Besluit van 19 december 2000 tot verlenging van de
vrijstelling accijns voor de binnenvaart
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 14 november
2000, nr. WV2000/775 M, directoraat-generaal voor Fiscale Zaken, directie
Wetgeving Verbruiksbelastingen;
Gelet op artikel XIV van de Wet van 17 december 1998, houdende
wijziging van enkele belastingwetten c.a. (belastingplan 1999) (Stb. 725)
en artikel 37c van de Wet op de motorrijtuigenbelasting 1994;
De Raad van State gehoord (advies van 7 december 2000, nr. W06.00.0526/IV);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van
14 december 2000, nr. WV2000/842U, directoraat-generaal voor Fiscale Zaken,
directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;
Hebben goedgevonden en verstaan:
ARTIKEL I
De vrijstelling, bedoeld in artikel XIV van de Wet van 17 december
1998, houdende wijziging van enkele belastingwetten c.a. (belastingplan 1999)
(Stb. 725), wordt verlengd tot 1 januari 2003.
ARTIKEL II
Artikel 7c van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting 19941 vervalt.
ARTIKEL III
Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnoot's-Gravenhage, 19 december 2000
Beatrix
De Staatssecretaris van Financiën,
W. J. Bos
Uitgegeven de zevenentwintigste december 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
Proviandering binnenvaart
In artikel XIV van de Wet van 17 december 1998, houdende wijziging van
enkele belastingwetten c.a. (belastingplan 1999) (Stb. 725), is voorzien in
een vrijstelling van accijns voor goederen die worden gebruikt aan boord van
schepen in het verkeer over de binnenwateren van Nederland naar een andere
lidstaat. Dit artikel voorziet voor deze goederen tevens in een vrijstelling
van de verbruiksbelasting van alcoholvrije dranken en van enkele andere producten.
De vrijstelling is beperkt in de tijd. Volgens voornoemd artikel XIV eindigt
het recht op vrijstelling met ingang van 1 januari 2001. Er bestaat een
mogelijkheid tot verlenging indien de behandeling in België en Duitsland
van de onderhavige goederen ter zake van het gebruik aan boord van schepen
in de binnenvaart daartoe aanleiding geeft. Met andere woorden: indien in
genoemde landen eveneens een dergelijke vrijstelling van toepassing is en
deze niet met ingang van 1 januari 2001 is of zal worden beëindigd,
kan de vrijstelling worden verlengd. Nader onderzoek heeft uitgewezen dat
een dergelijke vrijstelling in België niet van toepassing is. In Duitsland
bestaat zo'n vrijstelling echter wel en ook na genoemde datum zal men in Duitsland
nog van deze vrijstelling kunnen profiteren. Of en wanneer Duitsland deze
vrijstelling zal beëindigen staat thans niet vast.
In deze situatie heb ik aanleiding gevonden om de huidige vrijstelling,
met handhaving van het uitgangspunt van afschaffing van de vrijstelling, thans
voor een periode van nog eens twee jaar in stand te houden. Artikel I van
het onderhavige besluit strekt daartoe.
Motorrijtuigenbelasting
Ingevolge artikel 7c van het Uitvoeringsbesluit motorrijtuigenbelasting
1994 diende de inspecteur te toetsen of de teruggaaf motorrijtuigenbelasting
aan de houder van een bedrijfsvoertuigenpark niet zo hoog zou zijn dat per
saldo niet aan de Europese minimumtarieven zou worden voldaan. Nu deze toets
met ingang van 1 januari 2001 is opgenomen in artikel 37c van de Wet
op de motorrijtuigenbelasting 1994 en thans de hoofdregel vormt van de teruggaafberekening,
kan artikel 7c van het Uitvoeringsbesluit vervallen (artikel II van het onderhavige
besluit).
De Staatssecretaris van Financiën,
W. J. Bos
XNoot
1Stb. 1995, 153, laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 14 december 2000,
Stb. 563.
XHistnoot
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond
van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van
State, omdat het zonder meer instemmend luidt.