Besluit van 14 december 2000 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 17 november 2000, nr. WV 2000/777 M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op artikel 15, eerste lid, aanhef, en onderdeel q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer;

De Raad van State gehoord (advies van 30 november 2000, nr. W06.00.0537/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Financiën van 11 december 2000, nr. WV2000/820 U, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer1 wordt als volgt gewijzigd.

Na artikel 6 wordt ingevoegd:

Artikel 6a

  • 1. Voor de toepassing van artikel 15, eerste lid, onderdeel q, van de wet is sprake van:

    a. naburige landerijen indien de afstand tussen de oude en de nieuwe landerijen, gemeten over de openbare weg en zonder dat men zich hoeft te begeven over het eigendom van een derde anders dan krachtens verkregen recht, niet groter is dan 10 kilometer;

    b. verbetering van de landbouwstructuur indien de verkrijger de verkregen landerijen bedrijfsmatig exploiteert, de afstand van de bedrijfsgebouwen tot de verkregen landerijen, gemeten op de in onderdeel a bedoelde wijze, ten hoogste 25 kilometer bedraagt en de verkregen landerijen nog gedurende ten minste een jaar na de verkrijging als zodanig in gebruik zijn.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid wordt onder landerijen mede verstaan: de als kweek- of teeltmiddel gebruikte ondergrond van glasopstanden.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 14 december 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de zevenentwintigste december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Omdat is gebleken dat er in de praktijk problemen bestaan met betrekking tot de vrijstelling van overdrachtsbelasting voor de verkrijging van landerijen, als bedoeld in artikel 15, eerste lid, onderdeel q, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer (de vrijstelling in geval van zogenoemde naburigheid van landerijen) zijn deze in overleg met de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij geïnventariseerd, er is gezocht naar specifieke maatregelen terzake. Dit besluit is de weerslag daarvan.

Voor de toepasselijkheid van deze vrijstelling zijn tot nu toe met name twee voorwaarden van belang. In de eerste plaats is dat de voorwaarde van de naburigheid van de verkregen landerijen ten opzichte van de reeds in bezit zijnde landerijen. Mede gezien de jurisprudentie is deze voorwaarde in het verleden zo uitgelegd, dat bij een afstand van minder dan 5 km steeds aan deze voorwaarde voldaan is, en bij een afstand van meer dan 6 km niet. Bij een afstand tussen 5 en 6 km hangt het van de omstandigheden af of aan deze voorwaarde voldaan is. Ik verwijs daarvoor naar de brief van 17 juli 1990, nr. IB90/531 (Infobulletin Belastingdienst nr. 1990/525). Deze afstand dient te worden gemeten over de openbare weg en zonder dat men zich hoeft te begeven over de grond van een derde, anders dan krachtens verkregen recht (Toelichting overdrachtsbelasting § 37, zesde lid). De Belastingdienst controleert of aan deze voorwaarde voldaan is.

In de tweede plaats is de voorwaarde van verbetering van de landbouwstructuur van belang. Mede in het licht van de jurisprudentie is voor deze voorwaarde met name vereist dat de afstand van de verkregen landerijen tot de bedrijfsopstallen op de reeds in bezit zijnde landerijen niet groter is dan 10 km (voor glastuinbouwbedrijven 2,5 km; Hof Den Haag 9 augustus 1991, V-N 1992, blz. 829). De dienst Laser van het Ministerie van LNV geeft met betrekking tot deze voorwaarde aan de inspecteur een bindend advies.

Hoewel de voorwaarde van naburigheid van de oude en nieuwe landerijen van de aanvang af een zelfstandige voorwaarde is geweest naast die van verbetering van de landbouwstructuur bleek dit in de praktijk toch moeilijk uit te leggen, omdat voor beide voorwaarden de afstand, hoe zeer ook op een verschillende wijze gemeten en uitgelegd, een rol speelde. Tevens bestond in de praktijk onduidelijkheid omdat beide criteria door de jurisprudentie zijn uitgewerkt en niet wettelijk vastliggen.

Deze voorwaarden worden thans expliciet in het Uitvoeringsbesluit belastingen van rechtsverkeer opgenomen en voor wat betreft het afstandscriterium vereenvoudigd. Dit houdt in dat aan de voorwaarde van naburigheid is voldaan indien de afstand tussen de oude en de nieuwe landerijen, op de aangegeven wijze gemeten, ten hoogste 10 km bedraagt. Voor de glastuinbouw wordt geen afzonderlijk afstandscriterium aangelegd, omdat daarvoor onvoldoende redenen zijn aan te wijzen, gelet op de grondbehoefte van glastuinbouwbedrijven en andere tuinbouwbedrijven.

Aan de voorwaarde van verbetering van de landbouwstructuur is voldaan indien sprake is van bedrijfsmatige exploitatie van de landerijen. Bedrijfsmatige exploitatie brengt mee dat sprake moet zijn van een agrarische onderneming. Bovendien is een eis dat de verkregen landerijen ten hoogste 25 km van de bedrijfsgebouwen verwijderd liggen en de verkregen landerijen nog gedurende ten minste een jaar na de verkrijging als zodanig in gebruik zijn. Deze vereisten zijn nodig teneinde een onbedoelde uitbreiding van de vrijstelling te voorkomen. Zo verhindert het criterium van bedrijfsmatige exploitatie dat degene die uit liefhebberij landerijen exploiteert, gebruik maakt van de vrijstelling. Het criterium van een afstand van ten hoogste 25 km van de bedrijfsgebouwen voorkomt dat de vrijstelling toepassing vindt in de situatie dat door opeenvolgende «naburige» verkrijgingen de afstand tussen de bedrijfsgebouwen en de verst verwijderde verkregen landerijen uiteindelijk te groot is om nog van verbetering van de landbouwstructuur te kunnen spreken. Het criterium dat de landerijen na de verkrijging nog gedurende ten minste een jaar als zodanig in gebruik moeten zijn voorkomt met name dat de verkregen landerijen korte tijd na de verkrijging in gebruik worden genomen voor substraatteelt, een wijze van gebruik die de onderwerpelijke regeling niet beoogt te faciliëren.

De verruiming van de regeling leidt tot een budgettaire derving van circa 10 mln., waarvoor in het kader van het Belastingplan 2001 ruimte is gereserveerd. Met de nieuwe regeling vervalt de reden om de dienst Laser van het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij aan de inspecteur advies te laten uitbrengen. Dit betekent een besparing van 2 fte's bij de dienst Laser. Ik verwacht een geringe ontlasting van de rechterlijke macht omdat voor de praktijk een grotere eenvormigheid bereikt wordt en omdat het aantal situaties waarbij de grenzen van de vrijstelling worden afgetast verminderen door de ruimere toepassingsmogelijkheden. Van wijziging in de uitvoeringskosten is nauwelijks sprake.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

Stb. 1971, 393, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 februari 1999, Stb. 68.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt omdat het zonder meer instemmend luidt (artikel 25a, vierde lid, onderdeel b, van de Wet op de Raad van State).

Naar boven