Besluit van 18 december 2000 tot wijziging van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 28 november 2000, nr. 5066602/00/6;

Gelet op de artikelen 25, 34 en 35 van de Wet op de rechtsbijstand;

De Raad van State gehoord (advies van 13 december 2000, nr. W0.3.00.0564/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 15 december 2000, nr. 5070603/00/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, onder b wordt «inclusief de overhevelingstoeslag» vervangen door: met uitzondering van de in de verschuldigde inkomstenbelasting begrepen kinderkorting, de aanvullende kinderkorting, de combinatiekorting, de alleenstaande-ouderkorting en de aanvullende alleenstaande-ouderkorting.

B

Na artikel 7 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

  • 1. Bij het vaststellen van het inkomen wordt een bedrag van f 175,– van het netto-inkomen vrijgesteld voor het bepalen van de inkomensgrenzen, genoemd in artikel 34, eerste lid, van de wet.

  • 2. Bij het vaststellen van het inkomen wordt een bedrag van f 105,– van het netto-inkomen vrijgesteld voor het bepalen van de hoogte van de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 35, derde lid, van de wet. Indien het resultaat van deze berekening een bedrag is dat hoger is dan het hoogste inkomensbedrag, genoemd in artikel 35, derde lid, onder l, is de hoogste eigen bijdrage verschuldigd, mits de overschrijding van het hoogste inkomensbedrag niet groter is dan f 70,–

ARTIKEL II

  • 1. Indien toepassing van het tweede lid, onder a, en het derde lid van artikel 5, leidt tot de vaststelling van het inkomen op basis van een periode die in zijn geheel valt voor 1 januari 2001 wordt onder inkomen verstaan hetgeen daaronder werd verstaan voor inwerkingtreding van dit besluit.

  • 2. Indien het eerste lid wordt toegepast, worden geen vrijstellingen gegeven als bedoeld in artikel 7a.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 18 december 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen

Uitgegeven de achtentwintigste december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Als gevolg van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001) neemt het netto inkomen van nagenoeg iedere burger in Nederland toe. Gelet op het kabinetsbeleid, dat erop is gericht om de (generieke) gevolgen van de Wet IB 2001 voor de inkomensafhankelijke subsidieregelingen te neutraliseren, zijn deze (netto-)inkomenseffecten op de doelgroep van de Wet op de rechtsbijstand door een belasting-adviesbureau geïnventariseerd. Met de onderhavige wijzigingen wordt bewerkstelligd dat de Wet IB 2001 in beginsel niet leidt tot uitsluiting van de rechtsbijstandvoorziening voor de huidige categorieën gerechtigden (met name gerechtigden met een minimuminkomen). Voorts leiden de onderhavige aanpassingen van inkomensgrenzen niet tot vergroting van de armoedeval. Gegeven de grote spreiding van de gevolgen van de belastingherziening op het netto-inkomen zijn positieve of negatieve inkomenseffecten op individueel niveau onontkoombaar. Het uitsluiten van elk mogelijk negatieve of positieve effect op individueel niveau is, gelet op de systematiek van de Wet op de rechtsbijstand, technisch niet mogelijk en zou bovendien leiden tot een onevenredige verzwaring van de uitvoeringslast.

Bij de opzet van de regeling zijn de raden voor rechtsbijstand nauw betrokken geweest.

Ter uitvoering van de voorhangprocedure, bedoeld in artikel 49 van de Wet op de rechtsbijstand, is een ontwerp van deze algemene maatregel van bestuur op 6 september 2000 aangeboden aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer. Bovendien is in dit kader het ontwerp gepubliceerd in de Staatscourant van 7 september 2000, nr. 173. Het ontwerp is voor de Vaste Commissie voor Justitie van de Tweede Kamer aanleiding geweest om een aantal vragen te stellen. De vragen hadden tot strekking de reikwijdte en de bedoeling van het ontwerp te verduidelijken. De vragen hebben ertoe geleid de toelichting bij artikel I enigszins uit te breiden. Voorts is, na overleg met de raden voor rechtsbijstand, de definitie van het begrip inkomen verduidelijkt.

Artikelsgewijs

Artikel I

Op grond van de Wet IB 2001 worden zogenoemde heffingskortingen verleend. Als hoofdregel voor de verschuldigde inkomstenbelasting geldt dat de over een kalenderjaar verschuldigde inkomstenbelasting gelijk is aan het gezamenlijke bedrag van de over het kalenderjaar berekende belasting op het belastbare inkomen uit werk en woning, het belastbare inkomen uit aanmerkelijk belang en het belastbare inkomen uit sparen en beleggen.

Voor binnenlandse belastingplichtigen die gedurende het gehele kalenderjaar, dan wel gedurende het kalenderjaar vanaf hun geboorte of tot aan hun overlijden, in Nederland wonen, wordt het op grond van de voorafgaande volzin berekende gezamenlijke bedrag verminderd met het bedrag van de heffingskortingen voor de inkomstenbelasting. Deze heffingskortingen vormen derhalve een netto-aftrekpost voor de berekende belasting op het belastbaar inkomen en komen in de plaats van de onder de huidige belastingwetgeving van toepassing zijnde tariefgroepaftrekken. De invloed van de heffingskortingen op het netto-inkomen komt tot uiting in de definitie van inkomen in het onderhavige besluit. Uit de wijziging van de definitie van inkomen in artikel 1, onder b, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand vloeit voort dat de heffingskortingen leiden tot een hoger, voor de Wet op de rechtsbijstand relevant, netto-inkomen. Uit de formulering blijkt dat de heffingskorting op twee manieren de draagkracht in het inkomen bepaalt. Enerzijds worden op het moment van de berekening van die draagkracht de reeds ontvangen heffingskortingen bij het inkomen opgeteld. Anderzijds worden de heffingskortingen waarvan op het moment van het berekenen van de draagkracht duidelijk is dat deze worden toegekend bij de vaststelling van de inkomstenbelasting over het jaar waarin de toevoeging is aangevraagd meegerekend bij de vaststelling van de draagkracht. Bij de berekening van de draagkracht wordt het bedrag van de heffingskorting naar evenredigheid toegerekend aan de periode waarover de draagkracht wordt berekend.

Bij het vaststellen van de draagkracht in het inkomen wordt geen rekening gehouden met de bedragen die de rechtzoekende ontvangt ten gevolge van het gehonoreerde recht op kinderkorting, aanvullende kinderkorting, combinatiekorting, alleenstaande-ouderkorting of aanvullende alleenstaandeouderkorting, aangezien op het moment van de vaststelling van de draagkracht niet duidelijk is of de rechtzoekende recht heeft op de desbetreffende heffingskorting. Het recht op deze kortingen wordt pas bij de definitieve aangifte door de belastingdienst vastgesteld. Zou wel rekening worden gehouden met deze heffingskortingen, dan zou de verwerking daarvan bijzonder hoge uitvoeringslasten met zich brengen.

Artikel 1 is ook aangepast aan het vervallen van de overhevelingstoeslag per 1 januari 2001.

De invoering van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 heeft een eenmalig positief effect op het netto inkomen. Teneinde te voorkomen dat de reikwijdte van de Wet op de rechtsbijstand als gevolg van de belastingherziening onbedoeld wordt verminderd, worden in de voorliggende regeling de negatieve effecten van de belastingherziening, eveneens eenmalig, gerepareerd. Een en ander laat onverlet de toekomstige toepassing van de indexeringsclausule op grond van artikel 35, vijfde lid van de Wet op de rechtsbijstand ter zake van de inkomensgrenzen.

Gemiddeld genomen nemen de netto-inkomens voor diegenen die vallen onder het bereik van de Wet op de rechtsbijstand toe met f 105,– per maand. In artikel 7a, tweede lid, wordt geregeld dat een inkomenstoename ter grootte van deze verwachte stijging niet bij het inkomen in aanmerking behoeft te worden genomen.

Ter voorkoming dat het bereik van het stelsel wordt aangetast wordt in artikel 7a, eerste lid, geregeld dat voor wat betreft de hoogste inkomensgrens een hoger bedrag (f 175,-) niet in aanmerking behoeft te worden genomen. De reden hiervan is dat de inkomens bij dat inkomensniveau gemiddeld meer toenemen. Bij dit inkomensniveau bestaat ten opzichte van lagere inkomensniveaus een grotere vertegenwoordiging van werkende alleenverdieners, tweeverdieners en alleenstaanden met arbeidsinkomsten, waarbij de inkomenstoename op meer dan f 105,– uitkomt.

Artikel II

Bij de bepaling van het inkomen wordt op grond van artikel 5, tweede lid, bij periodiek genoten inkomsten uitgegaan van de inkomsten over de laatste periode voorafgaand aan het tijdstip waarop de aanvraag voor rechtsbijstand werd gedaan. Dit betekent bijvoorbeeld dat voor aanvragen in de maand januari 2001 het genoten netto-inkomen van de maand december 2000 relevant is. Derhalve is in onderhavige overgangsbepaling geregeld dat in die gevallen (waarin voor de toetsing van het recht op toegang tot het stelsel van gesubsidieerde rechtsbijstand en de bepaling van de hoogte van de eigen bijdrage) de oude bepalingen van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand van toepassing zijn. Omdat voor inkomens in de periode van voor 1 januari 2001 geen effecten uit hoofde van de Wet IB 2001 optreden dienen de in artikel 7a bedoelde vrijstellingen niet te worden verleend. Om praktische redenen is de overgangsbepaling niet van toepassing, indien de periode waarover de inkomenstoets dient plaats te vinden voor een gedeelte na 31 december 2000 ligt. In dat geval is de onderhavige regeling onverkort van toepassing.

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen


XNoot
1

Stb. 1994, 33, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 13 december 2000, Stb. 578.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 januari 2001, nr. 6.

Naar boven