Wet van 21 december 2000, houdende regels met betrekking tot het beëindigen van de overeenkomst van samenwerking van de elektriciteitsproductiesector en tot het aandeelhouderschap van de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet (Overgangswet elektriciteitsproductiesector)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben dat het wenselijk is in verband met de liberalisering van de elektriciteitsproductie te voorzien in regels voor de verdeling van rechten en verplichtingen bij de beëindiging van de overeenkomst van samenwerking van de elektriciteitsproductiesector, voor de tegemoetkoming in de daarmee verband houdende kosten van die sector en voor de overgang van de meerderheid van de aandelen van de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet naar de Staat;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

Paragraaf 1. Algemeen

Artikel 1

  • 1. In deze wet wordt verstaan onder productiebedrijf of aangewezen vennootschap: de rechtspersoon die vergunninghouder onderscheidenlijk aangewezen vennootschap als bedoeld in artikel 1 van de Elektriciteitswet 1989 was, of de rechtsopvolger daarvan.

  • 2. Onder de overige in deze wet gebruikte termen wordt verstaan hetgeen daaronder verstaan wordt in de Elektriciteitswet 1998.

Paragraaf 2. Verdeling van rechten en verplichtingen

Artikel 2

  • 1. De productiebedrijven zijn gezamenlijk aansprakelijk voor de kosten, bedoeld in het tweede lid, met inachtneming van de volgende onderlinge verdeling:

    a. n.v. Elektriciteits-Produktiemaatschappij Oost- en Noord-Nederland: 29,5%;

    b. n.v. Elektriciteits-Produktiemaatschappij Zuid-Nederland: 28,5%;

    c. n.v. Electriciteitsbedrijf Zuid-Holland: 19,5%;

    d. n.v. Energieproduktiebedrijf UNA: 22,5%.

  • 2. De kosten waarvoor de productiebedrijven gezamenlijk aansprakelijk zijn, betreffen:

    a. de kosten die voortvloeien uit de exploitatie van de experimentele kolenvergassingsinstallatie Demkolec tot en met het tijdstip waarop die installatie wordt overgenomen;

    b. de kosten die voortvloeien uit de aflossing van de lening die de n.v. Gemeenschappelijke Kernenergiecentrale Nederland heeft verstrekt aan de aangewezen vennootschap;

    c. de kosten die voortvloeien uit de overeenkomsten tot invoer van gas en elektriciteit die de aangewezen vennootschap heeft gesloten, voor zover die nog van kracht zijn;

    d. de kosten die zijn verbonden aan verplichtingen die voor het tijdstip van intrekking van de Elektriciteitswet 1989 door de aangewezen vennootschap zijn aangegaan met betrekking tot de aanleg van een verbinding voor het transport van elektriciteit tussen Nederland en Noorwegen;

    e. de overige kosten die voortvloeien uit de vereffening van de rechten en verplichtingen van de aangewezen vennootschap als deze wordt ontbonden.

  • 3. Indien na de exploitatie van de installatie, bedoeld in het tweede lid, onderdeel a, de aflossing van de lening, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, de overdracht van de overeenkomsten, bedoeld in het tweede lid, onderdeel c, de nakoming van de verplichtingen, bedoeld in het tweede lid, onderdeel d, en de vereffening van de rechten en plichten van de aangewezen vennootschap, bedoeld in het tweede lid, onderdeel e, een batig saldo resulteert, zijn de productiebedrijven gerechtigd tot dat saldo met inachtneming van de in het eerste lid bepaalde verdeling.

Artikel 3

  • 1. De aangewezen vennootschap heeft jegens elk van de productiebedrijven een vorderingsrecht tot betaling van hetgeen die bedrijven verschuldigd zijn, voor het deel van de totale kosten, bedoeld in artikel 2, waarvoor elk bedrijf aansprakelijk is.

  • 2. Betaling geschiedt binnen een termijn die zodanig wordt bepaald door de aangewezen vennootschap, dat die vennootschap tijdig kan voldoen aan haar betalingsverplichtingen met betrekking tot de in artikel 2, tweede lid, bedoelde productiemiddelen en overeenkomsten.

Artikel 4

De vorderingsrechten van de productiebedrijven uit hoofde van door hen met de aangewezen vennootschap gesloten overeenkomsten inzake de bouw van productiemiddelen vervallen.

Artikel 5

De productiebedrijven hebben naar rato van hun bijdrage in de kosten, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdelen a en c, jegens de aangewezen vennootschap recht op levering van de elektriciteit die door die installatie wordt geproduceerd, onderscheidenlijk op levering van de elektriciteit die of het gas dat ter uitvoering van die overeenkomsten aan die vennootschap wordt geleverd.

Paragraaf 3. Tegemoetkoming in de kosten

Artikel 6

  • 1. Onze Minister stelt ten hoogste tien jaar lang ieder jaar een toeslag vast, die is verschuldigd door alle afnemers, met uitzondering van netbeheerders.

  • 2. De toeslag wordt de eerste maal vastgesteld binnen vier weken na het tijdstip van inwerkingtreding van dit artikel. De toeslag voor de overige negen jaren wordt vastgesteld vóór 1 oktober van het jaar voorafgaand aan dat waarop de toeslag betrekking heeft.

  • 3. De toeslag wordt uitgedrukt in een percentage van het totale bedrag dat een afnemer verschuldigd is voor het transport van elektriciteit naar zijn aansluiting en voor het verrichten van systeemdiensten.

  • 4. De toeslag is niet hoger dan 10% van het bedrag, bedoeld in het derde lid.

  • 5. Onze Minister stelt de hoogte van de toeslag vast met inachtneming van bij ministeriële regeling te stellen regels, waarin in ieder geval wordt bepaald dat geen tegemoetkoming wordt gegeven in de kosten waarvoor een bijdrage wordt gegeven door middel van een subsidie of een fiscale maatregel. Indien dat nodig is ter uitvoering van de opvatting van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dienaangaande, kan Onze Minister de in het derde lid bedoelde grondslag waarover de toeslag verschuldigd is, wijzigen.

Artikel 7

De opbrengst van de toeslag dient ter tegemoetkoming:

a. in de kosten die voortvloeien uit overeenkomsten met betrekking tot stadsverwarming die tussen productiebedrijven en leveranciers zijn gesloten voor het tijdstip van intrekking van de Elektriciteitswet 1989, voor zover de daarbij overeengekomen projecten in uitvoering zijn genomen voor dat tijdstip,

b. in de kosten verbonden aan het vervreemden en overdragen van de aandelen van de n.v. Demkolec of van de experimentele kolenvergassingsinstallatie Demkolec, en

c. in de kosten verbonden aan de inning van de toeslag door de netbeheerders.

Artikel 8

  • 1. Overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels innen de netbeheerders de toeslag van de afnemers, niet zijnde netbeheerders, tegelijkertijd met het innen van de bedragen die afnemers verschuldigd zijn voor het transport van elektriciteit en voor het verrichten van systeemdiensten.

  • 2. Overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels dragen de netbeheerders de opbrengst van de toeslag aan hem af.

  • 3. Overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels draagt Onze Minister het desbetreffende deel van de opbrengst van de toeslag af aan:

    a. de rechtspersonen die de kosten, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, dragen, waarbij elke rechtspersoon ieder jaar een gedeelte van de opbrengst ontvangt dat overeenkomt met zijn aandeel in het totaal van de kosten voor dat jaar, welke kosten berekend worden met behulp van de methode van het brandstofprijsrisico die rekening houdt met de warmteproductie per project;

    b. de rechtspersonen die de kosten, bedoeld in artikel 7, onderdeel b, dragen.

  • 4. Onze Minister draagt het desbetreffende deel van de toeslag niet af aan de rechtspersonen, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, dan nadathij heeft ingestemd met de aan hem verstrekte opgave van de kosten, bedoeld in artikel 7, onderdeel a, die in dat jaar voor hun rekening zijn, waarbij de desbetreffende rechtspersoon tevens aangeeft hoe groot de totale hoeveelheid door hem geproduceerde warmte in TJ is.

  • 5. Onze Minister draagt het desbetreffende deel van de toeslag niet af aan de rechtspersonen, bedoeld in het derde lid, onderdeel b, dan nadat de desbetreffende rechtspersonen de aandelen van de n.v. Demkolec of de experimentele kolenvergassingsinstallatie Demkolec hebben vervreemd en overgedragen en hij heeft ingestemd met de aan hem verstrekte opgave van de kosten die de desbetreffende rechtspersonen dragen vanwege het vervreemden en overdragen van de aandelen of de installatie.

Artikel 9

  • 1. Iedere afnemer, niet zijnde een beschermde afnemer, is naast hetgeen hij op grond van overeenkomst verschuldigd is aan de netbeheerder van het gebied waarin hij is gevestigd, aan die netbeheerder een bedrag van f 0,0117 per kWh verschuldigd, berekend over de totale hoeveelheid elektriciteit die die netbeheerder in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2000 getransporteerd heeft naar zijn aansluiting.

  • 2. Iedere beschermde afnemer is naast hetgeen hij op grond van overeenkomst verschuldigd is aan de vergunninghouder van het gebied waarin hij is gevestigd, aan die vergunninghouder een bedrag van f 0,0117 per kWh verschuldigd, berekend over de totale hoeveelheid elektriciteit die die vergunninghouder in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2000 aan hem geleverd heeft.

  • 3. Indien een afnemer aan een netbeheerder of een vergunninghouder over het jaar 2000 of een gedeelte daarvan reeds een voorschot betaald heeft om het bedrag, bedoeld in het eerste of het tweede lid, te voldoen, verrekent de netbeheerder of de vergunninghouder bij de eindafrekening over het jaar 2000 dit voorschot met het totaal aan hem verschuldigde bedrag.

  • 4. De opbrengst van de bedragen die afnemers op grond van het eerste of tweede lid verschuldigd zijn, wordt door de netbeheerders, onderscheidenlijk de vergunninghouders voor 1 juli 2001 afgedragen aan de aangewezen vennootschap.

  • 5. De aangewezen vennootschap doet Onze Minister opgave van de hoogte van de opbrengst, bedoeld in het vierde lid, en voegt daarbij een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van de opgave. Indien de totale opbrengst meer is dan f 400 000 000, draagt de aangewezen vennootschap het meerdere af aan Onze Minister, die dat bedrag bestemt voor de tegemoetkoming in de kosten, bedoeld in artikel 7.

Paragraaf 4. Verkrijging aandelen landelijk netbeheerder

Artikel 10

  • 1. De Staat is gemachtigd aan de aangewezen vennootschap een redelijke prijs te betalen voor de aandelen in de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

  • 2. Het is anderen dan de Staat niet toegestaan aandelen te verkrijgen in de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet en het is de aangewezen vennootschap niet toegestaan op die aandelen rechten ten behoeve van anderen dan de Staat te vestigen, tenzij Onze Minister instemt met die verwerving of vestiging van rechten. Onze Minister verleent zijn instemming niet dan nadat vier weken zijn verstreken nadat zijn voornemen daartoe aan de beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd. Het verkrijgen van aandelen en het vestigen van rechten op aandelen in strijd met de eerste volzin zijn nietig.

Artikel 11

  • 1. Artikel 5b, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer is niet van toepassing ingeval van vervreemding door de aangewezen vennootschap van de aandelen in de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, voor zover laatstgenoemde vennootschap een beroep heeft gedaan op artikel 15, eerste lid, onderdeel h, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer.

  • 2. Ter zake van de verkrijging, middellijk of onmiddellijk, van het landelijk hoogspanningsnet door de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, is geen overdrachtsbelasting verschuldigd.

Paragraaf 5. Overige bepalingen

Artikel 12

  • 1. Ten behoeve van de toepassing van het bepaalde bij of krachtens deze wet kan Onze Minister inzage nemen of door personen, door hem bij uitdrukkelijke en bijzondere volmacht aangewezen, doen nemen van zakelijke gegevens en bescheiden van een producent, een leverancier, een handelaar, een netbeheerder of een afnemer.

  • 2. Artikel 5:17, tweede en derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 78, tweede en derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 zijn van overeenkomstige toepassing op een verzoek om inzage van gegevens en bescheiden als bedoeld in het eerste lid.

  • 3. Onze Minister kan de rechtspersonen, bedoeld in artikel 8, derde lid, verzoeken bij de opgave, bedoeld in artikel 8, vierde of vijfde lid, een verklaring te voegen van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek omtrent de getrouwheid van die opgave.

Artikel 13

  • 1. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet wijst op aanvraag tot en met 31 maart 2005 ten hoogste 900 MW en van 1 april 2005 tot en met 31 maart 2009 ten hoogste 750 MW toe aan de aangewezen vennootschap voor het transport van elektriciteit, indien dit transport strekt ter uitvoering van de overeenkomsten, gesloten in 1989 en 1990 tussen de aangewezen vennootschap enerzijds en Electricité de France, Preussen Elektra A.G., onderscheidenlijk Vereinigte Elektrizitätswerke Westfalen A.G. anderzijds, zoals deze luidden op 1 augustus 1998 en voor zover deze overeenkomsten nog van kracht zijn.

  • 2. Een aanvraag om transportcapaciteit op grond van het eerste lid heeft betrekking op de toewijzing van capaciteit:

    a. voor een periode van ten hoogste drie maanden en

    b. voor ten hoogste de hoeveelheid uren die in de periode van 1 augustus 1999 tot en met 1 augustus 2000 in de overeenkomende periode van drie maanden door de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet werden toegewezen voor de nakoming van de desbetreffende overeenkomst.

  • 3. De aangewezen vennootschap is aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voor iedere MW capaciteit die op grond van het eerste lid wordt toegewezen, een bedrag verschuldigd dat gelijk is aan het bedrag dat een afnemer verschuldigd is voor een MW capaciteit voor de uitvoering van een jaarcontract die aan hem wordt toegewezen door middel van het veilen van capaciteit dan wel het volgens een andere marktconforme methode toewijzen van capaciteit, bedoeld in artikel 31, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998. Indien geen capaciteit wordt toegewezen voor de uitvoering van een jaarcontract, is de aangewezen vennootschap een bedrag verschuldigd dat gelijk is aan het bedrag dat een afnemer verschuldigd is voor de uitvoering van een contract dat het meest vergelijkbaar is met de in het eerste lid bedoelde overeenkomsten. Het bedrag dat de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet op grond van dit lid verkrijgt, wordt door hem benut bij het doen van een voorstel voor de tarieven die hij ten hoogste mag berekenen voor een aansluiting op het landelijk hoogspanningsnet, het transport van elektriciteit over dat net of het verrichten van de systeemdiensten, dan wel wordt door hem overeenkomstig de regels, bedoeld in artikel 8, aan Onze Minister afgedragen ten behoeve van de tegemoetkoming in de kosten, bedoeld in artikel 7.

  • 4. Indien de aangewezen vennootschap de overeenkomsten, bedoeld in het eerste lid, overdraagt aan een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die een aanvraag doet om toewijzing van transportcapaciteit, wijst de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet de in het eerste lid bedoelde hoeveelheid capaciteit toe aan die andere natuurlijke persoon of rechtspersoon. Het tweede en derde lid zijn van overeenkomstige toepassing.

  • 5. De aangewezen vennootschap, dan wel de natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld in het vierde lid, kan de hem toegewezen capaciteit vervreemden aan derden. Indien hij de hem toegewezen capaciteit gedurende een bepaalde periode niet zal gebruiken en hij deze niet heeft vervreemdt, meldt hij dat aan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet overeenkomstig de procedure die deze hanteert inzake capaciteit die is toegewezen maar die niet wordt gebruikt. Na deze melding vervalt de toewijzing van de desbetreffende capaciteit voor de aangegeven periode.

  • 6. Onze Minister kan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet opdragen de toewijzing van capaciteit voor het transport van elektriciteit op grond van het eerste lid aan de aangewezen vennootschap, dan wel de natuurlijke persoon of rechtspersoon, bedoeld in het vierde lid, te beperken tot door hem te bepalen tijdstippen, hoeveelheden of overeenkomsten, indien dat nodig is in verband met de opvatting van de Commissie van de Europese Gemeenschappen dienaangaande.

Artikel 14

  • 1. Het tarief dat door een vergunninghouder in de periode van 1 augustus 2000 tot en met 31 december 2000 in rekening wordt gebracht voor het leveren van elektriciteit, gas of warmte aan beschermde afnemers kan ter dekking van de in artikel 10, tweede lid, van de Wet energiedistributie bedoelde kosten worden verhoogd met ten hoogste 5,04%.

  • 2. Indien een beschermde afnemer aan een vergunninghouder over het jaar 2000 of een gedeelte daarvan reeds een voorschot betaald heeft om de tariefsverhoging, bedoeld in het eerste lid, te voldoen, verrekent de vergunninghouder bij de eindafrekening over het jaar 2000 dit voorschot met de totale verschuldigde tariefsverhoging.

Artikel 15

In afwijking van artikel 8:7 van de Algemene wet bestuursrecht is voor beroep tegen een besluit op grond van deze wet de rechtbank te Arnhem bevoegd.

Paragraaf 6. Wijziging andere wetten

Artikel 16

De Elektriciteitswet 19981 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, aanhef, vervalt «trein,».

2. Aan het artikel wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 4. Een onderneming die zich in hoofdzaak bezighoudt met het vervoer van personen of goederen per trein wordt in afwijking van het eerste lid, onderdelen c en d, aangemerkt als afnemer, niet zijnde beschermde afnemer, ook indien zij geen aansluiting heeft op een net.

B

Na artikel 5 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 5a
  • 1. In geval van overtreding van het gestelde bij of krachtens de artikelen 5, zesde lid, 36 of 37 kan de directeur van de dienst bij beschikking een last onder dwangsom opleggen. De directeur van de dienst kan een last onder dwangsom wijzigen of intrekken.

  • 2. Een last onder dwangsom strekt er toe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen.

  • 3. In de beschikking waarbij een last onder dwangsom opgelegd wordt, wordt in ieder geval vermeld:

    a. de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt;

    b. het wettelijke voorschrift terzake waarvan een last wordt opgelegd;

    c. de rechtspersoon of natuurlijke persoon tot wie de last zich richt.

  • 4. De directeur van de dienst stelt beleidsregels op terzake de uitvoering van de bevoegdheid genoemd in het eerste lid.

  • 5. Een beschikking als genoemd in het eerste lid wordt, nadat zij is bekend gemaakt, ter inzage gelegd bij de Dienst uitvoering en toezicht en energie. Van de beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Gegevens die ingevolge artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur niet voor verstrekking in aanmerking komen, worden niet ter inzage gelegd.

C

In artikel 8 wordt na de zinsnede «tot de uitoefening van in deze wet» ingevoegd: en de Gaswet.

D

Artikel 11 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het tweede lid, aanhef, wordt na «de netbeheerder» ingevoegd: , niet zijnde de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet,. Tevens wordt in dat artikellid, onderdeel c, voor «van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek» toegevoegd: of 274, eerste lid,.

2. Het derde lid vervalt.

E

Na artikel 11 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat luidt:

Artikel 11a
  • 1. De artikelen 268 tot en met 274 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek zijn van toepassing op de vennootschap die is aangewezen voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet en haar statuten worden dienovereenkomstig ingericht.

  • 2. Het is aan de vennootschap die is aangewezen voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet niet toegestaan haar statuten te wijzigen dan nadat aan de wijziging door Onze Minister goedkeuring is verleend. Onze Minister weigert goedkeuring indien de statuten na de wijziging niet in overeenstemming zijn met dit artikel.

  • 3. Een producent, leverancier, handelaar, rechtspersoon of natuurlijke persoon die werkzaam is voor een producent, leverancier of handelaar, mag geen aandelen houden in de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet.

  • 4. Een producent, leverancier, handelaar, rechtspersoon of natuurlijke persoon als bedoeld in het derde lid die aandelen houdt of verkrijgt in de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet, is verplicht deze aandelen in die vennootschap te vervreemden en over te dragen aan derden.

  • 5. Het is anderen dan de vennootschap die is aangewezen als netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet niet toegestaan vermogensbestanddelen die tezamen het landelijk hoogspanningsnet of een deel daarvan vormen, te verkrijgen en het is de eigenaar van het landelijk hoogspanningsnet of een deel daarvan niet toegestaan op dat net rechten ten behoeve van anderen dan de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet te vestigen, tenzij Onze Minister instemt met die verwerving of vestiging van rechten. Het verkrijgen van vermogensbestanddelen en het vestigen van rechten daarop in strijd met de eerste volzin zijn nietig.

  • 6. Het bestuur en de meerderheid van de leden van de raad van commissarissen van de vennootschap die is aangewezen voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet hebben direct noch indirect binding met een producent, een leverancier, een handelaar of een aandeelhouder van deze vennootschap.

  • 7. Een lid van de raad van commissarissen van de vennootschap die is aangewezen voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet wordt niet benoemd dan nadat de Minister van Economische Zaken heeft ingestemd met het voornemen tot benoeming.

  • 8. Onze Minister verleent zijn instemming op grond van het derde of vijfde lid niet dan nadat vier weken zijn verstreken nadat zijn voornemen daartoe aan de beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd.

F

Artikel 16 wordt gewijzigd als volgt:

1. Aan het eerste lid wordt, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, dat luidt:

h. de hoeveelheid elektriciteit te meten die wordt opgewekt op een wijze als bedoeld in artikel 53, tweede lid, onder e, en door een producent wordt ingevoed op het net, en deze gegevens te verstrekken aan die producent.

2. Aan het tweede lid worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, dat luidt:

e. indien Onze Minister daartoe besluit op de grondslag van de voorwaarden, bedoeld in artikel 31, alsmede van bij ministeriële regeling te bepalen regels een markt tot stand te brengen of in stand te houden die bestemd is voor het bijeenbrengen van vraag en aanbod van elektriciteit.

3. In het vierde lid wordt de zinsnede «Producenten en leveranciers» vervangen door: Producenten, leveranciers, handelaren en aandeelhouders.

G

In artikel 24, tweede lid, vervalt: , met inachtneming van artikel 25.

H

Artikel 25 vervalt.

I

Artikel 26, vierde lid, komt te luiden:

  • 4. Het besluit, bedoelt in het eerste lid, mag niet het gevolg hebben dat de hoeveelheid capaciteit die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet reserveert om noodzakelijk transport van elektriciteit in het kader van onderlinge hulp en bijstand ten behoeve van de instandhouding van de integriteit van de netten te kunnen uitvoeren of de hoeveelheid capaciteit die wordt toegewezen op grond van artikel 13 van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector, wordt beperkt.

J

Aan artikel 29 wordt een lid toegevoegd, dat luidt:

  • 5. Het tarief, bedoeld in het eerste lid, dient mede ter dekking van de kosten die zijn verbonden aan verplichtingen die voor het tijdstip van intrekking van de Elektriciteitswet 1989 door de aangewezen vennootschap zijn aangegaan met betrekking tot de aanleg van een verbinding voor het transport van elektriciteit tussen Nederland en Noorwegen.

K

Aan artikel 31 worden vijf leden toegevoegd, die luiden:

  • 3. In de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt in ieder geval een regeling opgenomen voor het bepalen van de omvang van de capaciteit voor het transport van elektriciteit over landsgrensoverschrijdende netten en voor het toewijzen van de beschikbare capaciteit op die netten, waaronder tevens begrepen wordt het veilen van capaciteit dan wel het volgens een andere marktconforme methode toewijzen van capaciteit, en het toewijzen van capaciteit die een afnemer niet gebruikt. De voorwaarden bevatten de nodige voorzieningen gericht op het voorkomen van belemmeringen voor goede marktwerking.

  • 4. De omvang van de capaciteit die toegewezen kan worden door middel van een veiling of een andere marktconforme methode is ten hoogste de totale omvang van de capaciteit voor het transport van elektriciteit over landsgrensoverschrijdende netten na aftrek van:

    a. de hoeveelheid capaciteit die de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet reserveert om noodzakelijk transport van elektriciteit in het kader van onderlinge hulp en bijstand ten behoeve van de instandhouding van de integriteit van de netten te kunnen uitvoeren,

    b. de hoeveelheid capaciteit die wordt toegewezen op grond van artikel 13 van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector en

    c. de hoeveelheid capaciteit die de directeur van de dienst op grond van artikel 26 heeft bestemd voor bepaalde verzoekers om transport van elektriciteit.

  • 5. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet benut de opbrengst van het veilen of op een andere marktconforme methode toewijzen van capaciteit overeenkomstig de regeling, bedoeld in het derde lid, voor het opheffen van beperkingen in de transportcapaciteit op landsgrensoverschrijdende netten dan wel voor andere, door de directeur van de dienst te bepalen doelen.

  • 6. De netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet voert een afzonderlijke boekhouding met betrekking tot de opbrengst van het veilen of op een andere marktconforme methode toewijzen van capaciteit. Artikel 43 is van overeenkomstige toepassing.

  • 7. Onze Minister kan, in aanvulling op de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, nadere regels stellen over het meten en verstrekken van gegevens als bedoeld in artikel 16, eerste lid, onderdeel h, waarbij kan worden bepaald dat de gegevens ook aan anderen dan de producenten van de daar bedoelde elektriciteit kunnen worden verstrekt.

L

Na artikel 31 wordt een artikel toegevoegd, dat luidt:

Artikel 31a
  • 1. Het is een afnemer, leverancier of handelaar verboden al dan niet middellijk of onder voorwaarden de beschikking te hebben over een hoeveelheid transportcapaciteit op het landsgrensoverschrijdende net die groter is dan 400 MW.

  • 2. Onder de beschikking hebben over transportcapaciteit als bedoeld in het eerste lid wordt verstaan het beschikken over transportcapaciteit door de afnemer, leverancier of handelaar zelf, dan wel tezamen met anderen, die werkzaam zijn voor de afnemer, leverancier of handelaar, die in een groep in de zin van artikel 24b van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek verbonden zijn met de afnemer, leverancier of handelaar, die in de zin van artikel 24c van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek een deelneming hebben in de afnemer, leverancier of handelaar, of die anderszins met de afnemer, leverancier of handelaar verbonden zijn.

  • 3. Onze Minister kan ten behoeve van de uitvoering van de overeenkomsten, bedoeld in artikel 2 van de Overgangswet elektriciteitsproductiesector op verzoek van de productiebedrijven, bedoeld in dat artikel, een van het eerste en tweede lid afwijkende verdeling van transportcapaciteit vaststellen, mits de totale transportcapaciteit op het landelijk hoogspanningsnet ten behoeve van de productiebedrijven niet groter is dan 1600 MW. Onze Minister kan aan de verdeling, bedoeld in de eerste volzin, voorschriften verbinden.

  • 4. Onze Minister kan op voorstel van de directeur van de dienst de hoeveelheid van 400 MW, bedoeld in het eerste lid, wijzigen, indien de ontwikkeling van de elektriciteitsmarkt daartoe aanleiding geeft.

  • 5. De hoofdstukken 6, 7, 8, met uitzondering van paragraaf 2, 9, 11 en 12 van de Mededingingswet zijn van overeenkomstige toepassing in geval van overtreding van dit artikel.

M

In artikel 36, tweede lid, wordt «garanderen,» vervangen door: garanderen en. Tevens wordt in dat artikellid voor «aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen» toegevoegd: alsmede voor zover dat op grond van de notificatierichtlijn noodzakelijk is,.

N

In artikel 41, eerste lid, wordt in de definitie van cpi «deze prijsindex in de vierde maand voorafgaande aan periode t en van deze prijsindex in de zestiende maand voorafgaande aan periode t» vervangen door: deze prijsindex, gepubliceerd in de vierde maand voorafgaande aan periode t, en van deze prijsindex, gepubliceerd in de zestiende maand voorafgaande aan periode t.

O

In artikel 58, eerste lid, onderdeel b, wordt in de definitie van cpi «deze prijsindex in de vierde maand voorafgaande aan periode t en van deze prijsindex in de zestiende maand voorafgaande aan periode t» vervangen door: deze prijsindex, gepubliceerd in de vierde maand voorafgaande aan periode t, en van deze prijsindex, gepubliceerd in de zestiende maand voorafgaande aan periode t.

P

Artikel 60 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt «in voorkomend geval vermeerderd met het in artikel 10, zesde lid, van de Wet energiedistributie bedoelde bedrag ter dekking van de kosten verbonden aan de opwekking van elektriciteit door middel van een van de wijzen bedoeld in artikel 36c, zevende lid, onder a, van de Wet belastingen op milieugrondslag» vervangen door: tenzij de vergunninghouder aan de desbetreffende beschermde afnemer op diens verzoek elektriciteit levert die is opgewekt door middel van een van de wijzen, bedoeld in artikel 53, tweede lid, onder e.

2. Aan het slot van het tweede lid wordt toegevoegd: , tenzij het betreft het leveren van elektriciteit, opgewekt door middel van een van de wijzen, bedoeld in artikel 53, tweede lid, onder e.

Q

Aan artikel 69 worden, onder plaatsing van het cijfer 1 voor de huidige tekst, twee leden toegevoegd, die luiden:

  • 2. De vergunninghouder is verplicht een aanbod tot het leveren van elektriciteit te aanvaarden, indien een beschermde afnemer dit aanbod doet en deze afnemer elektriciteit opwekt met een waterkrachtcentrale of een installatie waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit en een dergelijke installatie of centrale een vermogen heeft van ten hoogste 2 MW.

  • 3. Indien een afnemer elektriciteit opwekt met een installatie voor de opwekking van elektriciteit door middel van windenergie of zonne-energie, is de vergunninghouder aan wie voor het gebied waar deze afnemer gevestigd is, een leveringsvergunning is verleend, verplicht een aanbod tot het leveren van elektriciteit te aanvaarden, mits deze installatie een vermogen heeft van ten hoogste 8 MW gedurende de periode tot en met 31 december 2001, of van ten hoogste 600 kW gedurende de periode tot en met 31 december 2003, dan wel tot het tijdstip waarop de gewijzigde termijn, bedoeld in artikel 1, derde lid, afloopt.

R

Artikel 93 wordt gewijzigd als volgt:

1. Het derde lid komt te luiden:

  • 3. Iedere wijziging met betrekking tot de eigendom van een net of van de aandelen in een netbeheerder of in een vergunninghouder behoeft de instemming van Onze Minister.

2. Het zevende lid vervalt.

S

Aan artikel 95b worden, onder plaatsing van het cijfer 1 voor de huidige tekst, vijf leden toegevoegd, die luiden:

  • 2. Een houder van een vergunning verschaft de directeur van de dienst ieder jaar een opgave van de tarieven die hij berekent en de voorwaarden die hij gebruikt bij de levering van elektriciteit aan de in artikel 95a, eerste lid, bedoelde afnemers.

  • 3. Indien de directeur van de dienst van oordeel is dat de tarieven die houders van een vergunning berekenen onredelijk zijn, omdat daarin de effecten van een doelmatige bedrijfsvoering, die mede inhoudt de inkoop van elektriciteit en van energiebronnen bestemd voor opwekking daarvan, in onvoldoende mate leiden tot kostenverlaging, kan hij een tarief vaststellen dat leveranciers ten hoogste mogen berekenen voor de levering van elektriciteit aan afnemers als bedoeld in artikel 95a.

  • 4. Na de vaststelling van het maximumtarief, bedoeld in het derde lid, worden de tarieven voor de levering van elektriciteit aan afnemers als bedoeld in artikel 95a die hoger zijn dan dat maximumtarief, van rechtswege gesteld op dat maximumtarief.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot de bepaling of de tarieven, bedoeld in het tweede lid, onredelijk zijn en tot de vaststelling van het maximumtarief, bedoeld in het derde lid. De algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

  • 6. Het tweede tot en met zesde lid vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Het koninklijk besluit wordt niet vastgesteld dan nadat vier weken zijn verstreken nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd.

T

Paragraaf 2 van hoofdstuk 8 vervalt.

U

Artikel 104, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. Paragraaf 8.1a treedt in werking met ingang van de datum waarop hoofdstuk 4 vervalt, dan wel op een eerder, bij koninklijk besluit te bepalen datum.

Artikel 17

Artikel 1, onder 1°, van de Wet op de economische delicten2 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het gestelde onder de Elektriciteitswet 1998 wordt vervangen door: de artikelen 5, zesde lid, 7, tweede lid, 12, eerste lid, 16, 18, 21, 46, 47, eerste lid, 53, eerste lid, 56, eerste lid, 60, 62, 64, 69, 78, tweede lid, 79, 84, 95a, eerste lid, 95b en 95f.

2. Het gestelde onder de Gaswet wordt vervangen door: de artikelen 4, eerste lid, 7, eerste lid, 8, 11, eerste lid, 12, eerste en vierde lid, 13, derde lid, 18, eerste lid, 19, tweede lid, 21, eerste lid, 25, eerste lid, 28, 29, 30, eerste lid, 32, 33, 34, tweede lid, 35, 36, 37, 38, 43, eerste lid, 44, 48, 56, 72, eerste lid, 73, vierde lid, 78, tweede lid, 79 en 82.

3. In de alfabetische rangschikking wordt ingevoegd: de Overgangswet elektriciteitsproductiesector, de artikelen 8, vierde lid, en 12.

Artikel 18

In onderdeel 4 van de bijlage, bedoeld in artikel 20 van de Wet bestuursrechtspraak bedrijfsorganisatie3, wordt «De artikelen 56 en 77 tot en met 77c van de Elektriciteitswet 1998» vervangen door: Artikel 76 van de Elektriciteitswet 1998 en de Overgangswet elektriciteitsproductiesector.

Artikel 19

De Wet energiedistributie4 wordt gewijzigd als volgt:

1. De artikelen 4, tweede lid, tweede volzin, en 10 vervallen.

2. In artikel 11, eerste en tweede lid, wordt «de in artikel 10, tweede lid, bedoelde kosten» steeds vervangen door: de kosten, bedoeld in artikel 10, tweede lid, zoals dat luidde op 1 september 2000.

3. Artikel 11 vervalt met ingang van de eerste dag van het tweede kalenderjaar volgend op dat waarin artikel 10 vervalt.

Artikel 20

De Gaswet5 wordt gewijzigd als volgt:

1. In artikel 11, derde vierde en vijfde lid, wordt «directeur-generaal» telkens vervangen door: directeur.

2. In artikel 12, vierde lid, wordt na de zinsnede «aan de directeur-generaal» ingevoegd: en de directeur.

3. In artikel 13, eerste en derde lid wordt «directeur-generaal» telkens vervangen door: directeur.

4. In artikel 19, eerste lid, wordt de zinsnede «14 en 15» vervangen door: 11, 14 en 15.

5. In artikel 26, tweede lid, onder b, wordt in de definitie van cpi «deze prijsindex in de vierde maand voorafgaande aan periode t en van deze prijsindex in de zestiende maand voorafgaande aan periode t» vervangen door: deze prijsindex, gepubliceerd in de vierde maand voorafgaande aan periode t, en van deze prijsindex, gepubliceerd in de zestiende maand voorafgaande aan periode t.

6. In artikel 28, eerste lid, worden de woorden «in voorkomend geval vermeerderd met het bedrag ter dekking van de kosten verbonden aan de productie van gas uit biomassa of uit andere niet-fossiele bronnen, bedoeld in artikel 10, zesde lid, van de Wet energiedistributie» vervangen door: tenzij de vergunninghouder aan de desbetreffende beschermde afnemer op diens verzoek gas levert die is geproduceerd uit biomassa of uit andere niet-fossiele bronnen.

7. Aan artikel 44 worden, onder plaatsing van het cijfer 1 voor de huidige tekst, vijf leden toegevoegd, die luiden:

  • 2. Een houder van een vergunning verschaft de directeur-generaal ieder jaar een opgave van de tarieven die hij berekent en de voorwaarden die hij gebruikt bij de levering van gas aan de in artikel 43, eerste lid, bedoelde afnemers.

  • 3. Indien de directeur-generaal van oordeel is dat de tarieven die houders van een vergunning berekenen onredelijk zijn, omdat daarin de effecten van een doelmatige bedrijfsvoering, die mede inhoudt de inkoop van gas, in onvoldoende mate leiden tot kostenverlaging, kan hij een tarief vaststellen dat leveranciers ten hoogste mogen berekenen voor de levering van gas aan afnemers als bedoeld in artikel 43.

  • 4. Na de vaststelling van het maximumtarief, bedoeld in het derde lid, worden de tarieven voor de levering van gas aan afnemers als bedoeld in artikel 43 die hoger zijn dan dat maximumtarief, van rechtswege gesteld op dat maximumtarief.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen nadere regels gesteld worden met betrekking tot de bepaling of de tarieven, bedoeld in het tweede lid, onredelijk zijn en tot de vaststelling van het maximumtarief, bedoeld in het derde lid. De algemene maatregel van bestuur treedt niet eerder in werking dan vier weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin hij is geplaatst. Van de plaatsing wordt onverwijld mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

  • 6. Het tweede tot en met zesde lid vervallen op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip. Het koninklijk besluit wordt niet vastgesteld dan nadat vier weken zijn verstreken nadat het ontwerp aan de beide kamers der Staten-Generaal is voorgelegd.

8. Na artikel 60 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 60a

  • 1. In geval van overtreding van het gestelde bij of krachtens de artikelen 11, 13, derde lid, 18, eerste lid en 40, derde lid, kan de directeur bij beschikking een last onder dwangsom opleggen. De directeur kan een last onder dwangsom wijzigen of intrekken.

  • 2. Een last onder dwangsom strekt er toe de overtreding ongedaan te maken of verdere overtreding dan wel herhaling van de overtreding te voorkomen.

  • 3. In de beschikking waarbij een last onder dwangsom opgelegd wordt, wordt in ieder geval vermeld:

    a. de inhoud van de last en de termijn waarvoor deze geldt;

    b. het wettelijke voorschrift terzake waarvan een last wordt opgelegd;

    c. de rechtspersoon of natuurlijke persoon tot wie de last zich richt.

  • 4. De directeur stelt beleidsregels op terzake de uitvoering van de bevoegdheid genoemd in het eerste lid.

  • 5. Een beschikking als genoemd in het eerste lid wordt, nadat zij is bekend gemaakt, ter inzage gelegd op een door de directeur aan te geven plaats. Van de beschikking wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Gegevens die ingevolge artikel 10 van de Wet openbaarheid van bestuur niet voor verstrekking in aanmerking komen, worden niet ter inzage gelegd.

9. In artikel 80, eerste lid, wordt in de definitie van cpi «deze prijsindex in de vierde maand voorafgaande aan periode t en van deze prijsindex in de zestiende maand voorafgaande aan periode t» vervangen door: deze prijsindex, gepubliceerd in de vierde maand voorafgaande aan periode t, en van deze prijsindex, gepubliceerd in de zestiende maand voorafgaande aan periode t.

10. Artikel 85 wordt gewijzigd als volgt:

a. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Iedere wijziging met betrekking tot de eigendom van een gastransportnet of van de aandelen in een netbeheerder of in een vergunninghouder behoeft de instemming van Onze Minister.

b. Het vijfde lid vervalt.

c. Het zesde lid wordt vernummerd tot vijfde lid.

11. Artikel 88, vijfde lid, komt te luiden:

  • 5. De artikelen 43 tot en met 49 treden in werking met ingang van het tijdstip waarop hoofdstuk 3 vervalt, dan wel op een eerder, bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Paragraaf 7. Slotbepalingen

Artikel 21

  • 1. De vennootschap die is aangewezen voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet brengt haar statuten in overeenstemming met de artikelen 268 tot en met 274 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en met artikel 11a van de Elektriciteitswet 1998 uiterlijk met ingang van de eerste dag van de eerste kalendermaand na de inwerkingtreding van dit artikel.

  • 2. Nadat de termijn, bedoeld in het eerste lid, is verstreken zijn bepalingen in de statuten van de vennootschap die is aangewezen voor het beheer van het landelijk hoogspanningsnet, die in strijd zijn met de in het eerste lid genoemde bepalingen, nietig en treden de artikelen 268 tot en met 274 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en met artikel 11a van de Elektriciteitswet 1998 daarvoor in de plaats.

Artikel 22

  • 1. Onze Minister stelt binnen vier weken na inwerkingtreding van dit artikel de vergoeding vast die een vergunninghouder op grond van artikel 71 van de Elektriciteitswet 1998 in 2001 verschuldigd is voor het leveren van elektriciteit, opgewekt met een waterkrachtcentrale met een vermogen van ten hoogste 2 MW, een installatie waarin biomassa zonder bijstook of bijmenging van kunststoffen thermisch wordt verwerkt onder omzetting in elektriciteit met een vermogen van ten hoogste 2 MW, dan wel een installatie voor de opwekking van elektriciteit door middel van windenergie of zonne-energie met een vermogen van ten hoogste 8 MW.

  • 2. De vergoeding, bedoeld in het eerste lid, is gelijk aan de vergoeding die een vergunninghouder op grond van artikel 71 van de Elektriciteitswet 1998 in 2001 verschuldigd is voor het leveren van elektriciteit, opgewekt met een warmtekrachtinstallatie.

Artikel 23

Onze Minister zendt vóór 31 december 2002 aan de Staten-Generaal een verslag over de doeltreffendheid en de effecten in de praktijk van artikel 10 van deze wet en van artikel 11a van de Elektriciteitswet 1998, waarbij in het bijzonder overwogen zal worden of en onder welke voorwaarden aandelen in de netbeheerder van het landelijk hoogspanningsnet door de Staat verkocht kunnen worden.

Artikel 24

Deze wet wordt aangehaald als: Overgangswet elektriciteitsproductiesector.

Artikel 25

  • 1. De artikelen van deze wet treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

  • 2. De artikelen 9 en 14 treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij worden geplaatst en werken terug tot en met 1 augustus 2000.

  • 3. De artikelen 10, tweede lid, van deze wet en 11a, derde, vierde, vijfde en achtste lid, van de Elektriciteitswet 1998 vervallen met ingang van 1 januari 2003.

  • 4. Artikel 69, tweede en derde lid, van de Elektriciteitswet 1998 vervalt met ingang van een bij koninklijk besluit te bepalen datum.

  • 5. Artikel 11 vervalt drie jaar na haar tijdstip van inwerkingtreding.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 21 december 2000

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

Uitgegeven de achtentwintigste december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1998, 427, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 juni 2000, Stb. 305.

XNoot
2

K 1950, 258, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 13 december 2000, Stb. 595.

XNoot
3

Stb. 1994, 4, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 juli 2000, Stb. 314.

XNoot
4

Stb. 1996, 642, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 14 december 2000, Stb. 571.

XNoot
5

Stb. 2000, 305.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1999/2000, 2000/2001, 27 250.

Handelingen II 2000/2001, blz. 1803–1819; 2224–2226.

Kamerstukken I 2000/2001, 27 250 (121, 121a, 121b, 121c).

Handelingen I 2000/2001, zie vergadering d.d. 18 en 19 december 2000.

Naar boven