Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2000, 621 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid | Staatsblad 2000, 621 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, van 4 oktober 2000, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/AVF/00/62935;
Gelet op artikel 130a van de Werkloosheidswet;
De Raad van State gehoord (advies van 3 november 2000, no W12.00 0465);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, van 1 december 2000, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/AVF/00/75097;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. WW: Werkloosheidswet;
b. uitkeringsgerechtigde: werknemer op wie dit besluit op grond van artikel 3 van toepassing is;
c. WW-uitkering: uitkering op grond van de Werkloosheidswet.
Het met dit besluit beoogde resultaat is het verschaffen van inzicht in het effect van het verlengen van de herlevingstermijn van het recht op WW-uitkering bij het gaan verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep op de kans van uitkeringsgerechtigden om met die werkzaamheden structureel in het bestaan te kunnen voorzien.
Dit besluit is van toepassing op de werknemer die recht heeft op uitkering op grond van hoofdstuk IIa of IIb van de WW.
Op de uitkeringsgerechtigde die, op of na de datum van inwerkingtreding van dit besluit, werkzaamheden gaat verrichten in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep is, in afwijking van de artikelen 8, tweede lid, van de WW en 21, eerste lid, van die wet, de termijn, waarbinnen de hoedanigheid van werknemer wordt herkregen respectievelijk het recht op uitkering herleeft, drie jaar nadat die werkzaamheden een aanvang hebben genomen indien:
a. de uitkeringsgerechtigde voor aanvang van de werkzaamheden een aanvraag doet tot toepassing van dit besluit;
b. met betrekking tot die werkzaamheden geen toepassing wordt gegeven aan het Tijdelijk besluit inkomstenkorting startende zelfstandigen WW;
c. de werkzaamheden aanvangen binnen een jaar na de dag van inwerkingtreding van dit besluit;
d. de werkzaamheden aanvangen voor de afloop van het kwartaal dat direct volgt op het kwartaal waarin het aantal uitkeringsgerechtigden op wie de aanhef toepassing vindt de duizend heeft bereikt.
1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen is bevoegd om nadere regels te stellen met betrekking tot de aanvraag, bedoeld in artikel 4.
2. De aanvragen worden behandeld in volgorde van binnenkomst.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
Uitgegeven de achtentwintigste december 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
In artikel 130a van de Werkloosheidswet (WW) is de mogelijkheid opgenomen om door middel van een algemene maatregel van bestuur ten behoeve van tijdelijk experimenten voor bepaalde groepen werkloze werknemers af te wijken van een aantal artikelen van de WW. Eén van de aldus gecreëerde experimenteermogelijkheden is dat voor werkloze werknemers de herlevingstermijn van het recht op WW-uitkering bij het gaan verrichten van werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep wordt verlengd. In het onderhavige besluit wordt dat experiment nader vormgegeven. Bij het treffen van dit besluit is mede gebruik gemaakt van uitvoeringstechnisch commentaar van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) en commentaar met betrekking tot de toezichtsaspecten van het College van toezicht sociale verzekeringen.
De experimenten op grond van hoofdstuk Xa van de WW zijn erop gericht na te gaan of de middelen (instrumenten) bijdragen aan de reïntegratie van WW-uitkeringsgerechtigden. Onderzocht zal worden of het middel van de verlenging van de herlevingstermijn bijdraagt aan een zodanige verbetering van de start als zelfstandige dat uiteindelijk geen beroep meer hoeft te worden gedaan op de WW. Beoogd wordt een aantal deelnemers aan dit experiment te bereiken van ongeveer duizend. Dit aantal is voldoende groot om representatieve conclusies ten aanzien van het effect van het instrument te kunnen trekken.
De doelgroep van het besluit bestaat uit geheel of gedeeltelijk werkloze werknemers met een WW-uitkering (zie artikel 3). Al die werknemers kunnen thans immers al werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep gaan verrichten, waarbij een herlevingstermijn van anderhalf jaar geldt. Dit experiment is erop gericht het effect van de verlenging van de herlevingstermijn te bezien voor deze totale populatie.
Voorwaarden voor de verlenging van de herlevingstermijn
De mogelijkheid van verlenging van de herlevingstermijn geldt voor iedere werkloze die vanaf het moment van inwerkingtreding van dit besluit een aanvang maakt met werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep. Om van die mogelijkheid gebruik te maken moet de aanvraag tot toepassing van dit besluit worden gedaan vóór de aanvang van de werkzaamheden (zie artikel 4, onderdeel a).
Op grond van artikel 4, onderdeel b, kan geen gebruik worden gemaakt van de onderhavige regeling indien gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van inkomstenkorting in plaats van gehele of gedeeltelijke eindiging van het recht op WW-uitkering op grond van het Tijdelijk besluit inkomstenkorting startende zelfstandigen WW. Aldus wordt voorkomen dat dezelfde uitkeringsgerechtigde gebruik maakt van beide faciliteiten en aldus de resultaten van beide experimenten worden vertroebeld.
Alleen degenen die eerder dan drie jaar voor het vervallen van de onderhavige regeling gebruik gaan maken van die regeling voldoen aan een belangrijke voorwaarde waarvan het experiment de resultaten wil toetsen, namelijk de herlevingstermijn van drie jaar. Alleen op deze groep kan de evaluatie betrekking hebben. Om deze reden wordt het bereik van de regeling beperkt tot degenen die binnen een jaar na de inwerkingtreding van dit besluit een aanvang maken met de werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of de zelfstandige uitoefening van een beroep (zie artikel 4, onderdeel c).
Indien in enig kwartaal het aantal deelnemers van duizend wordt bereikt, eindigt op grond van artikel 4, onderdeel d, de mogelijkheid tot gebruikmaking van het instrument van verlenging van de herlevingstermijn na afloop van het kwartaal, volgend op het kwartaal waarin dit aantal is bereikt. Dit hangt samen met het feit dat de informatie aan het Lisv omtrent het aantal deelnemers plaatsvindt middels kwartaalrapportages die handelen over het voorafgaande kwartaal. Dit laat onverlet dat reeds verlengde herlevingstermijnen, die op dat moment nog niet geëindigd zijn, pas eindigen zodra de termijn van drie jaar van artikel 4 verstreken is.
Een experiment op grond van artikel 130a van de WW heeft ten hoogste een looptijd van vier jaar. In verband met lengte van de herlevingstermijn – drie jaar – en om een goed oordeel te kunnen vormen over de effecten van de verlenging van de herlevingstermijn alsmede om daarover tijdig verslag uit te kunnen brengen aan het parlement, is gekozen voor de maximale looptijd (zie artikel 6). Daarbij is tevens rekening gehouden met de periode die nodig is om de regeling te evalueren en de besluitvorming over een eventuele omzetting in een definitieve regeling voor te bereiden. Mocht dit nodig zijn dan kan een experiment na afloop van de looptijd gedurende maximaal twee jaar worden voortgezet totdat een structurele wettelijke regeling is getroffen.
Teneinde een goede inzicht te krijgen in het effect van de verlenging van de herlevingstermijn op de werkhervattingskans van de WW-uitkeringsgerechtigde is monitoring van groot belang. Het belangrijkste instrument zal daarbij enquêtering zijn van de werkloze werknemers die, vanaf de inwerkingtreding van dit besluit, werkzaamheden in de uitoefening van een bedrijf of in de zelfstandige uitoefening van een beroep gaan verrichten. De belangrijkste vragen die daarbij aan de orde zullen komen, zullen vragen zijn inzake het effect van de verlenging van de herlevingstermijn op de afweging om al dan niet te starten als zelfstandige en op de afweging na anderhalf jaar om al dan niet door te gaan met de werkzaamheden als zelfstandige.
Met de toepassing van het instrument van verlenging van de herlevingstermijn wordt beoogd de uitstroom uit de WW van werklozen te bevorderen. Gezien de in de regeling opgenomen gunstiger voorwaarde, ten opzichte van de huidige regeling, waarbinnen werkzaamheden kunnen worden gestart die tot een gehele of gedeeltelijke eindiging van het recht op WW-uitkering leiden, is de verwachting gerechtvaardigd dat als gevolg van de inzet van dit instrument een besparing op de uitkeringen kan worden gerealiseerd. De hoogte van deze besparing hangt af van het aantal malen dat de verlengde herlevingstermijn leidt tot structurele uitstroom uit de WW. Over het aantal malen dat dat het geval zal zijn kan op voorhand geen uitspraak worden gedaan.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
J. F. Hoogervorst
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 januari 2001, nr. 6.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2000-621.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.