Besluit van 19 december 2000 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 14 november 2000, nr. WV2000/782 M, directoraat-generaal voor Fiscale Zaken, directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op de artikelen 18, vierde lid, 18c, tweede lid, artikel 27, achtste lid, artikel 27a, tweede lid, artikel 28a, derde en vijfde lid, artikel 36s, vierde lid, en 36t, vijfde en zesde lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag;

De Raad van State gehoord (advies van 8 december 2000, nr. W06.00.0523/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 18 december 2000, nr. WV2000-847 M, directoraat-generaal voor Fiscale Zaken, directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag1 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1, eerste lid, wordt vervangen door:

  • 1. Dit besluit geeft uitvoering aan de artikelen 6, derde lid, 10a, vijfde lid, 11h, tweede lid, 11i, vijfde lid, 11j, derde lid, 12, tweede lid, 18, vierde lid, 18a, tweede lid, 18b, derde lid, 18c, tweede lid, 27, achtste lid, 27a, tweede lid, 28, zevende lid, 28a, derde en vijfde lid, 30, tweede lid, 36j, tweede en zesde lid, 36k, tweede lid, 36l, negende lid, 36m, tweede lid, 36o, vierde lid, 36r, derde lid, 36s, vierde lid, 36t, vijfde en zesde lid, en 38, eerste lid, van de Wet belastingen op milieugrondslag.

B. Na artikel 5 worden vijf nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

Het tarief, bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, voor afvalstoffen met een volumieke massa van meer dan 1100 kilogram per kubieke meter vindt slechts toepassing indien aan de artikelen 5b tot en met 5e wordt voldaan.

Artikel 5b

Voor de toepassing van artikel 5a worden de afvalstoffen niet geperst aangeleverd.

Artikel 5c

  • 1. De afvalstoffen, bedoeld in artikel 5a, worden aangevoerd in een container, een kipwagen, een vaartuig of in een big bag waarvan de inhoud in kubieke meters bekend is.

  • 2. De inhoud van een container, van de laadbak van een kipwagen of van het laadruim van een vaartuig wordt tot op één decimaal nauwkeurig berekend in kubieke meters door de aan de binnenzijde gemeten lengte van de container, de laadbak onderscheidenlijk het laadruim te vermenigvuldigen met de breedte en de hoogte ervan, met dien verstande dat indien de lengte, de breedte of de hoogte niet overal gelijk is, steeds de grootste maat in aanmerking wordt genomen.

  • 3. De inhoud van een container, de laadbak van een kipwagen of het laadruim van een vaartuig is op een nagelvast aangebrachte plaat aan de linker- en rechterbuitenzijde van de container, de laadbak of het laadruim vermeld.

  • 4. Op de in het derde lid aangegeven plaat is tevens het voor de container, de kipwagen of het vaartuig unieke registratienummer aangebracht.

  • 5. De inhoud en het unieke registratienummer worden in zwarte cijfers en letters van ten minste 15 centimeter hoogte aangebracht op een gele achtergrond.

  • 6. De inhoud van een big bag is duidelijk leesbaar en op een eenvoudig waarneembare plaats in de zijwanden van de big bag in cijfers en letters van ten minste 20 cm hoogte en in een contrasterende kleur in het weefsel ingeweven of aangebracht.

  • 7. De afvalstoffen worden aangevoerd op zodanige wijze dat zij binnen de begrenzingen van de container, de laadbak, het laadruim of de big bag blijven.

  • 8. De administratie van de houder van de inrichting is zodanig ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze is opgenomen of en op welke wijze aan de in het zesde lid vermelde voorwaarde al dan niet wordt voldaan.

Artikel 5d

  • 1. De aanbieder van de afvalstoffen, bedoeld in artikel 5a, overhandigt aan de houder van de inrichting voorafgaand aan de aanvoer een lijst van de door hem gebruikte containers, kipwagens of vaartuigen met hun inhoud en registratienummer.

  • 2. De aanbieder van afvalstoffen in big bags stelt voorafgaand aan de aanvoer van de afvalstoffen de houder van de inrichting in kennis van de aanvoer van afvalstoffen in big bags en geeft daarbij aan het aantal big bags en de inhoud per big bag.

Artikel 5e

Voor de bepaling van het verschuldigde tarief van de afvalstoffenbelasting over de aangevoerde afvalstoffen, bedoeld in artikel 5a, wordt te allen tijde de inhoud toegepast die op de plaat, bedoeld in artikel 5c, derde lid, is vermeld, onderscheidenlijk die welke op de voet van artikel 5c, zesde lid, op de big bag is aangebracht.

C. Na artikel 6 wordt onder vernummering van artikel 6a in artikel 6b voorafgaande aan hoofdstuk IV. BRANDSTOFFENBELASTING een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

Voor de toepassing van artikel 18c, eerste lid, van de wet wordt ter zake van de vorderingen waarvoor tevens een verzoek als bedoeld in artikel 29, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de omzetbelasting 1968 is gedaan, teruggaaf verleend voor zover ter zake van die vorderingen teruggaaf van omzetbelasting wordt verleend.

D. In het tot artikel 6b vernummerde artikel 6a wordt in het eerste en vierde lid «artikel 27, zevende lid» vervangen door: artikel 27, zesde lid.

E. Na het tot artikel 6b vernummerde artikel 6a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6c

  • 1. De vrijstelling bedoeld in artikel 27a, eerste lid, van de wet wordt verleend indien degene die de brandstoffen, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, van de wet gebruikt een verklaring heeft overgelegd aan degene die die brandstoffen aan hem heeft geleverd, dat hij die brandstoffen gebruikt op de in artikel 27a, eerste lid, van de wet bedoelde wijze.

  • 2. Geen vrijstelling wordt verleend indien de in het eerste lid bedoelde brandstoffen worden gebruikt in een installatie voor het opwekken van elektriciteit of in een installatie voor warmtekrachtkoppeling met een elektrisch vermogen van minder dan 60kW.

  • 3. Degene die de brandstoffen gebruikt dient:

    a. zijn administratie zodanig in te richten dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens zijn opgenomen omtrent alle voor de vrijstelling van belang zijnde bedrijfshandelingen;

    b. ter vaststelling van de hoeveelheid aardgas waarop de vrijstelling ziet, deze hoeveelheid te meten met behulp van gasmeters indien aardgas mede betrokken wordt voor andere doeleinden.

  • 4. Indien de belastingplichtige zelf de brandstoffen gebruikt op de in artikel 27a, eerste lid, van de wet bedoelde wijze is het derde lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de aan diens administratie te stellen eisen.

F. Na artikel 7a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7b

  • 1. Het tijdvak waarover de teruggaaf van belasting, bedoeld in artikel 28a, tweede lid, van de wet wordt verleend is het kalenderkwartaal. De inspecteur kan op verzoek een ander tijdvak aanwijzen.

  • 2. Het verzoek om teruggaaf wordt gedaan binnen dertien weken na het einde van het in het eerste lid bedoelde tijdvak waarin de brandstoffen, bedoeld in artikel 28a, tweede lid, van de wet zijn gebruikt op de in dat lid bedoelde wijze.

  • 3. Teruggaaf wordt alleen verleend indien de aankoopfactuur en de van belang zijnde gegevens over de bestemming van de brandstoffen waarop de teruggaaf betrekking heeft, worden overgelegd en indien de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt voldoet aan bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden.

G. In artikel 8a vervallen het tweede en derde lid alsmede de aanduiding «1» voor het eerste lid.

H. Na artikel 8g worden voorafgaande aan hoofdstuk V. OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN drie nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 8h

  • 1. De vermindering van belasting, bedoeld in artikel 36s, eerste lid, van de wet wordt verleend indien de belastingplichtige beschikt over een verklaring van de instelling, bedoeld in artikel 36a, eerste lid, onderdeel k, van de wet, dat hij het in artikel 36s, tweede lid, van de wet bedoelde bedrag heeft ontvangen.

  • 2. De in het eerste lid bedoelde verklaring kan achterwege blijven indien de administratie van de belastingplichtige zodanig is ingericht dat daarin op overzichtelijke wijze de gegevens omtrent alle voor de belastingvermindering van belang zijnde bedrijfshandelingen zijn opgenomen.

Artikel 8i

  • 1. De vermindering van belasting, bedoeld in artikel 36t, eerste lid, van de wet, wordt verleend indien de belastingplichtige beschikt over:

    a. een verklaring van degene die de elektriciteit heeft opgewekt dat de elektriciteit op de in artikel 36t, eerste lid, van de wet bedoelde wijze is opgewekt en dat hij ter zake van die elektriciteit het in dat artikel bedoelde bedrag heeft ontvangen; en

    b. een verklaring van degene die de elektriciteit heeft opgewekt dat hij ter zake van de in dat jaar netto aan het elektriciteitsnet geleverde elektriciteit, waarvoor het bedrag bedoeld in artikel 36t, tweede lid, van de wet is ontvangen, het in artikel 36t, vierde lid, van de wet gestelde maximum niet heeft overschreden.

  • 2. Artikel 8e, tweede en derde lid, is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde verklaring.

Artikel 8j

  • 1. Voor de toepassing van de artikelen 28a, derde lid, en 36t, vijfde lid, van de wet wordt verstaan onder installatie voor warmtekrachtkoppeling: een installatie waarin een andere brandstof dan aardgas wordt verstookt voor de gecombineerde opwekking van warmte en kracht met een totaal energetisch rendement van minimaal 65%, gebaseerd op de calorische onderwaarde van die brandstof. Onder het totaal energetisch rendement wordt verstaan de som van het rendement van de elektriciteitsopwekking en tweederde deel van het rendement van de productie van nuttig aan te wenden warmte, berekend op de onderste verbrandingswaarde van die brandstof.

  • 2. De artikelen 7b en 8i zijn van overeenkomstige toepassing indien voor een installatie voor warmtekrachtkoppeling een andere brandstof wordt gebruikt dan aardgas.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 december 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

De in dit besluit opgenomen wijzigingen van het Uitvoeringsbesluit belastingen op milieugrondslag houden verband met de Wet van 14 december 2000 houdende wijzigingen van enkele belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001) (Stb. 569).

Uitgangspunt voor alle op een stortplaats aangeboden afvalstoffen is dat het tarief als bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel a, Wet belastingen op milieugrondslag verschuldigd is. Om op basis van volumieke massa in aanmerking te komen voor het tarief als vermeld in artikel 18, tweede lid, Wet belastingen op milieugrondslag dient de aanbieder van de afvalstoffen een extra inspanning te leveren. Sinds 1 januari 2000 is hiermee ervaring opgedaan. Met direct betrokkenen in de markt is gesproken over de ervaringen en de knelpunten die zijn ondervonden met betrekking tot het hanteren van het criterium volumieke massa. Het blijkt dat in de praktijk een beperkt aantal afvalstoffen bij stortplaatsen wordt aangevoerd om op basis van dit criterium te worden gestort. Op basis van een tijdelijke regeling hebben de transporteurs van de afvalstoffen de binnen hun bedrijf gebezigde aanduidingen voor de containers, de kentekens van de kipwagens of de kentekens van de vaartuigen gebruikt in de aanmeldingen bij de stortplaats. Deze tijdelijke regeling is uitgangspunt geweest bij het opstellen van de definitieve regeling voor het toepassen van het tarief als vermeld in artikel 18, tweede lid, door middel van het hanteren van het criterium volumieke massa. Vastgehouden wordt aan de in de tijdelijke regeling opgenomen aanmelding, waardoor het niet noodzakelijk is een landelijke meet- en registratiedienst in het leven te roepen. Opgemerkt wordt dat indien bij controle onjuiste gegevens worden geconstateerd de aanbieder van de afvalstoffen daarvoor verantwoordelijk is en blijft.

Met de opgedane ervaringen, de gesignaleerde knelpunten en oplossingen daarvoor, is in dit besluit rekening gehouden. De toepassing van het criterium volumieke massa dient in de praktijk eenvoudig uitvoerbaar en handhaafbaar te zijn. Een ieder dient te weten waaraan zich te houden en een extra belasting voor de stortplaatsbeheerder met discussies tussen hem en de aanbieder van de afvalstoffen over het wel of niet juist berekenen van de volumieke massa dient te worden voorkomen. Het onderhavige besluit komt hieraan tegemoet.

In dit verband wordt opgemerkt dat een onderzoek is uitgevoerd naar de mogelijkheden de volumieke massa van afvalstoffen te beïnvloeden. Uit dit onderzoek is gebleken dat in theorie het mogelijk is de volumieke massa van lichte afvalstoffen door middel van bevochtiging en vermenging met zwaardere inerte materialen te verhogen tot boven de grens van 1100 kg/m3. Ook door gangbare technieken van verdichten kan de volumieke massa tot boven de 1100 kg/m3 worden gebracht. In de praktijk is het verdichten van afvalstoffen alleen mogelijk als de afvalstroom al een aanzienlijk percentage inert materiaal bevat. De volumieke massa van deze afvalstromen kan slechts door middel van kunstgrepen boven de grens van 1100 kg/m3 worden gehouden, hetgeen betekent dat de stoffen slechts in perscontainers kunnen worden gewogen om de volumieke massagrens te overschrijden. Het hanteren van kunstgrepen om daarmee de volumieke massagrens tijdelijk – dat wil zeggen tijdens het wegen – te beïnvloeden is in strijd met de bedoelingen van de wet en is daarom ook niet toegestaan.

Om gebruik te kunnen maken van het tarief als vermeld in artikel 18, tweede lid, dienen alleen die containers, laadbakken, laadruimen of bigbags van een volume-aanduiding te worden voorzien die worden gebruikt voor de aanvoer van de desbetreffende afvalstoffen. Het is dan ook niet noodzakelijk dat alle in Nederland gebruikte transportmiddelen worden voorzien van een volume-aanduiding.

De volume-aanduiding kan door de fabrikant van het transportmiddel tijdens de fabricage worden aangebracht. De gebruiker van het transportmiddel zal indien de container, de kipwagen of het vaartuig wordt gebruikt voor afvalstoffen die op basis van de volumieke massa worden beoordeeld, daarop een eigen specifiek en uniek registratienummer dienen aan te brengen. Het is overigens thans al gebruikelijk dat de containers e.d. van een eigen nummer zijn voorzien ten behoeve van de bedrijfsvoering. Voor reeds in gebruik zijnde containers, kipwagens of vaartuigen kan de eigenaar ervan de volume-aanduiding daarop (laten) aanbrengen op de wijze zoals bij de artikelsgewijze toelichting bij artikel 5c is vermeld.

De houder van de inrichting voert in zijn administratie het unieke teken en het volume in. De vastlegging van de inhoud op een transportmiddel met een uniek registratienummer maakt dat niet elke keer wanneer afvalstoffen worden aangeboden met het desbetreffende transportmiddel, de inhoud opnieuw behoeft te worden vastgesteld.

De wijziging van het besluit komt in de plaats van de tijdelijke regeling die is opgenomen in artikel 5a van de Uitvoeringsregeling belastingen op milieugrondslag.

De in artikel I, onderdeel E tot en met H opgenomen wijzigingen houden verband met de wijzigingen die in de Wet belastingen op milieugrondslag zijn aangebracht bij de Wet van 14 december 2000 houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (Tariefwet 2001) en de Wet van 14 december 2000 houdende wijziging van belastingwetten c.a. (Belastingplan 2001). Het betreffen wijzigingen die verband houden met de wijziging van de brandstoffenbelasting in verband met het convenant met de kolencentrales, de invoering van de bijzondere regeling stimulering CO2-vastlegging door bosaanleg en de invoering van de bijzondere regeling stimulering installaties voor warmtekrachtkoppeling. In verband met de technische voorschriften is het ontwerp-besluit ter notificatie aangemeld bij de Europese Commissie. De ontwerp-regeling is op 14 december 2000 gemeld aan de Commissie van de Euroepse Gemeenschappen onder notificatienummer 2000/0711/NL ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdeel A (artikel 1)

De in het eerste lid van dit artikel opgenomen delegatiebepalingen zijn in overeenstemming gebracht met de tekst van de Wet belastingen op milieugrondslag, zoals deze luidt na de wijzigingen bij de Wet van 14 december 2000 houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (belastingplan 2001).

Artikel I, onderdeel B (artikel 5a)

In dit artikel is opgenomen dat alleen indien aan de bepalingen in de artikelen 5b tot en met 5e wordt voldaan, een beroep kan worden gedaan op toepassing van het tarief als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet voor afvalstoffen met een volumieke massa van meer dan 1100 kg/m3.

Artikel I, onderdeel B (artikel 5b)

In dit artikel is opgenomen dat voor de toepassing van het tarief als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet voor afvalstoffen met een volumieke massa van meer dan 1100 kg/m3 het niet is toegestaan om afval te persen. Het is niet de bedoeling dat de volumieke massa van afvalstoffen door bewuste ingrepen van menselijk handelen, zoals door middel van persen, verdichten of vermenging met zware materialen, wordt verhoogd tot boven de grens van 1100 welke is vermeld in artikel 18, tweede lid, Wet belastingen op milieugrondslag. Door dit artikel op te nemen wordt in ieder geval het persen of verdichten uitgesloten.

Artikel I, onderdeel B (artikel 5c)

Het volume van containers, laadbakken van kipwagens of laadruimen van schepen dient te worden aangegeven in een op één decimaal afgerond getal. Het bepalen van het volume in kubieke meters (m3) geschiedt door aan de binnenzijde van de container, de laadbak of het laadruim de opgemeten lengte, breedte en hoogte met elkaar te vermenigvuldigen. Indien de lengte, breedte of hoogte niet overal gelijk is, dient steeds de grootste maat in aanmerking te worden genomen.

Decimalen tot en met 0,500 worden afgerond naar beneden, decimalen vanaf 0,501 worden afgerond naar boven. De producent van deze transportmiddelen kan het volume al bij de productie op een nagelvast aangebrachte plaat aangeven.

De grootte van deze plaat dient zodanig te zijn dat het volume en het registratienummer daarop kunnen worden aangebracht in letters of cijfers met een hoogte van ten minste 15 centimeter. De letters of cijfers dienen te zijn aangebracht in zwart op een gele achtergrond.

Ten aanzien van het bepalen van de inhoud van big bags is geen nadere regelgeving opgenomen, aangezien de inhoud hiervan over het algemeen bekend is. De inhoud dient in een decimaal achter de komma door de producent te zijn ingeweven of nadien te zijn aangebracht.

De in de big bag ingeweven of aangebrachte volume-aanduiding dient zich op twee aangrenzende zijvlakken te bevinden. De cijfers, waarmee het volume wordt aangegeven, dienen ten minste 20 centimeter hoog te zijn en duidelijk af te steken tegen het weefsel van de big bag.

De in het zevende lid opgenomen bepaling dient er toe om duidelijk te maken dat het transportmiddel waarmee de afvalstoffen worden aangevoerd op een normale wijze beladen dient te zijn. Dit betekent dat het volume van het transportmiddel niet kunstmatig wordt vergroot door het plaatsen van schotten langs de wanden of dat de container, de laadbak, het laadruim of de big bag zodanig met afvalstoffen worden beladen dat deze boven de bovenzijde van de container, laadbak, laadruim of big bag uitsteken. Op grond van het achtste lid dient de houder van de inrichting in zijn administratie bij te houden in hoeverre en op welke wijze al dan niet wordt voldaan aan de voorwaarden inzake belading.

Artikel I, onderdeel B (artikel 5d)

In dit artikel is opgenomen dat de aanbieder van de afvalstoffen die in aanmerking wil komen voor het tarief als bedoeld in artikel 18, tweede lid, van de wet, aan de houder van de inrichting voorafgaand aan de aanvoer een lijst dient te overhandigen met daarop de door hem gebruikte containers, kipwagens of vaartuigen met hun inhoud en registratienummer. De aanbieder van afvalstoffen in big bags moet opgave doen van het aantal big bags en de inhoud daarvan.

Artikel I, onderdeel B (artikel 5e)

Dit artikel is opgenomen om te voorkomen dat afvalstoffen worden aangevoerd in half gevulde containers, laadbakken, laadruimen of big bags. Door aan te geven dat voor het bepalen van de volumieke massa te allen tijde uit wordt gegaan van het volume zoals dat op de container, de laadbak, de kipwagen of de big bag is vermeld, worden discussies over een mogelijk onjuist gehanteerd vulpercentage voorkomen.

Artikel I, onderdeel C (artikel 6a)

In artikel 4c is een soortgelijke bepaling als in artikel 8d voor de regulerende energiebelasting opgenomen. Dit betekent dat, ingeval de ontdoener van afvalstoffen de rekening niet betaalt, de teruggaaf van de afvalstoffenbelasting plaatsvindt tegelijk met de terzake verleende teruggaaf van omzetbelasting.

Artikel I, onderdeel D (artikel 6b)

De wijziging in dit artikel betreft het herstel van een omissie.

Artikel I, onderdeel E (artikel 6c)

Dit artikel bevat de voorwaarden en beperkingen die worden gesteld aan de toepassing van de in artikel 27a, eerste lid, van de wet neergelegde vrijstelling. Die vrijstelling strekt ertoe om niet langer brandstoffenbelasting (BSB) te heffen indien de in artikel 27a genoemde brandstoffen worden gebruikt om elektriciteit op te wekken. Om voor de vrijstelling in aanmerking te komen dient de afnemer van de brandstoffen een verklaring over te leggen aan de leverancier, waaruit blijkt dat hij die brandstoffen gebruikt voor de opwekking van elektriciteit of als brandstof voor een installatie voor warmtekrachtkoppeling (WKK).

Als aanvullende voorwaarde voor de vrijstelling is ingevolge het tweede lid bepaald dat de installatie voor het opwekken van elektriciteit of de installatie voor warmtekrachtkoppeling een elektrisch vermogen heeft van minimaal 60 kW. Deze bepaling sluit aan bij thans reeds bestaande toepassing van de vrijstelling ingevolge artikel 36k, eerste lid, van de wet.

De in het derde lid opgenomen voorwaarden voor de toepassing van de vrijstelling hebben betrekking op de administratie van degene die de brandstoffen gebruikt voor de opwekking van elektriciteit. Indien de afnemer aardgas mede betrekt voor andere doeleinden is hij voorts mede gehouden de hoeveelheden aardgas waarop de vrijstelling ziet te meten. Dit houdt verband met het feit dat een gedeelte van het aardgas dat wordt geleverd aan de elektriciteitscentrale, kan worden gebruikt voor ondermeer verwarming van gebouwen. Voor dit deel is de vrijstelling niet van toepassing.

Het vierde lid ziet op het geval waarin de desbetreffende brandstoffen niet door een derde worden gebruikt maar door de belastingplichtige zelf. Ingevolge het vierde lid zijn de voorwaarden bedoeld in het derde lid van overeenkomstige toepassing met betrekking tot de administratie van de belastingplichtige.

Artikel I, onderdeel F (artikel 7b)

Indien de brandstof niet rechtstreeks door de belastingplichtige voor de BSB aan de verbruiker (de elektriciteitsproducent) wordt geleverd maar via tussenschakels dan wel indien de verbruiker niet zelf als belastingplichtige voor de BSB wordt aangemerkt kan geen rechtstreekse vrijstelling voor de input van brandstoffen voor de produktie van elektriciteit worden toegepast. In dat geval voorziet de wet in artikel 28a, tweede lid, in een teruggaafregeling.

Artikel 7b geeft uitvoering aan het tot vijfde lid vernummerde derde lid van artikel 28a van de wet.

Ingevolge het eerste lid is bepaald dat de teruggaaf in beginsel geschiedt per kalenderkwartaal, tenzij de inspecteur op verzoek een ander tijdvak heeft aangewezen. In het tweede lid is bepaald wanneer het verzoek om teruggaaf moet worden gedaan.

In het derde lid worden ten behoeve van de controle nadere voorwaarden gesteld met betrekking tot de informatieverstrekking en de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt. Zo dient bij de aanvraag voor de teruggaaf de aankoopfactuur van de desbetreffende brandstoffen te worden overgelegd. Aan de hand van de factuur kan de inspecteur afleiden of over die brandstoffen belasting is betaald. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld ten aanzien van de administratie van degene die om teruggaaf verzoekt.

Artikel I, onderdeel G (artikel 8a)

In verband met de omzetting van de belastingvrije voet in een belastingvermindering van f 312 per verbruiksperiode van 12 maanden (artikel 36j, eerste lid, van de wet) is de in artikel 36j, eerste lid, onderdeel c, opgenomen verhoogde belastingvrije voet voor de elektrische warmtepomp komen te vervallen. De in artikel 36j, vijfde lid, opgenomen regeling voor de toepassing van de belastingvrije voet voor aardgas in geval van blokverwarming is eveneens komen te vervallen in verband met de omzetting van de belastingvrije voet in een belastingvermindering. De in artikel 8a, tweede en derde lid, opgenomen voorwaarden met betrekking tot de toepassing van de hiervoor genoemde vervallen artikelleden kunnen derhalve vervallen.

Artikel I, onderdeel H (artikel 8h, 8i en 8j)

Artikel 8h bevat de voorwaarden die worden gesteld aan de toepassing van de in artikel 36s, eerste lid, van de wet neergelegde afdrachtsvermindering. Ingevolge dat artikel krijgt het energiebedrijf een vermindering van de af te dragen regulerende energiebelasting indien het energiebedrijf het desbetreffende bedrag afdraagt aan het Nationaal Groenfonds. Het Nationaal Groenfonds dient ingevolge artikel 36s een verklaring bosaanleg aan het energiebedrijf te verstrekken op basis waarvan het energiebedrijf vervolgens de afdrachtsvermindering kan toepassen. In die verklaring staat aangegeven dat door het Nationaal Groenfonds een contract is afgesloten op grond waarvan de wederpartij zich ertoe heeft verplicht in Nederland één hectare bos aan te leggen en gedurende ten minste 50 jaren op duurzame wijze in stand te houden.

De desbetreffende belastingvermindering is slechts van toepassing indien wordt aangetoond dat het bedrag van de belastingvermindering van f 10 000 is doorgegeven aan de instelling die de verklaring heeft afgegeven. In artikel 8h, eerste lid, is als aanvullende voorwaarde gesteld dat de belastingplichtige dient te beschikken over een verklaring van die instelling dat hij het desbetreffende bedrag heeft ontvangen.

In het tweede lid is bepaald dat vorengenoemde verklaring achterwege kan blijven indien de administratie van de belastingplichtige zodanig is ingericht dat het voldoende aanknopingspunten biedt voor een controle op de juiste toepassing van deze regeling.

In artikel 8i zijn nadere regels opgenomen voor de toepassing van de vermindering van belasting, bedoeld in artikel 36t, eerste lid, van de wet.

In het eerste lid, onderdeel a, is bepaald dat het energiebedrijf een verklaring dient te bezitten van degene die de elektriciteit door middel van een installatie voor warmtekrachtkoppeling heeft opgewekt; daarin wordt verklaard dat hij de elektriciteit door middel van een installatie voor warmtekrachtkoppeling heeft opgewekt en dat hij het bedrag van de belastingvermindering van het elektriciteitsbedrijf heeft ontvangen.

Het eerste lid, onderdeel b, strekt ter controle van het in artikel 36t, vierde lid, van de wet gestelde maximum. Op grond van dat artikellid wordt voor de berekening van de vermindering de netto aan het elektriciteitsnet geleverde elektriciteit slechts in aanmerking genomen met een maximum van 200 GWh per installatie voor warmtekrachtkoppeling per jaar. Ingevolge dit onderdeel dient de belastingplichtige te beschikken over een verklaring van degene die de elektriciteit heeft opgewekt dat hij dat maximum niet heeft overschreden voor zover het gaat om aan het elektriciteitsnet geleverde elektriciteit waarvoor hij het bedrag van de belastingvermindering van het energiebedrijf heeft ontvangen. Deze verklaring is noodzakelijk, omdat het mogelijk is aan meer dan één energiebedrijf te leveren, waarbij het energiebedrijf dan niet kan nagaan of en in hoeverre het in de wet gestelde maximum wordt overschreden.

Op grond van het tweede lid is artikel 8e, tweede en derde lid, van overeenkomstige toepassing verklaard op de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde verklaring. In dat geval worden nadere eisen aan de administratie gesteld. De verklaring bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, blijft echter ook in die gevallen noodzakelijk.

Artikel 8j geeft invulling aan artikel 28a, derde lid, en artikel 36t, vijfde lid, van de wet, op grond waarvan de desbetreffende faciliteiten ook van toepassing zijn indien voor een installatie voor warmtekrachtkoppeling een andere brandstof wordt gebruikt dan aardgas.

Artikel III

De in dit besluit opgenomen wijzigingen houden verband met het belastingplan 2001. Het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijzigingen is dan ook hetzelfde als dat van de overeenkomstige onderdelen van het belastingplan, te weten 1 januari 2001.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

Stb. 1994, 948, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 23 december 1999, Stb. 1999, 586.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Financiën.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 januari 2001, nr. 6.

Naar boven