Besluit van 14 december 2000, houdende regels inzake het aangaan, verstrekken en garanderen van geldleningen door openbare lichamen (Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 19 oktober 2000, nr. BGW2000/1839M, gedaan mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op artikel 2, derde lid, van de Wet financiering decentrale overheden;

De Raad van State gehoord (advies van 17 november 2000, W06.00.0494/IV);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Financiën, uitgebracht mede namens Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 13 december 2000, nr. FM2000/0251-M;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

Geldleningen kunnen door openbare lichamen slechts worden aangegaan of verstrekt en de nakoming van uit geldleningen voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van de betaling van rente en aflossing kan door openbare lichamen slechts worden gegarandeerd, indien de wederzijdse betalingsverplichtingen zijn uitgedrukt in euro of in één van de nationale munteenheden van de lidstaten van de Europese Unie die deelnemen aan de Economische en Monetaire Unie.

Artikel 2

Geldleningen kunnen door openbare lichamen slechts worden aangegaan of verstrekt en de nakoming van uit geldleningen voortvloeiende verplichtingen ten aanzien van de betaling van rente en aflossing kunnen door openbare lichamen slechts worden gegarandeerd, indien de hoofdsom niet onderhevig is aan enige vorm van indexatie.

Artikel 3

Dit besluit is niet van toepassing op:

a. geldleningen met een gemiddelde looptijd korter dan 10 jaar die zijn aangegaan voor de inwerkingtreding van dit besluit en waarvan de hoofdsom onderhevig is aan enige vorm van indexatie;

b. de voor de inwerkingtreding van dit besluit gegarandeerde nakoming van verplichtingen ten aanzien van de betaling van rente en aflossing voortvloeiend uit geldleningen, met een gemiddelde looptijd korter dan 10 jaar en waarvan de hoofdsom onderhevig is aan enige vorm van indexatie;

c. geldleningen die zijn verstrekt voor de inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop de Wet financiering decentrale overheden in werking treedt.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit leningvoorwaarden decentrale overheden.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 14 december 2000

Beatrix

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de eenentwintigste december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Korte inhoud en doel Besluit Leningvoorwaarden Decentrale Overheden (BLDO)

Ter vervanging van het Besluit leningvoorwaarden lagere overheid (BLLO), dat als gevolg van de intrekking van de Wet financiering lagere overheid is komen te vervallen, worden in dit besluit, ter uitvoering van artikel 2 van de Wet financiering decentrale overheden (Wet fido), regels gesteld voor door decentrale overheden aan te gane geldleningen, alsmede voor het door decentrale overheden garanderen van de nakoming van verplichtingen uit door derden aan te gane geldleningen. Deze bepalingen (die momenteel alleen het verbod op vreemde valuta en op leningen met indexatie van de hoofdsom inhouden) zijn uit oogpunt van consistentie tevens van toepassing voor uitzettingen door openbare lichamen. Doel van deze voorschriften is, in lijn met de doelstellingen van de Wet fido, het bevorderen van een gezonde financiering van decentrale overheden en het bijdragen aan een goede positie van de decentrale overheden op de kapitaalmarkt.

Uitgangspunt van het fido-kader (en dus ook van dit besluit) is risicobeheersing; er worden geen voorschriften gesteld voor de hoogte van de rente of de hoogte van andere kosten die aan het afsluiten van lening/garantie-overeenkomsten verbonden kunnen zijn.

Vervallen bepalingen

In dit besluit zijn niet langer bepalingen inzake vervroegde aflossing en rente-aanpassing opgenomen. Reeds in 1995 zijn bepalingen in het BLLO ten aanzien hiervan tijdelijk buiten werking gesteld, aangezien werd vastgesteld dat het niet langer in het belang van de ordelijke verhoudingen op de kapitaalmarkt en de positie van decentrale overheden op de kapitaalmarkt was om de bepalingen inzake vervroegde aflossing en rente-aanpassing te handhaven. De marktomstandigheden maakten het toen niet langer nodig decentrale overheden te verplichten dergelijke bepalingen in contracten op te laten nemen. Daarnaast zag de Staat in haar leningenbeleid af van het opnemen van vervroegde aflossings- en rente-aanpassingsclausules. Deze overwegingen gelden nog steeds.

Mochten de omstandigheden in de toekomst aanleiding geven tot een gewijzigd inzicht ten aanzien van de gewenste modaliteiten van leningen van decentrale overheden, dan kan dit besluit worden aangepast.

Garantiebeleid

Naast de inhoud van dit besluit (verbod op vreemde valuta en leningen met indexatie van de hoofdsom) worden geen expliciete voorwaarden aan garanties gesteld. Uiteraard kunnen decentrale overheden zelf een nadere invulling en inkadering geven aan hun garantiebeleid. Aansluiting zou kunnen worden gezocht bij de criteria die het Rijk terzake hanteert.

Zo zou een decentrale overheid eisen kunnen stellen ten aanzien van de minimale looptijd van te garanderen leningen. Het Rijk hanteert een minimale looptijd voor te garanderen leningen als uitgangspunt (1 jaar), omdat voor kortere looptijden de risico's bij geldmarktleningen te overzien en de voordelen van een garantie klein zijn. Een ander aspect dat decentrale overheden kunnen betrekken in hun garantiebeleid is de rentevaste periode van de te garanderen leningen. Het Rijk verstrekt garanties voor leningen met langere rentevaste periode en een vooraf opgesteld aflossingsschema, aangezien dit budgettaire zekerheid met zich meebrengt.

De hierboven genoemde elementen zouden een waardevolle rol kunnen spelen bij de invulling van het garantiebeleid door decentrale overheden.

Afstemming met betrokken partijen

Een concept van dit besluit is, tezamen met het concept wetsvoorstel financiering decentrale overheden, voor advies voorgelegd aan de Raad voor de Financiële Verhoudingen, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten, het InterProvinciaal Overleg, de Unie van Waterschappen en het Nederlands Politie Instituut. In dit concept besluit waren het verbod op leningen in vreemde valuta en op leningen met indexatie van de hoofdsom opgenomen. Geen van de genoemde organisaties heeft bezwaren ten aanzien van het concept kenbaar gemaakt. Naderhand is, in een nadere afstemming met de decentrale overheden en hun vertegenwoordigers (via het Kapitaalmarktoverleg), nog expliciet voorgelegd of indexatie van de hoofdsom al dan niet toegestaan zou moeten worden. Hieruit kwam naar voren dat dit onzekerheden met zich meebrengt die zich niet goed verhouden met het kader voor risicobeheersing van de Wet fido. Vandaar dat het in het BLLO reeds geldende verbod voor indexatie van de hoofdsom van aangetrokken (en gegarandeerde) lange leningen, is uitgebreid naar een meer algemeen verbod op het aangaan, verstrekken en garanderen van leningen met indexatie van de hoofdsom.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

Deze bepaling is, wat aan te gane en te garanderen leningen betreft, overeenkomstig artikel 3 van het BLLO. Op basis van dit artikel was het de Nederlandse (decentrale) overheden voor de aanvang van de derde fase EMU alleen toegestaan in de Nederlandse geldeenheid, dat wil zeggen guldens, te lenen. Dit was in overeenstemming met het financieringsbeleid van de Staat. De Nederlandse kapitaalmarkt bood immers zowel voor de Staat als voor de Nederlandse decentrale overheden voldoende ruimte voor financiering tegen gunstige voorwaarden. Door de invoering van de euro hebben decentrale overheden (evenals de Staat) toegang tot de eurokapitaalmarkt, hetgeen de financieringsmogelijkheden aanzienlijk vergroot. De betalingsverplichtingen die voortvloeien uit leningen mogen worden uitgedrukt in euro of in één van de nationale munteenheden van de lidstaten van de EU die deelnemen aan de EMU, omdat hiermee geen valutarisico's worden gelopen. Het werkingsgebied van dit beleid is vanuit het oogpunt van consistentie verruimd naar te verstrekken geldleningen.

Artikel 2

Op basis van de Wet filo en het BLLO gold dat bij leningen met een looptijd van tien jaar of langer (vaste schuld) geen indexatie van de hoofdsom was toegestaan. In het BLDO is, met het oog op de hieraan verbonden risico's en de consistentie ten opzichte van de hoofdsomgarantie-eis voor uitzettingen, in het geheel geen indexatie van de hoofdsom meer zijn toegestaan. Ook in het financieringsbeleid van de Staat wordt geen gebruik gemaakt van indexleningen. Deze bepaling draagt aldus bij aan de uniformiteit van het financieringsbeleid van de Nederlandse overheid.

Ten aanzien van geïndexeerde rentebetalingen werd in de Wet filo als uitgangspunt gehanteerd dat deze zijn te karakteriseren als korte schuld en dus relevant waren voor de kasgeldlimiet. In de Wet fido geldt eenzelfde benadering. Uitgangspunt hierbij is dat leningen (en relevante uitzettingen) met geïndexeerde rentebetalingen worden beoordeeld aan de hand van de kasgeldlimiet respectievelijk renterisiconorm. De«rentetypische looptijd» van een indexlening wordt daarbij bepaald door de frequentie van indexatie van de rentebetaling. Bij vaker dan jaarlijkse indexatie is sprake van een rentetypisch korte lening (en is dus de kasgeldlimiet relevant); bij jaarlijkse of minder dan jaarlijkse indexatie is de lening rentetypisch lang van karakter (en is de renterisiconorm relevant).

Artikel 3

Ten aanzien van de verruiming van het BLDO, ten opzichte van het BLLO, naar verstrekte geldleningen kan worden opgemerkt dat openbare lichamen pas met inwerkingtreding van dit besluit bij het verstrekken van leningen rekening kunnen houden met de bepalingen in dit besluit. Het besluit is dan ook niet van toepassing op reeds verstrekte leningen. Hetzelfde geldt voor aangetrokken of gegarandeerde leningen met indexatie van de hoofdsom, waarvan de gemiddelde looptijd korter dan 10 jaar is (zie ook artikelsgewijze toelichting artikel 2). Wel wordt verwacht dat de decentrale overheden ook deze leningen, voorzover mogelijk, in overeenstemming brengen met het fido-kader.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven