden wordt toegepast, wordt over het gekorte bedrag geen eenmalige uitkering berekend.

De eenmalige uitkering heeft geen algemeen karakter en wordt niet gerekend tot de bezoldiging of het salaris in de zin van de bezoldigingsvoorschriften. De eenmalige uitkering maakt ook geen deel uit van de bij het vaststellen van de pensioengrondslag bedoeld in artikel C1 van de Algemene militaire pensioenwet in beschouwing te nemen inkomsten en emolumenten, waarop de gewezen militair aanspraak had of zou hebben gehad.

HOOFDSTUK 6 OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel XXVI

Zoals reeds onder Algemeen is opgemerkt, is het besluit ingedeeld naar wijzigingen met ingang van 1 juni 1999, wijzigingen met ingang van 1 augustus 1999, één wijziging per 1 oktober 1999 en overige wijzigingen. Aan de wijzigingen die moeten ingaan vóór de datum van het formele inwerkingtreden van dit besluit wordt terugwerkende kracht verleend. Het betreft hier alle begunstigende maatregelen. Voorts is een aantal correcties aangebracht in verwijzingen.

Ten aanzien van de terugwerkende kracht van artikel XX, onderdelen C, D en E zij het volgende opgemerkt. Met ingang van 24 december 1997 is het toenmalige artikel 12 van het BBAD inzake de functioneringstoelage vervangen door een nieuw artikel 12 inzake de gratificatie bij ambtsjubileum. De toenmalige functioneringstoelage was onderdeel van de bezoldiging, zoals gedefinieerd in artikel 2 onderdeel f. De gratificatie bij ambtsjubileum is echter geen onderdeel van de bezoldiging. Destijds is echter verzuimd de definitie van bezoldiging in artikel 2 hierop aan te passen. Gelet op het belang van het begrip bezoldiging in het BBAD (bijvoorbeeld voor de vakantieuitkering) wordt deze omissie met terugwerkende kracht tot 24 december 1997 hersteld.

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

BIJLAGE 1 BEHORENDE BIJ ARTIKEL III ONDER A

BIJLAGE B (BBAD, artikel 5, derde lid) van het Bezoldigingsbesluit burgerlijke ambtenaren defensie bevattende het kader (hoofd- en niveaugroepen) waarbinnen aard en niveau van de functies worden bepaald, alsmede de daarbij behorende salarisschalen voor de ambtenaren (per 1 juni 1999)

HOOFDGROEP I (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IaNiveaugroep IbNiveaugroep Ic
Schaal 1Schaal 2Schaal 3
  93 687
  83 587
 73 37873 483
63 06363 26963 378
52 98253 15753 269
42 91943 06343 157
32 85832 98232 982
22 80622 85822 858
12 69212 75112 751
02 39502 51302 692
J 212 096J 212 156J 212 423
J 201 856J 201 916J 202 154
J 191 617J 191 677J 191 884
J 181 377J 181 437J 181 615
J 171 289J 171 317J 171 346
J 161 289J 161 317J 161 346
J 151 289J 151 317 
HOOFDGROEP II (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IIaNiveaugroep IIbNiveaugroep IIcNiveaugroep IId
Schaal 3Schaal 4Schaal 5Schaal 6
 103 887104 087104 282
93 68793 78893 98494 186
83 58783 68783 88784 087
73 48373 58773 78873 984
63 37863 48363 68763 887
53 26953 37853 58753 788
43 15743 26943 48343 687
32 98233 06333 37833 587
22 85822 91923 15723 378
12 75112 80612 98213 157
02 69202 75102 85803 063
J 212 423J 212 476J 212 572 
J 202 154J 202 201J 202 286 
J 191 884J 191 926J 192 001 
J 181 615J 181 651J 181 715 
J 171 346J 171 376J 171 429 
J 161 346J 161 376  
HOOFDGROEP III (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IIIaNiveaugroep IIIbNiveaugroep IIIc
Schaal 5Schaal 6Schaal 7
104 087104 282104 723
93 98494 18694 599
83 88784 08784 490
73 78873 98474 385
63 68763 88764 282
53 58753 78854 186
43 48343 68744 087
33 37833 58733 984
23 15723 37823 788
12 98213 15713 587
02 85803 06303 483
J 212 572  
J 202 286  
J 192 001  
J 181 715  
J 171 429  
HOOFDGROEP III (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IIIdNiveaugroep IIIe  
Schaal 8Schaal 9 
105 349   
95 255   
85 15286 053  
75 04275 855   
64 93565 638  
54 83755 445   
44 72345 255  
34 59935 042   
24 38524 837  
14 18614 599   
03 98404 385  
HOOFDGROEP IV (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IVaNiveaugroep IVbNiveaugroep IVc
Schaal 8Schaal 9Schaal 10
  126 637
  116 430
105 349 106 244
95 255 96 053
85 15286 05385 855
75 04275 85575 638
64 93565 63865 445
54 83755 44555 255
44 72345 25545 042
34 59935 04234 837
24 38524 83724 599
14 18614 59914 385
03 98404 38504 186
HOOFDGROEP IV (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep IVdNiveaugroep IVe 
Schaal 11Schaal 12 
117 760   
107 655108 844   
97 45998 719  
87 25688 465   
77 05378 261  
66 85068 065   
56 63757 862  
46 43047 655   
36 24437 459  
26 05327 256   
15 85517 053  
05 63806 850  
HOOFDGROEP V (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep VaNiveaugroep VbNiveaugroep Vc
Schaal 10Schaal 11Schaal 12
126 637  
116 430117 760 
106 244107 655108 844
96 05397 45998 719
85 85587 25688 465
75 63877 05378 261
65 44566 85068 065
55 25556 63757 862
45 04246 43047 655
34 83736 24437 459
24 59926 05327 256
14 38515 85517 053
04 18605 63806 850
HOOFDGROEP V (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep VdNiveaugroep VeNiveaugroep Vf
Schaal 13Schaal 14Schaal 15
109 8711010 9061011 996
99 736910 565911 621
89 604810 281811 258
79 483710 005710 906
69 22769 736610 565
58 97259 483510 281
48 71949 227410 005
38 46538 97239 736
28 26128 71929 483
18 06518 46519 227
07 86208 26108 972
HOOFDGROEP VI (maandbedragen in guldens)
Niveaugroep VIaNiveaugroep VIbNiveaugroep VIcNiveaugroep VId
Schaal 13Schaal 14Schaal 15Schaal 16
109 8711010 9061011 9961013 011
99 736910 565911 621912 782
89 604810 281811 258 812 382
79 483710 005710 906711 996
69 22769 736610 565611 621
58 97259 483510 281511 258
48 71949 227410 005410 906
38 46538 97239 736310 565
28 26128 71929 483210 281
18 06518 46519 227110 005
07 86208 26108 97209 736

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

BIJLAGE 2 BEHORENDE BIJ ARTIKEL IV, ONDER A

Bijlage A (IBM, artikel 4, eerste lid) Salarisschalen voor de militairen van de Koninklijke marine (met ingang van 1 juni 1999)

diensttijdmatr3matr2matr1kplsgtsmjraooltz3ltz2ltz2oclt z1kltzktzcdrsbnvadmvadm* ltadm
J161 3761 4041 645
J171 3761 4041 645
J181 4321 4921 9732 0202 0822 634
J191 6031 6702 3022 3562 4293 073
J201 7991 8752 6312 6932 7763 5123 658
J212 0202 1042 9603 0293 1233 9514 115
                  
004 0034 18715 81416 866
014 1964 380
022 2652 3603 2893 3663 4703 6223 7604 3904 572
032 4482 5593 4073 4473 5503 6913 8294 5314 732
042 8132 8943 4683 5323 6223 7663 8974 6834 8815 144
052 8462 9393 5363 5943 6913 8343 9154 8375 0225 359
062 8792 9843 5873 6573 7663 9033 9844 9715 1705 493
072 9133 0293 6363 7173 8343 9654 0565 1175 3065 634
082 9473 0743 6853 7813 9034 0334 1285 2565 4315 766
092 9803 1213 7363 8393 9654 1044 1985 3795 5635 9046 154
103 0143 1673 7883 8974 0334 1774 2725 6675 9996 219
113 9594 1044 2404 3435 7686 0876 334
124 0174 1774 3044 4185 8726 1736 535
134 0824 2404 3434 4905 9656 2696 748
144 3044 4164 5646 1116 3586 9587 156
154 3734 4874 6456 2426 4947 1607 411
164 4404 5594 7256 3826 6477 3637 606
174 5074 6384 8046 7957 5577 813
184 5774 7204 8726 9407 7628 016
194 6534 7954 9397 9648 212
204 8655 0138 1588 415
214 9355 0858 3318 618
225 0105 1588 5048 8219 010
235 0845 2288 6779 0229 503
245 1585 2948 8489 2239 733
255 2305 3949 4269 963
265 2975 4969 57410 178
275 6019 75910 51610 88412 517
285 7069 93910 85911 42112 868
295 81110 18611 32012 18413 496
3010 56511 79712 56014 137
3112 28613 26114 791
3212 78213 98115 464

* vice-admiraal met de functie van bevelhebber der zeestrijdkrachten.

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

BIJLAGE 3 BEHORENDE BIJ ARTIKEL IV, ONDER A

Bijlage B (IBM, artikel 4, eerste lid) Salarisschalen voor de militairen van de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht (met ingang van 1 juni 1999)

diensttijdsldsld1kplkpl1sgtsgt1smaooopzkap mstrtlntelntkapmajlkolkolbgengenmlgen genm **lgen* gen
J161 3761 4041 462
J171 3761 4041 4621 5481 6371 767
J181 4321 4921 7541 8581 9642 0422 1202 5972 683
J191 6031 6702 0462 1672 2912 3832 4743 0303 130
J201 7991 8752 3382 4772 6182 7232 8273 4633 577
J212 0202 1042 6312 7862 9463 0643 1813 8964 024
                     
003 9334 06415 81416 866
014 1334 267
022 2652 3602 9233 0963 2733 3193 4043 5344 3294 471
032 4482 5592 9983 1883 3783 4263 5343 6774 4714 612
042 8132 8943 0753 2443 4833 5343 6223 7344 6124 7724 981
052 8462 9393 1573 2983 5363 6223 7343 7884 7724 9125 252
062 8792 9843 2193 3503 5873 6773 7883 8464 9125 0545 365
072 9133 0293 2803 4053 6393 7343 8463 9033 9215 0545 1985 495
082 9473 0743 3403 4563 6893 7883 9034 0824 0965 1985 3285 612
092 9803 1213 4023 5143 7433 8463 9634 1434 1615 3285 4455 732
103 0143 1673 4593 5653 7923 9034 0194 2034 2194 3005 5715 8556 071
113 5253 6153 8393 9634 0824 2724 2844 5465 6945 9706 151
123 5813 6653 8974 0194 1434 3384 3564 6165 8216 0826 342
133 7143 9594 0824 2034 4074 4234 7055 9426 1926 541
143 7664 0174 1434 2724 4774 4914 7726 0546 3016 7537 030
154 0824 2034 3384 5464 5644 8486 1516 4216 9607 229
164 2724 4074 6164 6414 9096 2696 5407 1627 432
174 3384 4774 7054 7224 9766 6727 3667 628
184 4074 5464 7734 7955 0456 7997 5637 834
194 4774 6164 8484 8605 1197 7718 038
)204 5464 7054 9094 9265 1877 9768 233
214 7734 9764 9945 2978 1728 436
224 8485 0455 0625 4028 3778 6398 865
234 9095 1195 1375 5068 5378 8759 393
244 9765 1875 2055 6148 8239 1139 652
255 0455 2975 3155 7219 3519 911
265 1195 4025 4195 8219 57410 178
275 1875 5065 5235 9189 75910 51610 88412 517
285 6145 6316 0139 93910 85911 42112 868
295 7215 7346 09610 18611 32012 18413 496
3010 56511 79712 56014 137
3112 28613 26114 791
3212 78213 98115 464

* luitenant-generaal met de functie van bevelhebber der landstrijdkrachten of bevelhebber der luchtstrijdkrachten.

** generaal-majoor met de functie van commandant van het wapen der Koninklijke marechaussee.

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

BIJLAGE 4 BEHORENDE BIJ ARTIKEL IV, ONDER B

Bijlage C (IBM, artikelen 4, 5 en 24) Bedragen met ingang van 1 juni 1999

Tabel 1: Verlenging salarisschaal Ltz1 (IBM, artikel 4, tweede lid)

diensttijd ( )bedrag
258928
269009
279230

BIJLAGE 5 BEHORENDE BIJ ARTIKEL IV, ONDER C

Tabel 2: Verhoging salaris (IBM, artikel 5, derde lid)

aantal jaren dat aanspraak heeft bestaan op het hoogste bedrag van de geldende schaalKoninklijke MarineKoninklijke landmacht en Koninklijke luchtmacht
matr1kplkplkpl1sgt
6 of meer8181468181
8 of meer16116195161161
10 of meer243137243
14 of meer243326
18 of meer326

BIJLAGE 6 BEHORENDE BIJ ARTIKEL IV, ONDER G

Tabel 3: Verlenging salarischaal (IBM, artikel 24)

De salarisschalen worden verlengd met ten hoogste drie verhogingen, lk van f 151 hetgeen resulteert in de volgende bedragen:

tlntelntkap
diensttijdbedragdiensttijdbedragdiensttijdbedrag
105479176420196950
115630186571207101
125781196722217252

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

BIJLAGE 7 BEHORENDE BIJ ARTIKEL VIII, ONDER B

Bijlage A (IBM, artikel 4, eerste lid) Salarisschalen voor de militairen van de Koninklijke marine (met ingang van 1 augustus 1999)

diensttijdmatr3matr2matr1kplsgtsmjraooltz3ltz2ltz2ocltz1kltzktzcdrsbnvadmvadm* ltadm 
J161 3761 4041 645 
J171 3761 4041 645 
J181 4321 4921 9732 0202 0822 634 
J191 6031 6702 3022 3562 4293 073 
J201 7991 8752 6312 6932 7763 5123 658 
J212 0202 1042 9603 0293 1233 9514 115 
                   
004 0034 18716 27317 355 
014 1964 380 
022 2652 3603 2893 3663 4703 6223 7604 3904 572 
032 4482 5593 4073 4473 5503 6913 8294 5314 732 
042 8132 8943 4683 5323 6223 7663 8974 6834 8815 144 
052 8462 9393 5363 5943 6913 8343 9154 8375 0225 359 
062 8792 9843 5873 6573 7663 9033 9844 9715 1705 493 
072 9133 0293 6363 7173 8343 9654 0565 1175 3065 634 
082 9473 0743 6853 7813 9034 0334 1285 2565 4315 766 
092 9803 1213 7363 8393 9654 1044 1985 3795 5635 9046 154 
103 0143 1673 7883 8974 0334 1774 2725 6675 9996 219 
113 9594 1044 2404 3435 7686 0876 334 
124 0174 1774 3044 4185 8726 1736 535 
134 0824 2404 3434 4905 9656 2696 748 
144 3044 4164 5646 1116 3586 9587 156 
154 3734 4874 6456 2426 4947 1607 411 
164 4404 5594 7256 3826 6477 3637 606 
174 5074 6384 8046 7957 5577 813 
184 5774 7204 8726 9407 7628 016 
194 6534 7954 9397 9648 212 
204 8655 0138 1588 415 
214 9355 0858 3318 618 
225 0105 1588 5048 8219 010 
235 0845 2288 6779 0229 503 
245 1585 2948 8489 2239 733 
252305 3949 4269 963 
265 2975 4969 57410 178 
275 6019 75910 51610 88412 517 
285 7069 93910 85911 42112 868 
295 81110 18611 32012 18413 496 
3010 56511 79712 56014 137 
3112 28613 26114 791 
3212 78213 98115 464 

* vice-admiraal met de functie van bevelhebber der zeestrijdkrachten.

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof

BIJLAGE 8 BEHORENDE BIJ ARTIKEL VIII, ONDER B

Bijlage B (IBM, artikel 4, eerste lid) Salarisschalen voor de militairen van de Koninklijke landmacht en de Koninklijke luchtmacht (met ingang van 1 augustus 1999)

dienst- tijdsldsld1kplkpl1sgtsgt1smaooopzkap mstrtlntelntkapmajlkolkolbgengenmlgen genm **lgen* gen
J161 3761 4041 462
J171 3761 4041 4621 5481 6371 767
J181 4321 4921 7541 8581 9642 0422 1202 5972 683
J191 6031 6702 0462 1672 2912 3832 4743 0303 130
J201 7991 8752 3382 4772 6182 7232 8273 4633 577
J212 0202 1042 6312 7862 9463 0643 1813 8964 024
                     
003 9334 06416 27317 355
014 1334 267
022 2652 3602 9233 0963 2733 3193 4043 5344 3294 471
032 4482 5592 9983 1883 3783 4263 5343 6774 4714 612
042 8132 8943 0753 2443 4833 5343 6223 7344 6124 7724 981
052 8462 9393 1573 2983 5363 6223 7343 7884 7724 9125 252
062 8792 9843 2193 3503 5873 6773 7883 8464 9125 0545 365
072 9133 0293 2803 4053 6393 7343 8463 9033 9215 0545 1985 495
082 9473 0743 3403 4563 6893 7883 9034 0824 0965 1985 3285 612
092 9803 1213 4023 5143 7433 8463 9634 1434 1615 3285 4455 732
103 0143 1673 4593 5653 7923 9034 0194 2034 2194 3005 5715 8556 071
113 5253 6153 8393 9634 0824 2724 2844 5465 6945 9706 151
123 5813 6653 8974 0194 1434 3384 3564 6165 8216 0826 342
133 7143 9594 0824 2034 4074 4234 7055 9426 1926 541
143 7664 0174 1434 2724 4774 4914 7726 0546 3016 7537 030
154 0824 2034 3384 5464 5644 8486 1516 4216 9607 229
164 2724 4074 6164 6414 9096 2696 5407 1627 432
174 3384 4774 7054 7224 9766 6727 3667 628
184 4074 5464 7734 7955 0456 7997 5637 834
194 4774 6164 8484 8605 1197 7718 038
204 5464 7054 909) 9265 1877 9768 233
214 7734 9764 9945 2978 1728 436
224 8485 0455 0625 4028 3778 6398 865
234 9095 1195 1375 5068 5378 8759 393
244 9765 1875 2055 6148 8239 1139 652
255 0455 2975 3155 7219 3519 911
265 1195 4025 4195 8219 57410 178
275 1875 5065 5235 9189 75910 51610 88412 517
285 6145 6316 0139 93910 85911 42112 868
295 7215 7346 09610 18611 32012 18413 496
3010 56511 79712 56014 137
3112 28613 26114 791
3212 78213 98115 464

* luitenant-generaal met de functie van bevelhebber der landstrijdkrachten of bevelhebber der luchtstrijdkrachten.

** generaal-majoor met de functie van commandant van het wapen der Koninklijke marechaussee.

Mij bekend,

De Staatssecretaris van Defensie,

H. A. L. van Hoof


XNoot
1

Stb. 1999, 361, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 juli 1999, Stb. 361.

XNoot
2

Stb. 1996, 192, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 december 1997, Stb. 702.

XNoot
3

Stb. 1993, 345, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 december 1997, Stb. 702.

XNoot
4

Stb. 1996, 27, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 december 1998, Stb. 692.

XNoot
5

Stb. 1982, 648, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 juni 1998, Stb. 510.

XNoot
6

Stb. 1993, 347, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 december 1997, Stb. 702.

XNoot
7

Stb. 1991, 412, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 december 1997, Stb. 702.

XNoot
8

Stb. 1993, 350, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 september 1999, Stb. 435.

XNoot
9

Stb. 1993, 341, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 7 december 1998, Stb. 692.

XNoot
10

Stb. 1997, 357, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 29 januari 1998, Stb. 89.

XNoot
11

Stb. 1966, 447, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 november 1999, Stb. 2000, 1.

XNoot
12

Stb. 1994, 623, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 18 december 1997, Stb. 729.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Defensie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 maart 2000, nr. 52.

Naar boven