Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2000, 622 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2000, 622 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, van 6 november 2000, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/AVF/2000/72907, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Gelet op de artikelen 3, vijfde lid, van de Algemene bijstandswet, 3, vijfde lid, 10, tweede lid, 13, derde lid, 20 en 63 van de Algemene nabestaandenwet, 1, zesde lid, en 6, derde lid, van de Algemene Ouderdomswet, 1, zevende lid, en 16e, eerste lid, van de Coö;rdinatiewet Sociale Verzekering, 3, vijfde lid, en 8, tweede lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte werkloze werknemers, 3, vijfde lid, en 8, derde lid, van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijk arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen, 1, zesde lid, en 6, tweede lid, van de Toeslagenwet, 1, zesde lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, 1, zesde lid, van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, 1, zesde lid, en 8, achttiende lid, van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekeringen zelfstandigen, 1, zesde lid, van de Wet voorzieningen gehandicapten, 1, zesde lid, van de Ziektewet, 6, derde lid, van de Algemene Kinderbijslagwet, artikel 5, derde en vierde lid, van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten, en 3, vierde lid, sub a, van de Ziekenfondswet;
De Raad van State gehoord (advies van 13 december 2000, nr. W12.00.0514/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 15 december 2000, nr. SV/AVF/2000/85016, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In artikel 3, eerste lid, onderdeel a, subonderdeel 2, van het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 19981 wordt «de Wet op de inkomstenbelasting 1964» vervangen door: de Wet inkomstenbelasting 2001.
In artikel 1, onderdeel c, van het koninklijk besluit van 13 december 1972, houdende aanwijzing van uitkeringen of bestanddelen van uitkeringen welke voor de toepassing van de loongrens voor de verplichte verzekering Ziekenfondswet niet tot het loon worden gerekend (Stb. 747)2 wordt «artikel 34a, vierde lid» vervangen door: artikel 32, eerste lid.
Het Inkomens- en samenloopbesluit Anw3 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:
1. Onder opbrengst van arbeid als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt, voorzover bedoelde arbeid niet in dienstbetrekking wordt verricht, verstaan het belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid of belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in hoofdstuk 3 en 7 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voorzover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van die wet.
Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:
1. Onder winst als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt verstaan de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, onderdelen a, b en c, van die wet, niet geacht worden te behoren tot die winst.
Het Inkomensbesluit IOAW4 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:
1. Onder opbrengst van arbeid als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt, voorzover bedoelde arbeid niet in dienstbetrekking wordt verricht, verstaan het belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid of belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in hoofdstuk 3 en 7 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voorzover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van die wet.
Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:
1. Onder winst als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt verstaan de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1 van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, onderdelen a, b en c, van die wet, niet geacht worden te behoren tot die winst.
Artikel 3 van het Inkomensbesluit IOAZ5 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, wordt «hetgeen ingevolge het bepaalde bij of krachtens Hoofdstuk II, afdeling 2, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964 (Stb. 1964,519) als winst wordt beschouwd» vervangen door: de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1. van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet.
2. In het eerste lid, onderdeel b, vervalt «(Stb. 1969, 469)».
3. In het tweede lid wordt «bedoeld in artikel 57, eerste lid, onderdelen a, b en c van de Wet op de inkomstenbelasting 1964» vervangen door: bedoeld in artikel 3.78, derde lid, onderdelen a, b en c van de Wet inkomstenbelasting 2001.
4. Het derde lid komt te luiden:
3. Onder winst als bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, worden mede verstaan de partnervergoeding, bedoeld in artikel 3.16, vierde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, indien deze vergoeding € 5000 (f 11 019) of hoger is, en de winst van de echtgenoot van de gewezen zelfstandige, indien het bedrijf of beroep mede voor rekening van de echtgenoot wordt uitgeoefend. Onder winst, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, worden mede verstaan de betalingen die aan de echtgenoot worden gedaan ter zake van in de onderneming verrichte arbeid.
Het Inkomensbesluit Toeslagenwet6 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 5, eerste lid, komt te luiden:
Onder opbrengst van arbeid als bedoeld in artikel 2, onderdeel a, wordt, voorzover bedoelde arbeid niet in dienstbetrekking wordt verricht, verstaan het belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid of belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in hoofdstuk 3 en 7 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voorzover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van die wet.
Artikel 6, eerste lid, komt te luiden:
1. Onder winst als bedoeld in artikel 2, onderdeel b, wordt verstaan de belastbare winst uit onderneming, bedoeld in paragraaf 3.2.1. van de Wet inkomstenbelasting 2001, vermeerderd met de ondernemersaftrek, bedoeld in paragraaf 3.2.4 van die wet, met dien verstande dat de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, onderdelen a, b en c, van die wet, niet geacht worden te behoren tot die winst.
Het Inkomensbesluit Waz7 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 2, tweede lid, komt te luiden:
2. Onder winst worden niet verstaan de bestanddelen van de winst, bedoeld in artikel 3.78, derde lid, onderdelen a, b en c, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
Artikel 3 komt te luiden:
Voor de toepassing van artikel 8, derde lid, van de Wet wordt voor de vaststelling van de grondslag waarnaar de arbeidsongeschiktheidsuitkering wordt berekend, onder inkomsten verstaan al hetgeen anders dan uit dienstbetrekking wordt genoten als belastbaar loon uit tegenwoordige arbeid of belastbaar resultaat uit overige werkzaamheden, bedoeld in hoofdstuk 3 en 7 van de Wet inkomstenbelasting 2001, behoudens voorzover het een werkzaamheid betreft als bedoeld in de artikelen 3.91, eerste lid, onderdelen a en b, en 3.92 van die wet.
Artikel 24 van het Besluit vrijwillige verzekering AOW en Anw8 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid komt te luiden:
1. De premie voor de vrijwillige algemene ouderdomsverzekering en de vrijwillige algemene nabestaandenverzekering wordt voor elk in het tijdvak gelegen vol kalenderjaar vastgesteld volgens de formule:
Pv = (P x H) – B waarbij
Pv voorstelt: de premie voor de vrijwillige algemene ouderdomsverzekering of de vrijwillige algemene nabestaandenverzekering;
P voorstelt: het premiepercentage, vastgesteld voor dat kalenderjaar op grond van artikel 11 van de Wet financiering volksverzekeringen;
H voorstelt: het maximale premie-inkomen voor de premieheffing vastgesteld voor dat kalenderjaar op grond van artikel 10 van de Wet financiering volksverzekeringen;
B voorstelt: de heffingskorting voor de algemene ouderdomsverzekering respectievelijk de algemene nabestaandenverzekering op grond van artikel 10 van de Wet financiering volksverzekeringen.
2. In het tweede lid wordt «de feitelijke belastbare som» vervangen door: het feitelijke premie-inkomen.
3. Het derde lid komt te luiden:
3. In afwijking van het eerste lid wordt op verzoek van de belanghebbende de premie voor de vrijwillige algemene ouderdomsverzekering en de vrijwillige algemene nabestaandenverzekering in een kalenderjaar vastgesteld volgens de formule: Pv = Pm – Pi waarbij:
Pv voorstelt: de premie voor de vrijwillige algemene ouderdomsverzekering of de vrijwillige algemene nabestaandenverzekering;
Pm voorstelt: de premie die in dat kalenderjaar verschuldigd is over het maximale premie-inkomen voor de premieheffing op grond van artikel 10 van de Wet financiering volksverzekeringen met toepassing van het premiepercentage zoals voor dat jaar is vastgesteld op grond van artikel 11 van die wet, verminderd met de heffingskorting voor de algemene ouderdomsverzekering respectievelijk de algemene nabestaandenverzekering, zoals bepaald in artikel 10 van die wet;
Pi voorstelt: de premie die betrokkene in dat kalenderjaar verschuldigd is over het feitelijke premie-inkomen voor de premieheffing op grond van artikel 10 van de Wet financiering volksverzekeringen met toepassing van het premiepercentage zoals voor dat jaar is vastgesteld op grond van artikel 11 van die wet, verminderd met de voor de premieplichtige geldende heffingskorting voor de algemene ouderdomsverzekering respectievelijk de algemene nabestaandenverzekering, zoals bepaald in artikel 10 van die wet.
Het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 19999 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 2, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a, alsmede in artikel 3, derde lid, onderdeel a, en vierde lid, onderdeel a, wordt «de basisaftrek, genoemd in artikel 20, derde lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 en in artikel 53, derde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964» vervangen door: het bedrag, genoemd in artikel 8.14, eerste lid, onderdeel a, van de Wet inkomstenbelasting 2001.
In artikel 9, wordt «en die winst uit binnenlandse onderneming geniet als bedoeld in artikel 49, eerste lid, onderdeel a, in samenhang met artikel 48, vierde lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964» vervangen door: en die belastbare winst uit Nederlandse onderneming als bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 geniet.
Artikel 19, eerste lid, wordt vervangen door:
1. Niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen is de persoon die niet in Nederland woont en die in Nederland als musicus of anderszins als artiest voor korte duur arbeid verricht.
In artikel 22 vervalt, onder vernummering van het vijfde en zesde lid tot het vierde en vijfde lid, het vierde lid.
Artikel 1 van het besluit van 9 oktober 1990, houdende vaststelling van een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 16e, eerste lid, van de Coördinatiewet Sociale Verzekering (Stb. 540) wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «artikel 8, eerste lid» vervangen door «artikel 10f, eerste lid» en wordt «artikel 6, tiende en elfde lid» vervangen door: artikel 6, achtste en negende lid.
2. In het vierde lid wordt «artikel 8, vierde lid» vervangen door: artikel 10f, vierde lid.
3. Het vijfde lid, komt te luiden:
5. Voor de toepassing van dit artikel wordt onder woon–werkverkeer verstaan woon–werkverkeer als bedoeld in artikel 1 van de Regeling vergoeding kosten woon–werkverkeer 2001.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
Uitgegeven de achtentwintigste december 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Als gevolg van de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) per 1 januari 2001 moet de lagere regelgeving van de diverse ministeries worden aangepast. Zo ook de regelgeving op het terrein van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid waarin wordt verwezen naar de Wet op de inkomstenbelasting 1964 of de Wet op de loonbelasting 1964.
De in dit wijzigingsbesluit opgenomen aanpassingen van de besluiten aan de Wet IB 2001 zijn technisch van aard. Naast de aanpassingen als gevolg van de invoering van de Wet IB 2001 zijn in dit wijzigingsbesluit enkele andere technische wijzigingen meegenomen, waaronder aanpassingen in verband met de inwerkingtreding van de Wet studiefinanciering 2000.
Artikel V. Wijziging Inkomensbesluit IOAZ
Onder inkomen uit of in verband met arbeid in het bedrijfs- of beroepsleven in de zin van de Wet inkomensvoorziening oudere en gedeeltelijke arbeidsongeschikte gewezen zelfstandigen (hierna: IOAZ) wordt in de eerste plaats verstaan de winst uit bedrijf en zelfstandig uitgeoefend beroep. De arbeidsbeloning van de meewerkende echtgenoot, die, op grond van artikel 5, zevende lid, van de Wet op de inkomstenbelasting 1964, in aftrek was gebracht bij de berekening van de winst in de zin van die wet, werd, op grond van artikel 3, derde lid, van het Inkomensbesluit IOAZ, wel tot de winst in de zin van dat besluit gerekend. In de Wet IB 2001 wordt in artikel 3.16, vierde lid, geregeld dat de partnervergoeding alleen aftrekbaar is bij de berekening van de winst van de zelfstandige indien deze ten minste € 5000 (f 11 019) bedraagt. Met artikel VII van het onderhavige besluit wordt geregeld dat de partnervergoeding die, op grond van artikel 3.16, vierde lid, van de Wet IB 2001, in aftrek is gebracht bij de berekening van de winst in de zin van die wet, wel onder het inkomensbegrip voor de IOAZ valt.
Artikel IX. Wijziging Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999
De wijziging van artikel 19 houdt verband met het bij de Belastingherziening 2001 ingevoerde nieuwe belastingregime voor artiesten. Deze wijziging brengt geen wijziging in de sociale verzekeringspositie van de betreffende artiesten. Bij besluit van 14 december 2000, houdende wijziging van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden werknemersverzekeringen 1990 en van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (wijziging van de verzekeringspositie van niet in Nederland wonende sporters) (Stb. 611) is artikel 19 verdeeld in twee leden. Het met het onderhavige besluit gewijzigde eerste lid van artikel 19 geldt op grond van het tweede lid ook voor beroepssporters.
Tot 2001 is in beginsel de niet in Nederland wonende artiest die in Nederland ingevolge een overeenkomst van korte duur met een Nederlandse opdrachtgever optreedt, voor de loonbelasting in «echte» of fictieve dienstbetrekking werkzaam en als zodanig aan de loonbelasting onderworpen. Onder het nieuwe regime voor de loonbelasting blijven dergelijke artiesten aan de loonbelasting onderworpen. Zij zijn voor deloonbelasting echter niet altijd meer in (fictieve) dienstbetrekking werkzaam. Artiesten die in «echte» dienstbetrekking werkzaam zijn, of die samen met hun opdrachtgever er voor kiezen dat hun arbeidsverhouding alsnog als een dienstbetrekking wordt aangemerkt, worden voorts niet meer als «artiest», maar gewoon als werknemer in de loonbelasting betrokken. Artiesten die niet in echte dienstbetrekking werkzaam zijn en die niet gekozen hebben voor de fictieve dienstbetrekking, worden indien zij optreden ingevolge een overeenkomst van korte duur, dan wel kortstondig krachtens een andere rechtsgrond, via de nieuwe artiestenregeling, als artiest in de loonbelasting betrokken. Hierdoor zou op grond van de bestaande tekst van artikel 19 onbedoeld een beperking kunnen optreden in de toepassing van dit artikel. In verband hiermee is het eerste lid van artikel 19 aangepast. Hierbij wordt nog opgemerkt dat de niet in Nederland wonende artiest die ingevolge een overeenkomst van korte duur in Nederland optreedt en als zodanig aan de loonbelasting is onderworpen, voor de inkomstenbelasting ter zake van zijn optreden belastbare winst uit Nederlandse onderneming als bedoeld in afdeling 7.2 van de Wet inkomstenbelasting 2001 kan genieten. Ook deze artiest valt onder de omschrijving van artikel 19 en is niet verzekerd op grond van de volksverzekeringen.
Voor beroepssporters geldt mutatis mutandis hetzelfde.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 januari 2001, nr. 6.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2000-622.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.