Besluit van 21 december 2000, houdende vaststelling van het Besluit meldingsregeling Wet Bpf 2000 (Besluit meldingsregeling Wet Bpf 2000)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, van 11 oktober 2000, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/V&P/00/64573;

Gelet op artikel 23, tweede lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;

De Raad van State gehoord (advies van 26 oktober 2000, No. W12.00.0480/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J. F. Hoogervorst, van 18 december 2000, Nr. SV/V&P/00/72194;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1. Definities

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;

b. bedrijfstakpensioenfonds: bedrijfstakpensioenfonds waarin deelneming op grond van artikel 2, eerste lid, van de wet verplicht is gesteld;

c. bijdrage: iedere ineens of periodiek verschuldigde geldsom bestemd voor de verzekering van pensioen.

Artikel 2. De mededeling

  • 1. De mededeling, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de wet wordt schriftelijk gedaan uiterlijk veertien kalenderdagen na de dag waarop op grond van de regeling omtrent de betaling van bijdragen, bedoeld in artikel 3a van de Pensioen- en spaarfondsenwet, dan wel op grond van de statuten en reglementen van het bedrijfstakpensioenfonds de bijdrage behoorde te zijn voldaan.

  • 2. De mededeling ter zake van een bijdrage, die is vastgesteld vanwege de omstandigheid dat ten onrechte geen bijdrage is vastgesteld dan wel dat na de vaststelling van de bijdrage blijkt, dat een lagere bijdrage is vastgesteld dan is verschuldigd, wordt schriftelijk gedaan uiterlijk veertien kalenderdagen nadat die bijdrage behoorde te zijn voldaan.

  • 3. Bij de mededeling wordt inzicht gegeven in de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de bijdrage niet kan worden betaald.

Artikel 3. Verstrekking van inlichtingen en gegevens

  • 1. Het lichaam, bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de wet verstrekt desgevraagd aan het bedrijfstakpensioenfonds:

    a. inlichtingen welke voor de vaststelling van de oorzaak van de betalingsonmacht, alsmede voor de bepaling van de financiële positie van het lichaam van belang kunnen zijn;

    b. boeken, bescheiden en andere informatiedragers, waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de vaststelling van de oorzaak van de betalingsonmacht, alsmede voor de bepaling van de financiële positie van het lichaam.

  • 2. De inlichtingen worden duidelijk, stellig en zonder voorbehoud verstrekt. Het bedrijfstakpensioenfonds bepaalt de wijze waarop alsmede een redelijke termijn waarbinnen de inlichtingen, de boeken, bescheiden en andere informatiedragers worden verstrekt.

  • 3. Het bedrijfstakpensioenfonds kan afschrift nemen en uittreksels maken van de boeken, bescheiden en andere informatiedragers, die ter inzage worden verstrekt. Ter zake verleent het lichaam de medewerking die door het bedrijfstakpensioenfonds wordt verlangd.

Artikel 4. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 5. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit meldingsregeling Wet Bpf 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 december 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de achtentwintigste december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen deel

1. Inleiding

In artikel 23 van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 (Wet Bpf 2000) is een regeling opgenomen die er toe strekt het misbruik dat van rechtspersonen kan worden gemaakt te bestrijden. Deze regeling is een inhoudelijke voorzetting van artikel 18b van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds. De regeling voorziet erin dat ingeval een rechtspersoon de aan het bedrijfstakpensioenfonds verschuldigde bijdragen niet betaalt een bestuurder in zijn privé vermogen aansprakelijk kan worden gesteld indien het niet betalen te wijten is aan kennelijk onbehoorlijk bestuur van die bestuurder.

Onderdeel van de regeling is de zogenoemde meldingsplicht. Deze dwingt de bestuurder van het lichaam tot actie wanneer het lichaam in betalingsmoeilijkheden komt te verkeren. De regeling beoogt te bewerkstelligen dat het bedrijfstakpensioenfonds op een vroegtijdig tijdstip op de hoogte geraakt van de moeilijkheden waarin het lichaam verkeert. Het bedrijfstakpensioenfonds kan zich dan, mede op grond van de overlegde gegevens en de verkregen inlichtingen, beraden op de opstelling dat het ten aanzien van het lichaam zal voeren.

Indien het lichaam aan de meldingsplicht heeft voldaan is een bestuurder aansprakelijk indien aannemelijk is dat het niet betalen van de bijdragen het gevolg is van aan hem te wijten kennelijk onbehoorlijk bestuur in de periode van drie jaar voorafgaand aan het tijdstip van de melding. Indien het lichaam echter niet aan de meldingsplicht heeft voldaan wordt er vermoed dat de niet-betaling aan de bestuurder te wijten is. Slechts indien de bestuurder aannemelijk maakt dat het niet aan hem te wijten is dat er niet gemeld is, mag hij het vermoeden van de verwijtbaarheid weerleggen.

In artikel 23, tweede lid, is bepaald dat er bij algemene maatregel van bestuur nadere regels worden gesteld met betrekking tot de inhoud van de mededeling, de aard en de inhoud van de te verstrekken inlichtingen en de over te leggen stukken alsmede de termijnen waarbinnen het doen van de mededeling, het verstrekken van de inlichtingen en het overleggen van de stukken dienen te geschieden. Deze algemene maatregel van bestuur stelt die regels en is een inhoudelijke voortzetting van het Besluit meldingsregeling Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds, dat besluit vervalt van rechtswege in verband met de intrekking van de Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds.

Deze algemene maatregel van bestuur is in concept aan de Verzekeringskamer voorlegd. De door de toezichthouder in haar advies van 19 september 2000 gemaakte opmerkingen zijn in dit besluit verwerkt.

2. De inhoud van de meldingsregeling

Bij de meldingsregeling is er sprake van een gefaseerde melding van de betalingsonmacht. In de eerste fase hoeft de rechtspersoon slechts schriftelijk mededeling te doen van de betalingsonmacht (artikel 23, tweede lid, Wet Bpf 2000 en artikel 2, eerste lid, van dit besluit). Bij die mededeling wordt inzicht gegeven in de omstandigheden die tot de betalingsonmacht hebben geleid (artikel 2, derde lid, van dit besluit).

Aan de hand van de in de eerste fase verstrekte informatie zal het bedrijfstakpensioenfonds moeten beoordelen of er nog meer informatie nodig is. Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Wet Bpf 2000 kan het fonds om nadere inlichtingen en stukken vragen. De stukken die kunnen worden gevraagd betreffen boeken, bescheiden en andere informatiedragers, waarvan de kennisneming van belang kan zijn voor de vaststelling van de oorzaak van de betalingsonmacht en voor de bepaling van de financiële positie van het lichaam (artikel 3, tweede lid, van dit besluit). De informatie die in het kader van de meldingsregeling moet worden verschaft betreft informatie die van belang kan zijn voor de vaststelling van de oorzaak van de betalingsonmacht en informatie die van belang kan zijn voor de bepaling van de financiële positie van het lichaam (artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van dit besluit).

Beslissend voor het doen van de mededeling van de betalingsonmacht is de dag waarop de bijdrage uiterlijk had moeten zijn betaald. Ten aanzien van het tijdstip van betaling van de bijdrage bevat de Pensioen- en spaarfondsenwet in artikel 3a een aantal minimumbepalingen. De bedrijfstakpensioenfondsen kunnen in hun statuten of reglementen stringentere voorschriften opnemen ten aanzien van de datum waarop de betaling van de bijdrage moet zijn voldaan. De rechtspersoon heeft tot uiterlijk veertien dagen na afloop van die datum de gelegenheid om zijn betalingsonmacht tijdig te melden (artikel 2, eerste lid, van dit besluit).

Wanneer bijvoorbeeld achteraf blijkt dat over een bepaalde periode een werkgever dan wel een aantal werknemers van een werkgever bij het bedrijfstakpensioenfonds onbekend was en het fonds om die reden overgaat de betrokken werkgever een nota te zenden, zal daarbij al dan niet na overleg met de betrokken werkgever een van de normale termijnen afwijkende datum van betaling kunnen zijn aangegeven. In een dergelijk geval gaat de termijn van veertien dagen, voor het doen van de melding van betalingsonmacht, in op die datum (artikel 2, tweede lid, van dit besluit).

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1. Definities

In dit artikel wordt aangegeven wat onder diverse begrippen die meermalen in dit besluit voorkomen wordt verstaan. De omschrijving van het begrip bijdrage is ten opzichte van het oude Besluit meldingsregeling Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfspensioenfonds vereenvoudigd. Hiermee is geen inhoudelijke wijziging beoogd.

Artikel 2. De mededeling

Het uitgangspunt van de meldingsregeling is de gefaseerde melding van de betalingsonmacht. Het eerste en tweede lid bevatten de uitwerking van de eerste fase van de meldingsregeling. Om het bedrijfstakpensioenfonds in staat te stellen adequaat te reageren op de mededeling van de rechtspersoon dat niet tot betalen in staat is, is het noodzakelijk dat de primaire mededeling meer omvat dan de vermelding van het enkele feit dat niet kan worden betaald. Voorkomen moet echter worden dat een overmatige hoeveelheid gegevens wordt verstrekt. Daarom is in het derde lid bepaald dat bij de mededeling inzicht wordt gegeven in de omstandigheden die er toe hebben geleid dat de bijdrage niet kan worden betaald. Hierdoor wordt enerzijds voorkomen dat met een vrij algemene omschrijving als «liquiditeitsproblemen» zou kunnen worden volstaan. Anderzijds leidt deze formulering er toe dat in deze fase geen uiterst gedetailleerde informatie wordt gevergd. Het gaat er om het bedrijfstakpensioenfonds in staat te stellen zich een redelijk oordeel te vormen over de oorzaken van de betalingsonmacht, niet alleen ter zake van de betrokken schuld, maar meer in het algemeen.

De termijn waarbinnen de mededeling moet worden gedaan is veertien kalenderdagen na de dag waarop de bijdrage betaald had moeten zijn. Hiermee wordt invulling gegeven aan het begrip «onverwijld» in artikel 23, tweede lid, van de Wet Bpf 2000.

Artikel 3. Verstrekking van inlichtingen en gegevens

In dit artikel wordt ingegaan op de inhoud van de tweede fase van de meldingsregeling. Het betreft hier het verstrekken van inlichtingen en het overleggen van stukken. Bepaald wordt welke nadere informatie of stukken kunnen worden gevraagd. De inlichtingen moeten duidelijk, stellig en zonder voorbehoud worden verstrekt. Het bedrijfstakpensioenfonds bepaalt verder op welke wijze en binnen welke termijn de inlichtingen, boeken, bescheiden en andere informatiedragers moeten worden verstrekt. Hiervoor stelt het fonds een redelijk termijn. Gezien het zeer uiteenlopende karakter van de nader te verstrekken inlichtingen en stukken kan geen vaste termijn worden gesteld. Het fonds zal per geval tot een concretisering van de term «redelijke termijn» over moeten gaan. In het ene geval is een termijn van veertien dagen voldoende terwijl in het andere geval een maand nog te kort is. In het oude Besluit meldingsregeling Wet betreffende verplichte deelneming in een bedrijfstak was de bepaling waarin staat dat het fonds de wijze en de termijn bepaalt waarbinnen de gegevens moeten worden verstrekt alleen toegeschreven op de inlichtingen. Bij het opzetten van het onderhavige besluit is geen reden gevonden om deze bepaling niet ook van toepassing te laten zijn op de boeken, bescheiden en andere informatiedragers, vandaar dat deze aan het derde lid zijn toegevoegd.

Artikel 4. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt gelijktijdig in werking met de Wet Bpf 2000, waarop dit besluit is gebaseerd.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven