Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2000, 578 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer | Staatsblad 2000, 578 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 19 oktober 2000, nr. MJZ2000125013, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op de artikelen 9, eerste lid, en 14, eerste lid, van de Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing, 89, derde lid, 129 en 174 van de Wet geluidhinder en 15.13, eerste lid, van de Wet milieubeheer;
De Raad van State gehoord (advies van 24 november 2000, nr. W08.00.0490/V);
Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 7 december 2000, nr. MJZ2000147352, Centrale Directie Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Het Besluit woninggebonden subsidies 19951 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In onderdeel a wordt na «Woningwet» ingevoegd: , zoals dat onderdeel luidde op 31 december 1999.
2. De onderdelen b en c vervallen.
3. De onderdelen d tot en met i worden geletterd b tot en met g.
4. In onderdeel e (nieuw), onder 2°, wordt na «artikel 81, vierde lid, van de Woningwet» ingevoegd: , zoals dat artikellid luidde op 31 december 1999,.
5. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel g (nieuw) door een puntkomma, wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
h. ingrijpende voorzieningen aan woningen:
1°. bouwkundige splitsingen van verhuurde of te verhuren woningen en
2°. andere te treffen ingrijpende voorzieningen aan verhuurde of te verhuren woningen waarvan de bouw voor 1 januari 1946 is voltooid.
Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid alsmede de aanduiding «2.» vóór het tweede lid vervallen.
2. «onderdeel g» wordt vervangen door: onderdeel e.
Artikel 19 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het tweede en derde lid alsmede de aanduiding «1.» voor het eerste lid vervallen.
2. In de aanhef wordt de zinsnede «Bij het toekennen van de budgetten gelden, onverminderd artikel 18,» vervangen door: Ten aanzien van de toegekende budgetten gelden.
3. Onderdeel a vervalt.
4. De onderdelen b tot en met d worden geletterd a tot en met c.
5. In onderdeel b (nieuw) wordt na «intrekking» ingevoegd «vóór 1 januari 2005» en wordt aan het slot «toevoegt, en» vervangen door: toevoegt;.
6. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c (nieuw) door «, en», wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:
d. het budgethoudende bestuursorgaan op zodanige wijze ten laste van de toegekende budgetten subsidie verstrekt voor het bouwen van woningen, standplaatsen of woonwagens, of voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan woningen, dan wel het algemeen bestuur van een regionaal openbaar lichaam of budgetbeherend samenwerkingsverband of de raad van een budgetbeherende gemeente op zodanige wijze ten laste van die budgetten besluit tot een van die activiteiten, dat op 1 januari 2005 daarvoor geen budget meer beschikbaar is.
In artikel 21, eerste lid, wordt «toegekend budget» vervangen door: budget dat is toegekend op voet van dit besluit, zoals het luidde op 31 december 1999.
Artikel 24 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het vierde lid wordt «het in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, genoemde bedrag» vervangen door: f 186 000.
2. In het vierde lid wordt na de eerste volzin een volzin ingevoegd, luidende: Dat bedrag kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd, indien daartoe aanleiding bestaat wegens wijziging van de prijzen in verband met het bouwen van woningen.
3. De laatste volzin van het vierde lid wordt aangeduid als vijfde lid, in welk lid «de eerste volzin» wordt vervangen door «de eerste volzin van het vierde lid» en «artikel 3, eerste lid, onderdeel a,» wordt vervangen door «die volzin».
Artikel 28, eerste lid, komt te luiden:
1. Het budgethoudende bestuursorgaan doet aan Onze Minister toekomen, op een formulier volgens het model in bijlage I bij dit besluit met bijbehorende toelichting:
a. voor 15 september 2001: een verslag met betrekking tot de toepassing van artikel 22 in het jaar 2000, en
b. voor 15 september 2005: een verslag met betrekking tot de toepassing van artikel 22 in de jaren 2001 tot en met 2004.
In artikel 29, tweede en zesde lid, wordt «artikel 28, eerste lid,» telkens vervangen door: artikel 28, eerste lid, onderdeel a of b,.
In artikel 31, eerste lid, onderdeel c, wordt «artikel 2, tweede lid, derde volzin» vervangen door «artikel 2, derde volzin» en wordt «dat lid» vervangen door «dat artikel».
Artikel 34 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt «te verhuren woningen in de sociale-bouwsector» vervangen door: te verhuren woningen waarvan de geraamde kosten van het verkrijgen in eigendom niet hoger zijn dan f 186 000.
2. Aan het eerste lid wordt een volzin toegevoegd, luidend: Het in de eerste volzin eerstgenoemde bedrag kan bij ministeriële regeling worden gewijzigd, indien daartoe aanleiding bestaat wegens wijziging van de prijzen in verband met het bouwen van woningen.
Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste tot en met zesde lid vervallen.
2. De aanduiding «7.» voor het zevende lid vervalt.
Artikel 37 wordt als volgt gewijzigd:
1. Het eerste lid vervalt.
2. Het tweede tot en met vierde lid worden vernummerd tot eerste tot en met derde lid.
3. In het tweede lid (nieuw) en derde lid (nieuw) wordt «het eerste en tweede lid» telkens vervangen door: het eerste lid.
In artikel 38, eerste lid, vervallen de zinsneden «in het verslag, bedoeld in artikel 12, onderdeel g, onder 1°, van het Besluit woninggebonden subsidies, of» en «, van dit besluit».
Bijlage I wordt als volgt gewijzigd:
1. De zinsnede «gespecificeerd volgens de tabellen A tot en met E,» vervalt.
2. De zinsnede «gespecificeerd volgens tabel F,» vervalt.
3. De zinsnede «Indien het totaal restant budget» wordt vervangen door: Indien, voorzover het het verslagjaar 2000 of eerdere jaren betreft, het totaal restant budget.
4. Na «artikel 19, tweede lid, eerste volzin,» wordt ingevoegd: zoals dat artikel luidde op 31 december 1999, dan wel aan artikel 2a van het Invoeringsbesluit Wet stedelijke vernieuwing,.
5. De tabellen A tot en met F, alsmede de tekst onder die tabellen tot aan het opschrift, beginnend met «Uiteenzetting», vervallen.
Bijlage II wordt als volgt gewijzigd:
1. In richtlijn 1 wordt na «artikel 17 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995» ingevoegd: , zoals dat luidde op 31 december 1999.
2. In het model van een goedkeurende accountantsverklaring wordt in onderdeel a «ter uitvoering van het programma voor het verslagjaar» vervangen door: ter uitvoering van het programma voor het verslagjaar (voorzover het verslag betrekking heeft op de periode 2001 tot en met 2004 hier invullen: de verslagperiode 2001 tot en met 2004).
1. Onze Minister kan volgens bij ministeriële regeling gestelde regels geldelijke steun verstrekken voor andere doeleinden, de volkshuisvesting betreffende, dan de doeleinden waarvoor op voet van hoofdstuk III van het Besluit woninggebonden subsidies 1995, zoals dat luidde op 31 december 1999, geldelijke steun kon worden verstrekt. Van deze bevoegdheid kan slechts gebruik worden gemaakt, voorzover het betreft geldelijke steun welke onmiddellijk voorafgaand aan de inwerkingtreding van dit besluit in een ministeriële regeling die berustte op artikel 33 van voornoemd besluit, was geregeld.
2. Een ministeriële regeling als bedoeld in het eerste lid bevat in elk geval regels inzake:
a. de doeleinden waarvoor de geldelijke steun kan worden verstrekt;
b. degenen aan wie de geldelijke steun kan worden verstrekt;
c. de wijze van aanvragen van de geldelijke steun;
d. de bij de aanvraag over te leggen gegevens en bescheiden;
e. de termijnen voor de beslissing omtrent de aanvraag;
f. de gronden om geldelijke steun niet te verstrekken;
g. de voorwaarden of verplichtingen die gelden bij het verstrekken van de geldelijke steun;
h. de totstandkoming van het bedrag van de geldelijke steun;
i. de termijnen voor de beslissing omtrent de vaststelling van de geldelijke steun;
j. de wijze en het tijdstip of de tijdstippen van uitbetalen van de geldelijke steun;
k. de vaststelling van het plafond van de te verstrekken geldelijke steun en de wijze van verdeling van het beschikbare bedrag.
3. Indien geldelijke steun als bedoeld in het eerste lid anders dan op aanvraag wordt verstrekt, bevat de daarop betrekking hebbende ministeriële regeling, in plaats van regels inzake de onderwerpen, genoemd in het tweede lid, onderdelen c tot en met f, regels inzake de wijze waarop die verstrekking plaatsvindt.
4. Met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit berusten de ministeriële regelingen die onmiddellijk daaraan voorafgaand berustten op artikel 33 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995, op het eerste lid van dit artikel.
1. Bij ministeriële regeling kan worden bepaald dat in afwijking van artikel 19 van het Besluit woninggebonden subsidies 1995, zoals dat luidde op 31 december 1999, de voorwaarde geldt dat op zodanige wijze subsidie ten laste van de toegekende budgetten voor het jaar 2000 wordt verstrekt voor, of op een zodanige wijze ten laste van die budgetten wordt besloten tot, het bouwen van woningen, standplaatsen of woonwagens, of voor het treffen van ingrijpende voorzieningen aan woningen in de zin van dat besluit, dat op 31 december van dat jaar niet meer resteert dan een bedrag ter hoogte van het budget dat is toegekend ter uitvoering van het programma voor het jaar 1999. Een zodanige regeling is niet van toepassing op ontvangers voor welke zij tot gevolg zou hebben dat het ten hoogste toegestane resterende bedrag lager is dan het ingevolge artikel 19, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995, zoals dat luidde op 31 december 1999, ten hoogste toegestane resterende bedrag. Een regeling als bedoeld in de eerste volzin kan slechts worden vastgesteld, indien verschillende ontvangers, wegens een beperkte beschikbaarheid van bouwrijpe grond op locaties die bestemd zijn voor de bouw van woningen, naar het oordeel van Onze Minister redelijkerwijs niet kunnen slagen in het zodanig besteden van de hen op voet van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 toegekende budgetten, dat zij voldoen aan artikel 19, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995, zoals dat luidde op 31 december 1999.
2. Met ingang van 1 januari 2000 berust de Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 november 1999, nr. MJZ1999230429, houdende toepassing van artikel 19, tweede lid, van het Besluit woninggebonden subsidies 1995 (verhoging van het toegestane restantbedrag aan het einde van het jaar) (Stcrt. 237) op het eerste lid van dit artikel.
Het Besluit locatiegebonden subsidies2 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1 vervalt onderdeel l, onder vervanging van de puntkomma aan het slot van onderdeel k door een punt.
Artikel 2, eerste lid, vervalt onder vernummering van het tweede en derde lid tot eerste onderscheidenlijk tweede lid.
De artikelen 3 en 4 vervallen, alsmede de boven artikel 3 geplaatste opschriften «Hoofdstuk II. Voorbereidingsfase» en «Afdeling 1. De totstandkoming van het uitvoeringscontract en het ontwikkelingscontract».
Artikel 13b wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel a, wordt «op een gelijke wijze als bepaald in artikel 9» vervangen door: op de wijze, bedoeld in het derde lid,.
2. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «artikel 10» vervangen door: het vierde lid.
3. Toegevoegd worden twee leden, luidend:
3. Ten behoeve van de berekening van de verhoging van het budget verstrekt de ontvanger aan Onze Minister met gebruikmaking van een door hem vast te stellen formulier:
a. het aantal door de ontvanger geprojecteerde woningen dat aan de woningvoorraad wordt toegevoegd op grond van het uitvoeringscontract of het ontwikkelingscontract, waarbij het aantal binnen de bebouwde kom en het aantal buiten de bebouwde kom aan de woningvoorraad toe te voegen woningen afzonderlijk wordt aangegeven;
b. de uit een oogpunt van ruimtelijke ordening door de ontvanger beoogde ontwikkeling van bouwlocaties, voorzover deze buiten de bebouwde kom gelegen zijn;
c. de financiële gegevens met betrekking tot de te ontwikkelen bouwlocaties, voorzover deze buiten de bebouwde kom gelegen zijn, en
d. de gegevens inzake de door de ontvanger beoogde mate van dichtheid van de woningbouw op de te ontwikkelen bouwlocaties, voorzover deze buiten de bebouwde kom gelegen zijn.
4. Onze Minister berekent geen verhoogd budget voor een ander regionaal openbaar lichaam dan een regionaal openbaar lichaam waarvan de gemeente Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage of Utrecht deel uitmaakt, indien het algemeen bestuur niet ten genoegen van Onze Minister aannemelijk heeft gemaakt dat met de beoogde ontwikkeling van bouwlocaties:
a. de behoeften van de inwoners van dat openbaar lichaam op het gebied van wonen, werken en verzorging overwegend binnen dat openbaar lichaam zullen worden vervuld;
b. zo veel mogelijk voorrang wordt gegeven aan het bouwen van nieuwe woningen in of zo dicht mogelijk bij bestaand stedelijk gebied;
c. wordt gestreefd naar verscheidenheid in het aanbod van woningen naar in elk geval prijs en grootte en
d. een bijdrage wordt geleverd aan het behoud van open ruimten tussen het bebouwde grondgebied van dat openbaar lichaam en dat van de aangrenzende gemeenten.
Artikel 13c komt te luiden:
1. De verhoging wordt berekend aan de hand van het reeds aan de ontvanger toegekende budget, overeenkomstig het daarover bij of krachtens dit besluit bepaalde, zoals dit luidde ten tijde van de toekenning van het budget.
2. De budgetbeherende provincies komen overeen, hoe het verhoogde budget over de provincies wordt verdeeld. Zij delen de overeengekomen verdeling mee aan Onze Minister.
Het opschrift boven hoofdstuk III komt te luiden: Hoofdstuk III. Bepalingen met betrekking tot verstrekte financiële middelen en subsidies.
Artikel 14 wordt geplaatst aan het slot van hoofdstuk II na artikel 13d en komt te luiden:
In de artikelen 18a, aanhef, en 18b, eerste lid, aanhef, wordt «artikel 2, tweede lid» telkens vervangen door: artikel 2, eerste lid.
Artikel 27 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel a, vervalt «of aan artikel 8, tweede lid, tweede volzin,».
2. Onder aanduiding van de onderdelen b en c als c en d, wordt een nieuw onderdeel b ingevoegd, luidende:
b. in een regionaal openbaar lichaam waarvan Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage of Utrecht deel uitmaakt, de toeslag, bedoeld in artikel 8, tweede lid, tweede volzin, zoals die luidde op 31 december 1999, niet of niet volledig is besteed aan het ontwikkelen van bouwlocaties in de gemeenten Amsterdam, Rotterdam, 's-Gravenhage of Utrecht op laatstelijk voor 1 januari 1990 in gebruik zijnde bedrijfsterreinen, tenzij die gemeente van die besteding heeft afgezien ten gunste van een andere bouwgemeente die van het betrokken regionaal openbaar lichaam deel uitmaakt en die toeslag heeft besteed aan het ontwikkelen van bouwlocaties met laatstelijk voor 1 januari 1990 in gebruik zijnde bedrijfsterreinen.
3. In het eerste lid, onderdeel c (nieuw), wordt «artikel 2, tweede lid» vervangen door: artikel 2, eerste lid.
4. In het eerste lid, onderdeel d (nieuw), wordt «het aantal, bedoeld in artikel 13a, eerste lid, onderdeel a» vervangen door: het aantal door die provincies gezamenlijk in het kader van de ontwikkeling van bouwlocaties binnen de bebouwde kom aan de woningvoorraad toe te voegen woningen.
Artikel 27a, derde lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. In het tweede lid, onderdeel b, wordt «onderdeel c» vervangen door: onderdeel d.
2. In het derde lid wordt «artikel 2, tweede lid» telkens vervangen door: artikel 2, eerste lid.
3. In het derde lid komt de omschrijving van onderdeel «r» te luiden:
r: het aan de budgetbeherende provincies gezamenlijk toegekende budget, berekend overeenkomstig het bepaalde bij of krachtens dit besluit, zoals dit luidde op 31 december 1999, verminderd met het bedrag dat wordt verkregen door het aantal door die provincies gezamenlijk in het kader van de ontwikkeling van bouwlocaties binnen de bebouwde kom aan de woningvoorraad toe te voegen woningen te vermenigvuldigen met f 3000, en vervolgens gedeeld door het aantal volgens de ontwikkelingscontracten gezamenlijk buiten de bebouwde kom aan de woningvoorraad toe te voegen woningen in de budgetbeherende provincies gezamenlijk;.
4. In het derde lid wordt in de omschrijving van onderdeel «s» «het aantal, bedoeld in artikel 13a, eerste lid, onderdeel a» vervangen door: het aantal door de budgetbeherende provincies gezamenlijk in het kader van de ontwikkeling van bouwlocaties binnen de bebouwde kom aan de woningvoorraad toe te voegen woningen.
Bijlage IVA wordt als volgt gewijzigd:
1. In richtlijn 1 vervalt «artikel 14 van».
2. Na richtlijn 2 wordt een richtlijn ingevoegd, luidend:
2a. De onderdelen a, b en c van richtlijn 2 gelden niet voor de regionale openbare lichamen.
Bijlage IVB wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het woord «besluit» aan het slot van het vetgedrukte deel wordt toegevoegd «1».
2. Aan het slot van de bijlage wordt een noot toegevoegd, luidend:
1 In het model van een goedkeurende accountantsverklaring voor regionale openbare lichamen wordt de tekst, beginnend met «Op grond van» en eindigend met «juist zijn», vervangen door de volgende tekst: Op grond van deze controle zijn wij van oordeel dat de verstrekte gegevens omtrent de in het uitvoeringscontract afgesproken prestaties juist zijn.
Het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing3 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:
1. Na «artikel 4» wordt ingevoegd: , zoals dat luidde op 31 december 1999,.
2. Na «artikel 39, derde of vierde lid, van de wet» wordt ingevoegd: zoals dat artikel op 31 december 1999 luidde.
Artikel 13 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid wordt na «artikel 42 van de wet» ingevoegd: , zoals dat luidde op 31 december 1999,.
2. In het derde lid wordt na «artikel 42, tweede volzin, van de wet,» ingevoegd: zoals die volzin luidde op 31 december 1999,.
Bijlage II wordt gewijzigd als volgt:
1. Onder het opschrift «Specifiek van toepassing zijnde regelgeving» wordt «(Wet op de stads- en dorpsvernieuwing), zoals nadien gewijzigd» vervangen door: (Wet op de stads- en dorpsvernieuwing), zoals deze luidde op 31 december 1999.
2. Onder het opschrift «Model van een goedkeurende accountantsverklaring bij het verslag, bedoeld in artikel 42 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing» wordt na «het in artikel 42 van de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing bedoelde verslag» ingevoegd: (indien het verslag betrekking heeft op een later jaar dan 1999, achter «Wet op de stads- en dorpsvernieuwing» invoegen: zoals die luidde op 31 december 1999).
Het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer4 wordt als volgt gewijzigd:
Artikel 11f wordt als volgt gewijzigd:
1. Onder vernummering van het tweede lid tot zevende lid worden na het eerste lid vijf leden ingevoegd, luidende:
2. Onze Minister kan een onderzoek instellen naar de kwaliteit en de kosten van de geluidwerende maatregelen waarvoor subsidie als bedoeld in het eerste lid is verleend.
3. Indien uit het onderzoek mocht blijken dat de geluidwerende maatregelen de geluidsbelasting niet hebben teruggebracht tot de waarden, bedoeld in artikel 8c, eerste lid, onder c, stelt Onze Minister het gemeentebestuur of het bestuur in de gelegenheid om de geluidwerende maatregelen binnen een door hem te bepalen termijn alsnog te voltooien of aan te vullen, dan wel opnieuw te treffen.
4. De geluidwerende maatregelen zijn binnen de door Onze Minister gestelde termijn voltooid, aangevuld of opnieuw getroffen. Indien de betrokken maatregelen niet zijn getroffen, treft Onze Minister op kosten van het gemeentebestuur of het bestuur de nodige maatregelen.
5. Indien uit het onderzoek mocht blijken dat de kosten van de geluidwerende maatregelen niet voldoen aan artikel 8c, eerste lid, onder d, stelt Onze Minister het gemeentebestuur of het bestuur in de gelegenheid om daarover opheldering te verschaffen binnen een door hem te bepalen termijn.
6. Onze Minister kan een onafhankelijke instantie aanwijzen die belast is met de toepassing van het tweede, derde en vijfde lid. Hij doet daarvan mededeling aan de gemeentebesturen en de besturen.
2. In het zevende lid (nieuw) wordt «10j tot en met 10m, 11, tweede en derde lid, 11a en 11b» vervangen door: 11, tweede en derde lid, 11a en 11b.
In artikel 57 wordt «afdelingen 2 en 3, met uitzondering van artikel 10f, eerste lid,» vervangen door: afdelingen 2 en 3,.
Ten aanzien van de vóór het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 6 verleende subsidies terzake van de kosten van geluidwerende maatregelen aan woningen blijft het bij of krachtens het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer bepaalde, zoals dat laatstelijk luidde voor bedoeld tijdstip, van toepassing.
Het Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer 19985 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 1 vervallen de onderdelen e en f onder lettering van de onderdelen g tot en met k als de onderdelen e tot en met i.
Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:
1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt «het zesde lid» vervangen door: het vijfde lid.
2. Het tweede lid vervalt.
3. Het derde tot en met zevende lid worden vernummerd tot tweede tot en met zesde lid.
4. Het vierde lid (nieuw) wordt gewijzigd als volgt:
a. in de aanhef wordt «eerste en derde lid» vervangen door: eerste en tweede lid;
b. in onderdeel a wordt «vierde lid» vervangen door: derde lid;
c. in onderdeel c wordt «derde lid» vervangen door: tweede lid.
5. In het zesde lid (nieuw) wordt «het vierde lid» vervangen door: het derde lid.
Ten aanzien van voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 8 vastgestelde saneringsprogramma's als bedoeld in het Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer 1998 blijft het bij of krachtens genoemd besluit bepaalde, zoals dat laatstelijk luidde voor bedoeld tijdstip, van toepassing.
In artikel 6, onderdeel d, van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand6 wordt na «het Besluit woninggebonden subsidies,» ingevoegd: het Besluit woninggebonden subsidies 1995,.
In artikel 4, onderdeel c, van het Besluit gebruik sofi-nummer7 wordt «en het Besluit woninggebonden subsidies» vervangen door: , het Besluit woninggebonden subsidies en het Besluit woninggebonden subsidies 1995.
De teksten van de volgende algemene maatregelen van bestuur worden in het Staatsblad geplaatst:
a. het Besluit woninggebonden subsidies 1995;
b. het Besluit locatiegebonden subsidies;
c. het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing.
1. Dit besluit treedt met uitzondering van de artikelen 6 tot en met 9 in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt, met uitzondering van artikel 1, onderdeel M, terug tot en met 1 januari 2000.
2. De artikelen 6 tot en met 9 treden in werking met ingang van 1 januari 2001.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. W. Remkes
Uitgegeven de eenentwintigste december 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
BIJ ARTIKEL 5, ONDERDEEL F, VAN HET INVOERINGSBESLUIT WET STEDELIJKE VERNIEUWING
Bijlage I bij artikel 13, eerste lid, van het Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing
VERSLAG OMTRENT STADSVERNIEUWING van de gemeente/provincie over het jaar 200.
A. BESTEDINGEN (lasten/uitgaven) | |
1. Totale stadsvernieuwingsuitgaven | ..... |
B. ONTVANGSTEN/UITGAVEN STADSVERNIEUWINGSFONDS | |
2. Saldo stadsvernieuwingsfonds per 31 december voorgaand jaar | ..... |
3. Toegevoegde bespaarde rente (...%) | ..... |
4. Stortingen in stadsvernieuwingsfonds in lopend jaar | ..... |
4.1. waarvan uit rijksbijdrage... | |
4.2. waarvan door gemeente/provincie... | |
5. Onttrekkingen stadsvernieuwingsfonds in lopend jaar | ..... |
6. Saldo stadsvernieuwingsfonds per 31 december lopend jaar | ..... |
De onderhavige algemene maatregel van bestuur vormt een aanvulling op de Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing (Iwsv). In de Iwsv zijn de wijzigingen opgenomen in de bestaande wetten die noodzakelijk zijn in verband met de invoering van de Wet stedelijke vernieuwing (Wsv). Het betreft met name de Woningwet, de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing, de Wet bodembescherming en de Wet geluidhinder. De wijzigingen in voornoemde wetten noopten tot wijzigingen in op die wetten gebaseerde algemene maatregelen van bestuur. Laatstgenoemde wijzigingen zijn in de onderhavige algemene maatregel van bestuur opgenomen. Daarnaast bevat het besluit de daarmee verband houdende overgangsbepalingen.
De wijzigingen hebben hoofdzakelijk betrekking op die onderdelen van een aantal algemene maatregelen van bestuur waarin de toekenning werd geregeld van subsidies die thans zijn opgenomen in het investeringsbudget stedelijke vernieuwing.
In het onderhavige besluit zijn alle algemene maatregelen van bestuur die wijziging behoeven in verband met de Wsv en de daarbij behorende Iwsv, gebundeld aangepast.
Gekozen is voor een systematiek die aansluit bij die van de Iwsv en waarbij steeds in één paragraaf de wijzigingen in de belangrijkste algemene maatregelen van bestuur en de overgangsbepalingen daarbij zijn opgenomen.
In de memorie van toelichting bij de Wsv (Kamerstukken II 1999/2000, 26 884, nr. 3) en bij de Iwsv (Kamerstukken II 1999/2000, 27 160, nr. 3) is uitvoerig toegelicht waarom is overgegaan tot invoering van een investeringsbudget stedelijke vernieuwing (ISV) in plaats van een groot aantal in de stedelijke vernieuwing passende bestaande subsidies op het gebied van volkshuisvesting, milieu en aanverwante terreinen.
In de Iwsv is het beginsel neergelegd dat ten aanzien van op 31 december 1999 reeds aan provincies, gemeenten of samenwerkingsverbanden daarvan uit 's Rijks kas verleende of vastgestelde subsidies en financiële middelen de bepalingen van toepassing blijven, die golden op voornoemd tijdstip. Dat is slechts anders voorzover bij of krachtens de Iwsv daartoe andere regels zijn gegeven. Dat is het geval met betrekking tot bepaalde subsidies ingevolge de Wet geluidhinder. In die gevallen is niet de datum van 31 december 1999 beslissend, maar het tijdstip van inwerkingtreding van de Iwsv.
De in de Iwsv neergelegde uitgangspunten werken door naar een aantal algemene maatregelen van bestuur. De gevolgen voor die maatregelen zijn opgenomen in dit besluit. De voornaamste algemene maatregelen in dit verband zijn: de op de Woningwet gebaseerde besluiten, getiteld Besluit woninggebonden subsidies 1995 (BWS 1995) en Besluit locatiegebonden subsidies (BLS), het op de Wet op de stads- en dorpsvernieuwing (WSDV) gebaseerde Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing (BSDV) en de op de Wet milieubeheer respectievelijk de Wet geluidhinder gebaseerde besluiten Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer (Solm) en Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer 1998.
Artikel 1 (Besluit woninggebonden subsidies 1995)
Onderdelen A tot en met D, E, onder 1 tot en met 5, F tot en met H en J tot en met U
Deze wijzigingen behelzen grotendeels het laten vervallen van die onderdelen van het BWS 1995, die betrekking hebben op de toekenning van budgetten. Nu in het kader van dat besluit geen toekenningen meer kunnen plaatsvinden, zijn al die bepalingen immers overbodig geworden. Daarnaast is in een aantal bepalingen een verwijzing naar een artikellid van de Woningwet aangepast aan de nieuwe nummering van die leden (met name de artikelen 81 en 82 van de Woningwet) dan wel aan een verwijzing naar een artikel dat inmiddels is vervallen, toegevoegd «zoals dat artikel op 31 december 1999 luidde». De wijzigingen, opgenomen in onderdeel H, houden verband met artikel 3, eerste lid, onder a, en tweede lid; daardoor moesten de verwijzingen in artikel 24, vierde lid, worden vervangen door bepalingen met dezelfde strekking als voornoemde onderdelen van artikel 3. Verder zijn enkele bedragen geactualiseerd (onderdelen H en N: hierbij is aangesloten bij de circulaire van 13 december 1999, MG 99–27, van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Stcrt. 1999, nr. 243).
Het vervallen van hoofdstuk II (onderdeel C) houdt in het vervallen van de artikelen 3 tot en met 16 van het BWS 1995.
In de wijziging in onderdeel E, onder 6, is geregeld dat de spaarmogelijkheid voor budgethouders in tijd wordt verruimd van eind 2000 tot eind 2004. Aldus worden de BWS-budgethouders in staat gesteld het eerste ISV-investeringstijdvak te gebruiken om in eigen tempo het BWS 1995 beleidsmatig af te bouwen. Zonder deze wijziging zouden er per eind 2001 geen spaargelden meer aanwezig mogen zijn bij de budgethouders. De per eind 2004 nog niet verplichte gelden vervallen aan het Rijk (zogenoemde «terugvallende middelen»). In concreto betekent dit dat die gelden kunnen worden teruggevorderd. Gelden die per eind 2004 wel zijn verplicht, dienen aan de BWS-doelen te worden besteed. Mocht een dergelijke verplichting door omstandigheden niet tot besteding kunnen leiden, dan vallen de daarmee gemoeide gelden toe aan de desbetreffende budgethouder (de «terugvallende middelen» worden dan zogenoemde «vrijvallende middelen»). Het ligt voor de hand dat deze vrijvallende middelen vervolgens worden besteed aan stedelijke vernieuwing, gericht op de fysieke leefomgeving. Voor de verslagleggingsplicht hieromtrent verwijs ik naar de toelichting hieronder op onderdeel I.
Voor de jaren na 2000 zal de omvang van het bedrag waarvoor door budgethouders nog geen verplichtingen op grond van het BWS 1995 zijn aangegaan, afnemen; er worden immers door het Rijk vanaf 2000 geen nieuwe BWS-verplichtingen meer aangegaan. De uitbetaling van budgetten vindt voor een deel nog in 2000 en latere jaren plaats. Gelet op de geringe bedragen waarvoor na 2000 nog verplichtingen zullen worden aangegaan, is een jaarlijkse verantwoordingsrapportage na 2000 niet nodig. Volstaan kan worden met één verantwoordingsrapportage – een slotverantwoording – in 2005 over de jaren 2001 tot en met 2004 waarvoor een vereenvoudigd verantwoordingsmodel zal worden ontworpen (zie onderdeel T). Zoals in de toelichting bij onderdeel H (hierboven) al is aangegeven, dient over de terugvallende middelen verantwoording te worden afgelegd. Indien deze terugvallende middelen echter nadien vrijvallen, behoeft over die middelen niet meer in het kader van het BWS 1995 verantwoording te worden afgelegd.
Artikelen 2 en 3 (overgangsbepalingen BWS 1995)
Artikel 2 regelt het behoud van een grondslag voor de bestaande ministeriële regelingen die gebaseerd zijn op artikel 33 van het BWS 1995. Op grond van dat artikel zijn o.a. de volgende ministeriële regelingen tot stand gekomen: Tijdelijke stimuleringsregeling duurzaam bouwen, Tijdelijke stimuleringsregeling herstructurering goedkope woningvoorraad. Het eerste lid in verbinding met het vierde lid regelt dat die bestaande regelingen in stand blijven en na de inwerkingtreding van het onderhavige besluit zo nodig gewijzigd kunnen worden. Omdat ook tussen 1 januari 2000 en de datum van inwerkingtreding van dit besluit gebruik is gemaakt van voornoemd artikel 33 (zie de Tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling, Stcrt. 2000, 175), is aan het vervallen van artikel 33 (artikel I, onderdeel M, van dit besluit) geen terugwerkende kracht gegeven tot en met 1 januari 2000 (zie artikel 13 en de toelichting op dat artikel); zou dat wel zijn gedaan, dan zou met terugwerkende kracht de grondslag aan de Tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling zijn komen te ontvallen.
Artikel 3 heeft uitsluitend tot doel een basis te behouden voor de door de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer in 1999 bij ministeriële regeling voor de jaren 1999 en 2000 vastgestelde verruimde spaargrens. Zonder het bepaalde in dit artikel zou de basis aan die regeling wat betreft het jaar 2000 met de inwerkingtreding van het onderhavige besluit zijn komen te vervallen. Wat betreft de regeling van deze materie voor de periode 2001 tot en met 2004 verwijs ik naar artikel 1, onderdeel E, onder 6, en I, en de daarop gegeven toelichting.
Artikel 4 (Besluit locatiegebonden subsidies)
Aangezien de Interdepartementale Commissie Groeikernen en Groeisteden al geruime tijd niet meer actief is en er ook geen aanleiding is deze nieuw leven in te blazen, is de begripsomschrijving ervan vervallen.
Deze wijzigingen betreffen het laten vervallen van die onderdelen van het BLS, die betrekking hebben op de toekenning van budgetten, en de daardoor noodzakelijke technische aanpassingen. Nu in het kader van dat besluit geen toekenningen meer kunnen plaatsvinden, zijn die bepalingen immers overbodig geworden. Om de systematiek van het besluit in stand te laten is het nodig gebleken enkele van de artikelen die met het oog op toekenning van budgetten in het BLS zijn opgenomen, maar die in de toekomst nog van belang zijn voor de afhandeling van subsidies, in gewijzigde vorm te handhaven. Het betreft de artikelen 5 tot en met 6a, die betrekking hebben op de uitvoerings- en ontwikkelingscontracten. Deze contracten hebben immers nog betekenis tot het tijdstip waarop over de nog lopende contractperiode eindverantwoording is afgelegd. Ook de artikelen met betrekking tot een tussentijdse verhoging van budgetten indien een in die artikelen gespecificeerde wijziging van het rijksbeleid dat naar het oordeel van de Minister van VROM noodzakelijk maakt (artikelen 13b tot en met 13d), zijn (in gewijzigde vorm) gehandhaafd. Voorts zijn op een aantal plaatsen verwijzingen naar artikel 2, waarvan de nummering van de leden is gewijzigd, daaraan aangepast. Bij verwijzingen naar een artikel dat bij dit besluit is vervallen, is op plaatsen waar het overnemen van de strekking van die verwijzing om wetseconomische redenen niet doenlijk was, aan die verwijzing toegevoegd «zoals dat artikel op 31 december 1999 luidde» of woorden van soortgelijke strekking.
De bijlagen IVA en IVB (protocol en model voor de accountantsverklaring) zijn aangepast in verband met het feit dat het daarin opgenomen protocol en model voor de regionale openbare lichamen niet goed aansloten op de in de bijlagen IIIA en IIIB ten aanzien van die budgethouders opgenomen verslagverplichtingen.
Artikel 5 (Besluit op de stads- en dorpsvernieuwing)
Deze wijzigingen betreffen het laten vervallen van die onderdelen van het BSDV, die betrekking hebben op de toekenning van financiële middelen/budgetten, en de daardoor noodzakelijke technische aanpassingen. Nu in het kader van dat besluit geen toekenningen meer kunnen plaatsvinden, zijn die bepalingen immers overbodig geworden. Tevens zijn de overgangsbepalingen, behorende bij het oorspronkelijke besluit van 24 oktober 1984, zijnde niet meer van belang, vervallen. Bij verwijzingen naar een artikel dat bij dit besluit is vervallen, is op plaatsen waar het overnemen van de strekking van die verwijzing om wetseconomische redenen niet doenlijk was, aan die verwijzing toegevoegd «zoals dat artikel op 31 december 1999 luidde».
Het vervallen van de hoofdstukken 3 en 4 (onderdeel A) betekent dat de daarin opgenomen artikelen 4 tot en met 6 zijn vervallen.
Artikelen 6 en 7 (Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer)
Artikel 6 bevat wijzigingen in het Subsidiebesluit openbare lichamen milieubeheer (verder: Solm). In het Solm is de subsidieregeling voor de geluidhinderbestrijding van verkeerslawaai neergelegd. In het investeringsbudget stedelijke vernieuwing zijn ook de gelden opgenomen voor de nog af te geven subsidiebeschikkingen met betrekking tot sanering van verkeerslawaai door middel van geluidwerende maatregelen. Het betreft de sanering van woningen op de A-lijst, bedoeld in artikel 9, eerste lid, en woningen op de Raillijst, bedoeld in artikel 14, tweede lid, van het Solm zoals dat laatstelijk luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van het onderhavige artikel 6 (1 januari 2001; zie artikel 13, tweede lid). In het kader van het investeringsbudget stedelijke vernieuwing wordt voorzien in de kosten van deze geluidwerende maatregelen voor de kalenderjaren 2003 en 2004. Subsidies met betrekking tot de kosten van deze maatregelen voor de daaraan voorafgaande kalenderjaren zijn reeds verleend. De in het Solm opgenomen subsidieregeling inzake geluidwerende maatregelen voor woningen op de A- en Raillijst heeft derhalve geen nut meer en is vervallen. Op reeds verleende subsidie inzake geluidwerende maatregelen voor woningen op de A- en Raillijst blijft de in paragraaf 2.2, respectievelijk paragraaf 3.2 van het Solm opgenomen regeling van toepassing, zoals die laatstelijk luidde voor inwerkingtreding van de artikelen 6 tot en met 9 van dit besluit.
In paragraaf 2.2 van het Solm was ook een subsidieregeling opgenomen voor de kosten van geluidwerende maatregelen voor woningen op de B-lijst, bedoeld in artikel 9a van het Solm, zoals dat laatstelijk luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van de artikelen 6 tot en met 9 van dit besluit. In artikel 10a van genoemd besluit werd bepaald dat de kosten van geluidwerende maatregelen voor deze woningen pas vanaf het kalenderjaar 2003 voor subsidie in aanmerking konden komen. Hierdoor konden woningen met de meeste geluidbelasting (A-lijst woningen) met voorrang worden gesaneerd. Verwacht was dat met ingang van 1 januari 2003 de sanering van woningen op de A-lijst afgerond zou zijn. Met de komst van het Besluit milieusubsidies zijn diverse voorschriften op het gebied van milieu geharmoniseerd. De subsidieregeling voor woningen op de A-lijst is in dat kader echter blijven bestaan, vanwege het aflopende karakter daarvan. In artikel 18, eerste lid, onder d, van genoemd besluit is wel bepaald dat de gehele subsidieregeling in het Solm met ingang van 1 januari 2003 vervalt. Reden daarvoor is dat er op dat moment vanuit gegaan werd dat de sanering van de A-lijst woningen op dat tijdstip zou zijn afgerond. Het restant van de saneringsopgave, waaronder de woningen op de B-lijst, zou op een andere leest geschoeid worden in het kader van de voorgenomen wijziging van de bestuurlijk-juridische verhoudingen in het kader van de Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid (Kamerstukken II 1997/98, 26 057, nr. 1). De subsidieregeling met betrekking tot woningen op de B-lijst is dus feitelijk reeds vervallen met het in werking treden van het Besluit milieusubsidies.
Kernbegrippen van de Wet stedelijke vernieuwing zijn integratie, interactie en innovatie van beleid en geldstromen. Stedelijke vernieuwing is primair een zaak van de gemeenten en lokale partijen. Zij kiezen zelf binnen bepaalde kaders hun eigen weg naar onder andere verbetering van de leefkwaliteit. In deze integrale benadering past ook dat gemeenten zelf de saneringsopgave ter hand nemen. Mede door vaststelling van de omvang van de A-lijst in 1998 is gebleken dat de sanering van de woningen op de A-lijst naar verwachting pas rond 2010 afgerond kan worden. De vanaf 2003 beschikbare middelen voor geluidwerende maatregelen voor woningen op de A-lijst zijn ondergebracht in het investeringsbudget stedelijke vernieuwing. Met die gelden kunnen de gemeenten zelf de sanering van de woningen op de A-lijst afronden. Hoe een en ander definitief geregeld zal worden met betrekking tot het restant van de saneringsopgave is nu nog niet aan te geven en zal onder meer afhangen van de uitkomst van de eerder genoemde Modernisering Instrumentarium Geluidbeleid. Dat dit geen regeling zal zijn op grond van het Solm is echter met het in werking treden van artikel 18, eerste lid, onder d, van het Besluit milieusubsidies reeds duidelijk geworden. Op grond van de in het Solm opgenomen subsidieregeling voor de kosten van geluidwerende maatregelen voor woningen op de B-lijst kon geen subsidie worden verleend voor kalenderjaren voorafgaand aan het kalenderjaar 2003. De regeling had dus nu reeds geen betekenis meer en kon derhalve vervroegd vervallen. Ook hier geldt dat op reeds verleende subsidie inzake geluidwerende maatregelen voor woningen op de B-lijst (bijvoorbeeld als onderdeel van een complex met woningen op de A-lijst) de in paragraaf 2.2 van het Solm opgenomen regeling van toepassing blijft, zoals die laatstelijk luidde voor inwerkingtreding van de artikelen 6 tot en met 9 van dit besluit.
De onderdelen B, C en E van dit artikel bevatten een aantal technische wijzigingen van het Solm in verband met het vervallen van de subsidieregeling inzake geluidwerende maatregelen voor woningen op de A-, B- en Raillijst.
Artikel 7 bepaalt dat de in de paragrafen 2.2 en 3.2 van het Solm opgenomen regeling zoals die laatstelijk luidde voor het tijdstip van inwerkingtreding van artikel 6 (1 januari 2001; zie artikel 13, tweede lid) van toepassing blijft op voor dat tijdstip reeds verleende subsidie inzake geluidwerende maatregelen voor woningen op de A-, B- en Raillijst.
Artikel 8 bevat een wijziging van het Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer 1998. In dat besluit wordt bepaald aan welke eisen de saneringsprogramma's dienen te voldoen. Er werden speciale eisen gesteld voor een saneringsprogramma voor woningen op de A- en B-lijst. Gezien hetgeen vermeld is in de toelichting op artikel 6 hebben de eisen met betrekking tot het saneringsprogramma voor woningen op de A- en B-lijst geen betekenis meer. Deze eisen zijn derhalve vervallen.
In artikel 9 is geregeld dat op reeds voor de inwerkingtreding van de artikelen 6 tot en met 9 van dit besluit vastgestelde saneringsprogramma's het Saneringsbesluit geluidhinder wegverkeer 1998, zoals dat luidde voor de inwerkingtreding van voornoemde artikelen, van toepassing blijft.
De wijzigingen in de artikelen 10 en 11 behelzen het opvullen van een lacune. Bij de inwerkingtreding van het BWS 1995 is het BWS van 1992 ingetrokken. In het kader van het in het BWS 1995 opgenomen overgangsrecht blijven bepalingen van het BWS van 1992 nog op bepaalde situaties van toepassing. De in deze artikelen genoemde algemene maatregelen van bestuur zijn in 1995 niet aangepast aan de nieuwe situatie: het BWS 1995 wordt daarin niet genoemd. Van de gelegenheid is gebruik gemaakt om, geheel overeenkomstig de bedoeling van die besluiten, daarin alsnog te voorzien.
In het BWS 1995, het BLS en het BSDV is met het onderhavige besluit een zo groot aantal artikelen gewijzigd dat integrale plaatsing van die besluiten in hun gewijzigde vorm is aangewezen. Dit artikel strekt daartoe.
Dit besluit treedt, uitgezonderd de artikelen 6 tot en met 9, in werking met ingang van de dag na uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst. Dat betekent dat het besluit kort na het tijdstip waarop de Invoeringswet Wet stedelijke vernieuwing in werking is getreden (1 december 2000), in werking treedt. Tevens geldt ook voor dit besluit, uitgezonderd voornoemde artikelen 6 tot en met 9, een terugwerkende kracht tot en met 1 januari 2000. Daarmee is een zo goed mogelijke afstemming verkregen met het tijdstip waarop alle op het ISV betrekking hebbende regelgeving in werking treedt. Die afstemming is voor een goede invoering van alle op het ISV betrekking hebbende regelgeving noodzakelijk. Uitsluitend voor artikel 1, onderdeel M, geldt geen terugwerkende kracht; dat heeft te maken met het feit dat voornoemd artikel grondslag is van een tussen 1 januari 2000 en de datum van inwerkingtreding van de Iwsv tot stand gekomen ministeriële regeling (de Tijdelijke woonzorgstimuleringsregeling); dergelijke regelingen zullen in de toekomst, voorzover daaraan dan nog behoefte bestaat, worden gebaseerd op artikel 20 van de Wsv (tijdelijke stimuleringsregelingen).
Voor de artikelen 6 tot en met 9 geldt een andere inwerkingtredingsdatum, namelijk 1 januari 2001; de terugwerkende kracht geldt voor die artikelen niet. Dat vindt zijn oorzaak in het feit dat op grond van de in die artikelen behandelde besluiten na 1 januari 2000 en vóór de inwerkingtreding van dit besluit nog subsidies zijn toegekend onderscheidenlijk saneringsprogramma's zijn vastgesteld; deze subsidies en saneringsprogramma's dienen te worden afgehandeld onderscheidenlijk uitgevoerd volgens het oude recht.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,
J. W. Remkes
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 januari 2001, nr. 6.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2000-578.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.