Besluit van 12 december 2000 tot wijziging van het Besluit algemene rechtspositie politie, het Besluit bezoldiging politie, het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994, het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 en het Besluit rechtspositie vrijwillige politie in verband met de aanvullende flexibele uittredingsregeling politie (AFUP) ter vervanging van het functioneel leeftijdsontslag

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 24 augustus 2000, nr. EA2000/U79747, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid;

Gelet op artikel 50, eerste lid, en 53d, eerste lid, van de Politiewet 1993, artikel 9, zesde lid, eerste en tweede volzin, van de LSOP-wet en artikel 125, eerste lid, onderdeel i, van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 21 september 2000, no. W04.00.0389/I);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 5 december 2000, nr. EA2000/U99863, directoraat-generaal Openbare Orde en Veiligheid;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit algemene rechtspositie politie1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het slot van onderdeel x wordt de punt vervangen door een puntkomma.

2. Toegevoegd worden de nieuwe onderdelen y tot en met bb, luidende:

y. Pensioenreglement: het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

z. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

aa. AFUP-opbouwreglement: het reglement bedoeld in artikel 2.4b, tweede lid, van het pensioenreglement;

bb. AFUP: de in het AFUP-opbouwreglement neergelegde regeling.

B

Artikel 6 vervalt.

C

In artikel 10 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Het derde tot en met het vijfde lid worden vernummerd tot vierde tot en met zesde lid.

2. Na het tweede lid wordt een nieuw derde lid ingevoegd, luidende:

  • 3. Indien de ambtenaar is aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en een door het bevoegd gezag aangewezen functie vervult waaraan volgens door Onze Minister gestelde criteria het deelnemerschap in het specifiek deel van het AFUP-opbouwreglement is verbonden, wordt dit in de akte van aanstelling vermeld.

D

Na artikel 49 wordt een nieuw artikel ingevoegd, dat als volgt komt te luiden:

Artikel 49a

  • 1. Indien de ambtenaar bedoeld in de eerste volzin van artikel 88, eerste lid, te kennen heeft gegeven dat hij na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar zijn functie wil blijven uitoefenen, is hij indien hij is ingedeeld in een salarisschaal lager dan salarisschaal 10, verplicht om uiterlijk één jaar voor het bereiken van de leeftijd van zestig jaar een vragenlijst met betrekking tot zijn gezondheidstoestand in te vullen.

  • 2. Aan de hand van de beantwoorde vragenlijst bepaalt het bevoegd gezag, daartoe geadviseerd door de Arbodienst, of het noodzakelijk is dat de ambtenaar een arbeidsgezondheidskundig onderzoek moet ondergaan ten einde vast te stellen of de ambtenaar lichamelijk en psychisch in staat is zijn functie te blijven uitoefenen, nadat hij de leeftijd van zestig jaar heeft bereikt.

  • 3. Onze Minister stelt regels met betrekking tot de inhoud van de in het eerste lid genoemde vragenlijst en de procedures omtrent de vragenlijst.

E

Artikel 50, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel f, komt als volgt te luiden:

f. om te beoordelen of de ambtenaar die de functie heeft van vlieger bij het Korps landelijke politiediensten lichamelijk en psychisch in staat is de functie van vlieger te blijven uitoefenen, nadat hij de voor zijn functie vastgestelde leeftijdsgrens heeft bereikt;.

2. Na verlettering van de huidige onderdelen g tot en met j tot de onderdelen h tot en met k wordt een nieuw onderdeel g ingevoegd dat als volgt komt te luiden:

g. als, gelet op artikel 49a, de Arbodienst van oordeel is dat dit noodzakelijk is;.

F

In artikel 75, derde lid, wordt de zinsnede «op de voet van de Regeling uitkering wegens functioneel leeftijdsontslag» vervangen door: als bedoeld in artikel 88, achtste lid,.

G

Artikel 88 komt als volgt te luiden:

Artikel 88

  • 1. Aan de ambtenaar:

    a. aangesteld voor de uitvoering van technische administratieve en andere taken ten dienste van de politie die een door het bevoegd gezag aangewezen functie vervult waaraan bij door Onze Minister gestelde regels tot 1 januari 2001 een leeftijdsgrens was verbonden,

    b. aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, wordt indien de ambtenaar op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 ook als zodanig was aangesteld en op 1 januari 2001 50 jaar of ouder is, met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de leeftijd van zestig jaar bereikt, eervol ontslag verleend. Indien de in de eerste volzin bedoelde ambtenaar de functie heeft van vlieger bij het Korps landelijke politiediensten, wordt aan hem met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de 55-jarige leeftijd bereikt, eervol ontslag verleend.

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde ontslag op zestigjarige leeftijd kan op verzoek van de ambtenaar worden uitgesteld, mits met toepassing van artikel 49a dan wel met toepassing van artikel 50, eerste lid, onderdeel g, is vastgesteld dat hiertegen geen bezwaar bestaat.

  • 3. Na het in het tweede lid bedoelde uitstel vindt op aanvraag van de ambtenaar eervol ontslag plaats.

  • 4. Het ontslag, bedoeld in het derde lid, wordt verleend met ingang van de eerste dag van een maand. Dit ontslag wordt niet eerder verleend dan een maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen.

  • 5. Indien de ambtenaar na het in het tweede lid bedoelde uitstel blijkens de uitslag van een arbeidsgezondheidskundig onderzoek lichamelijk en psychisch niet meer in staat kan worden geacht zijn functie te blijven vervullen, vindt eervol ontslag plaats.

  • 6. Het ontslag, bedoeld in het vijfde lid, wordt verleend met ingang van de eerste dag van een maand.

  • 7. Indien de ambtenaar na het in het tweede lid bedoelde uitstel ongeschikt wordt tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, vindt met ingang van de eerste dag van een maand eervol ontslag plaats indien sprake is van ongeschiktheid wegens ziekte gedurende een ononderbroken periode van 52 weken. Voor het bepalen van de periode van 52 weken worden perioden van ongeschiktheid tot werken wegens ziekte samengeteld, indien de perioden van ongeschiktheid elkaar met een onderbreking van minder dan vier weken opvolgen.

  • 8. De ambtenaar aan wie op grond van het eerste, derde, vijfde of zevende lid, ontslag is verleend, heeft recht op een uitkering overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.

  • 9. Het ontslag op grond van het eerste, derde, vijfde of zevende lid, is een ontslag als bedoeld in artikel 87a, tweede lid, indien ten aanzien van dat ontslag wordt voldaan aan de in dat artikel genoemde voorwaarden.

H

Na artikel 88 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 88a

  • 1. Aan de ambtenaar die op grond van artikel B3, eerste en tweede lid, van het AFUP-opbouwreglement deelnemer is aan de AFUP en de functie heeft van vlieger bij het Korps landelijke politiediensten en direct voorafgaande aan ontslag op grond van dit artikel een diensttijd van ten minste tien jaren als zodanig heeft, wordt met ingang van de eerste dag van de maand volgend op die waarin hij de 55-jarige leeftijd bereikt, eervol ontslag verleend.

  • 2. Het bevoegd gezag kan van het verlenen van het ontslag, bedoeld in het eerste lid alsmede het ontslag bedoeld in artikel 88, eerste lid, aan de ambtenaar die de functie heeft van vlieger bij het Korps landelijke politiediensten, voor de duur van telkens ten hoogste één jaar afzien, indien de ambtenaar zulks heeft aangevraagd of daarmee instemt en hij blijkens de uitslag van een door de Arbodienst ingesteld arbeidsgezondheidskundig onderzoek, als bedoeld in artikel 50, eerste lid, onderdeel f, lichamelijk en psychisch in staat kan worden geacht de functie van vlieger te blijven vervullen.

  • 3. Indien niet meer wordt voldaan aan een of beide van de voorwaarden genoemd in het tweede lid, vindt eervol ontslag plaats.

  • 4. Het ontslag, bedoeld in het derde lid, wordt verleend met ingang van de eerste dag van een maand. Indien dit ontslag plaats vindt op aanvraag van de ambtenaar wordt dit ontslag niet eerder verleend dan een maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen.

  • 5. De ambtenaar aan wie op grond van het eerste of derde lid ontslag is verleend, heeft recht op een uitkering overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.

  • 6. Het ontslag op grond van het eerste of derde lid, is een ontslag als bedoeld in artikel 87a, tweede lid, indien ten aanzien van dat ontslag wordt voldaan aan de in dat artikel genoemde voorwaarden.

Artikel 88b

  • 1. Aan:

    a. de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van technische administratieve en andere taken ten dienste van de politie die een door het bevoegd gezag aangewezen functie vervult waaraan bij door Onze Minister gestelde regels tot 1 januari 2001 de leeftijdsgrens van 60 jaar was verbonden, of

    b. de ambtenaar, aangesteld voor de uitvoering van de politietaak zoals bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de Politiewet 1993, die op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 ook als zodanig was aangesteld en op 1 januari 2001 jonger is dan 50 jaar, en die ontslag vraagt met het oog op een uitkering op grond van het AFUP-opbouwreglement, wordt eervol ontslag verleend indien het bestuur van de Stichting fonds vrijwillig vervroegd uittreden overheidspersoneel alsmede het bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP op grond van een desbetreffende aanvraag hebben vastgesteld dat na dat te verlenen ontslag recht bestaat op een uitkering op grond van het AFUP-opbouwreglement. Het ontslag gaat niet eerder in dan met ingang van de dag waarop het recht op de ingevolge de eerste volzin bedoelde uitkering ontstaat.

  • 2. De ambtenaar aan wie op grond van het eerste lid ontslag is verleend, heeft recht op een aanvulling op de uitkering op grond van het AFUP-opbouwreglement overeenkomstig door Onze Minister te stellen regels.

ARTIKEL II

Het Besluit bezoldiging politie2 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De onderdelen kk tot en met oo worden verletterd tot de onderdelen mm tot en met qq.

2. Na onderdeel jj worden de nieuwe onderdelen kk en ll ingevoegd, luidende:

kk. AFUP-opbouwreglement: het reglement bedoeld in artikel 2.4b, tweede lid, van het pensioenreglement;

ll. AFUP: de in het AFUP-opbouwreglement neergelegde regeling;.

B

Na artikel 4 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

  • 1. Op de ambtenaar die deelnemer is in het AFUP-opbouwreglement wordt door het bevoegd gezag de helft van de voor het algemeen deel van de AFUP verschuldigde pensioenpremie verhaald.

  • 2. In afwijking van het eerste lid verhaalt het bevoegd gezag:

    a. in het jaar 2001 10% van de premie voor het algemeen deel van de AFUP;

    b. in het jaar 2002 20%van de premie voor het algemeen deel van de AFUP;

    c. in het jaar 2003 30%van de premie voor het algemeen deel van de AFUP;

    d. in het jaar 2004 40% van de premie voor het algemeen deel van de AFUP.

  • 3. Op de bezoldiging van de ambtenaar, bedoeld in artikel 88, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, wordt in de periode voorafgaand aan de dag waarop zijn ontslag ingaat, een bedrag ingehouden dat gelijk is aan het gedeelte van de voor het algemeen deel van de AFUP verschuldigde pensioenpremie dat op hem verhaald zou zijn als hij deelnemer zou zijn geweest in het AFUP-opbouwreglement.

C

Artikel 15, vijfde lid, komt als volgt te luiden:

  • 5. Voor de ambtenaar die is aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en geen deelnemer is zoals bedoeld in artikel B.3, tweede lid, van het AFUP-opbouwreglement dan wel geen ambtenaar is als bedoeld in de eerste volzin van artikel 88, eerste lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, wordt in het tweede en derde lid van dit artikel in plaats van «55 jaar» telkens gelezen: 60 jaar.

D

In artikel 39, eerste lid, wordt na de woorden «artikel 88» ingevoegd: , artikel 88a, artikel 88b.

ARTIKEL III

Het Besluit geneeskundige verzorging politie 19943 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De onderdelen f tot en met k worden verletterd tot de onderdelen g tot en met l.

2. Na onderdeel e wordt een nieuw onderdeel f ingevoegd, luidende:

f. AFUP-opbouwreglement: de regeling bedoeld in artikel 2.4b, tweede lid, van het pensioenreglement;.

3. Onderdeel j komt als volgt te luiden:

j. pensioen: elke periodieke uitkering die is toegekend krachtens het pensioenreglement dan wel de uitkering krachtens het AFUP-opbouwreglement die een deelnemer, zijn weduwe of haar weduwnaar geniet uit of in verband met de betrekking waaraan het deelnemerschap wordt ontleend;.

4. Onderdeel l komt als volgt te luiden:

l. wachtgeld: elke periodieke uitkering, door het bevoegd gezag toegekend uit hoofde van onvrijwillige werkloosheid, alsmede de uitkering wegens functioneel leeftijdsonslag, de uitkering zoals bedoeld in artikel 88, achtste lid en artikel 88a, vijfde lid, van het Besluit algemene rechtspositie politie, de uitkering op grond van de Wet kaderregeling vut overheidspersoneel, de WAO-uitkering en de suppletie-uitkering.

B

Aan artikel 2, eerste lid, onderdeel c, wordt aan het slot toegevoegd: dan wel een uitkering op grond van het AFUP-opbouwreglement.

C

In artikel 9 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. De eerste twee volzinnen van het derde lid worden vervangen door de volzin:

De bijdrage, bedoeld in het eerste en tweede lid, bedraagt een voor elk kalenderjaar op voorstel van de commissie door Onze Minister vast te stellen percentage van de heffingsgrondslag.

2. In het vierde lid wordt in onderdeel a aan het slot toegevoegd: uit zijn betrekkingen, met dien verstande dat dit bedrag ten minste 80% van de naar een volledige betrekking herleide bezoldiging bedraagt en in geval van meerdere betrekkingen dit bedrag ten minste 80% van de volledige bezoldiging van de hoofdbetrekking bedraagt.

3. In het vierde lid wordt in onderdeel b de zinsnede «de som van de bezoldiging en het pensioen» vervangen door: de som van de bezoldiging, het wachtgeld of het pensioen, met dien verstande dat dit totale bedrag ten minste 80% van de naar een volledige betrekking herleide bezoldiging bedraagt.

ARTIKEL IV

Het Besluit overleg en medezeggenschap politie 19944 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1. Aan het slot van onderdeel m wordt de punt vervangen door een puntkomma.

2. Toegevoegd worden de nieuwe onderdelen o tot en met r, luidende:

o. Pensioenreglement: het Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds ABP;

p. Stichting Pensioenfonds ABP: de Stichting Pensioenfonds ABP, bedoeld in artikel 6 van de Wet privatisering ABP;

q. AFUP-opbouwreglement: het reglement bedoeld in artikel 2.4b, tweede lid, van het pensioenreglement;

r. AFUP: de in het AFUP-opbouwreglement neergelegde regeling.

B

Na artikel 3 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

  • 1. Er is een sectorale commissie Politie.

  • 2. De sectorale commissie Politie bestaat uit vier leden namens de in artikel 2, eerste lid, bedoelde Commissie en vier leden namens Onze Minister.

  • 3. De sectorale commissie heeft tot taak:

    a. advies uit te brengen aan het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP over de hoogte van de pensioenpremiepercentages voor het algemeen deel en het specifiek deel van de AFUP;

    b. desgewenst advies uit te brengen aan het Bestuur van de Stichting Pensioenfonds ABP in geval door dat Bestuur wordt overwogen de indexatie van de in het Pensioenreglement genoemde pensioenen achterwege te laten;

    c. te besluiten over toelating van werkgevers die een verzoek tot deelname aan de AFUP doen.

  • 4. Onze Minister stelt in overeenstemming met de Commissie nadere regels met betrekking tot de werkwijze van de sectorale commissie Politie.

ARTIKEL V

Het Besluit rechtspositie vrijwillige politie5 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 23 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste en tweede lid wordt de zinsnede «bedrijfsgeneeskundige dienst» telkens vervangen door: Arbodienst.

2. In het tweede lid wordt de zinsnede «geneeskundig onderzoek» vervangen door: arbeidsgezondheidskundig onderzoek.

B

Artikel 38 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de huidige tekst wordt de aanduiding «1.» geplaatst.

2. Na het eerste lid worden vier nieuwe leden toegevoegd, luidende:

  • 2. Het in het eerste lid bedoelde ontslag op zestigjarige leeftijd kan op verzoek van de vrijwillige ambtenaar worden uitgesteld mits is vastgesteld dat hiertegen geen bezwaar bestaat.

  • 3. Voor het vaststellen van het in het tweede lid bedoelde bezwaar zijn de artikelen 49a en 50, eerste lid onderdeel g, van het Besluit algemene rechtspositie politie van overeenkomstige toepassing.

  • 4. Na het in het tweede lid bedoelde uitstel vindt op aanvraag van de vrijwillige ambtenaar eervol ontslag plaats.

  • 5. Het ontslag, bedoeld in het vierde lid, wordt verleend met ingang van een dag niet vroeger dan een maand en niet later dan drie maanden na de dag waarop de aanvraag om ontslag is ontvangen.

ARTIKEL VI

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 december 2000

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

Uitgegeven de eenentwintigste december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Op 12 maart 1999 is het Akkoord Arbeidsvoorwaarden sector Politie voor de periode van 1 januari 1999 tot en met 31 december 2000 (verder te noemen: Akkoord) getekend. In het Akkoord zijn afspraken opgenomen over het per 1 januari 2001 vervangen van het functioneel leeftijdsontslag (FLO) door een flexibele uittredingsregeling. Deze flexibele uittredingsregeling wordt vormgegeven als een aanvulling op de voor al het overheidspersoneel geldende FPU-regeling (flexibel pensioen en uittreden) en wordt daarom Aanvullende flexibele uittredingsregeling politie (AFUP) genoemd. Het samenstel van FPU en AFUP wordt in de berichtgeving aan de werknemers aangeduid met FPU Politie.

De AFUP kent een algemeen deel dat van toepassing is op al het politiepersoneel en dat, met de FPU als basis, na 35 opbouwjaren voorziet in een uitkeringspercentage van 70% op 61-jarige leeftijd. De AFUP kent ook een specifiek deel. Conform de tekst van het Akkoord vindt opbouw voor het specifiek deel alleen plaats voor politiepersoneel tot en met salarisschaal 11 dat is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak (of een daaraan door het bevoegd gezag gelijkgestelde functie). Opbouw voor het specifiek deel van de AFUP bedraagt maximaal 25 jaar. In samenhang met de 35 jaren voor het algemeen deel, en met de FPU als basis, wordt met 25 jaren opbouw voor het specifiek deel van de AFUP een uitkeringspercentage van 80% op 60-jarige leeftijd gerealiseerd. Het flexibele karakter houdt in dat de ambtenaar zelf het moment van uittreden kan kiezen. Eerder uittreden resulteert daarbij in een lagere uitkering en langer doorwerken in een hogere uitkering.

In verband met het vervangen van FLO door de AFUP zijn er voor het politiepersoneel dat op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 een aanstelling had waaraan FLO-ontslag was gekoppeld overgangsmaatregelen getroffen. De datum van 12 maart 1999 is gekozen omdat op deze datum het genoemde Akkoord is ondertekend. De datum van 31 december 2000 is gekozen omdat dit de laatste dag is waarop de FLO nog bestaat.

Politiepersoneel dat tot deze categorie behoort en op 1 januari 2001 vijftig jaar of ouder is behoudt uitzicht op de FLO-aanspraken («polisvoorwaarden FLO»). Voor politiepersoneel dat tot deze categorie behoort en op 1 januari 2001 jonger is dan vijftig jaar worden de jaren in politiedienst van vòòr 1 januari 2001 aangemerkt als garantiejaren voor de AFUP.

Vanwege de AFUP gaat het politiepersoneel vanaf 1 januari 2001 pensioenrechten opbouwen. De wijze waarop dit gebeurt is geregeld in het AFUP-opbouwreglement dat een bijlage is op het voor al het overheidspersoneel geldende pensioenreglement. De invoering van de AFUP en de afspraken inzake de garanties voor het politiepersoneel dat uitzicht had op FLO leiden tevens tot een aantal rechtspositionele wijzigingen in het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp), het Besluit bezoldiging politie (Bbp), het Besluit geneeskundige verzorging politie 1994 (Bgvp), het Besluit overleg en medezeggenschap politie 1994 (Bom) en het Besluit rechtspositie vrijwillige politie. Het onderhavige besluit strekt er toe de afspraken over de AFUP in de genoemde besluiten door te voeren.

Artikel I

A

Ten behoeve van de invoering van de AFUP wordt een aantal begripsbepalingen toegevoegd.

B

In artikel 6 was geregeld dat een aanstelling in een FLO-functie alleen kon plaatsvinden als de ambtenaar die functie nog ten minste tien jaar zou kunnen vervullen. Met deze bepaling werd voorkomen dat het Rijk de volledige kosten van een FLO-uitkering zou moeten betalen voor ambtenaren die slechts een korte periode een FLO-dienstbetrekking hebben vervuld. Omdat de AFUP zich, in tegenstelling tot de momentopname in de FLO-situatie, kenmerkt door een systeem van opbouw (de hoogte van de uitkering is gekoppeld aan het aantal jaren in politiedienst) kan deze bepaling inzake minimale diensttijd komen te vervallen.

C

In de FLO-situatie kon het bevoegd gezag functies van administratief en technisch personeel aanwijzen die voldeden aan de criteria die de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties bij ministeriële regeling had gesteld om aan deze functies functioneel leeftijdsontslag te kunnen verbinden. In het nieuwe derde lid van artikel 10 wordt een nieuwe grondslag gecreëerd voor de minister om bij ministeriële regeling criteria te stellen op grond waarvan administratieve, technische en andere functies ten dienste van de politie kunnen worden aangewezen als functies waaraan opbouw voor het specifiek deel van de AFUP is gekoppeld. Er vindt geen inhoudelijke wijziging van de desbetreffende criteria plaats, deze zijn identiek aan de criteria zoals deze in de FLO-situatie golden. Functies die door het bevoegd gezag in de FLO-situatie waren aangewezen als een functie waaraan functioneel leeftijdsontslag was verbonden, worden bij bovengenoemde ministeriële regeling omgezet in functies waaraan het deelnemerschap aan het specifiek deel van de AFUP is verbonden.

Gezien het belang van de deelname aan het specifiek deel van de AFUP dient de opbouw hiervoor in de akte van aanstelling te worden vermeld voor zover het administratieve, technische en andere functies ten dienste van de politie betreft.

Omdat de criteria voor de aanwijzing niet wijzigen, moet de vermelding ook worden opgenomen in de akte van aanstelling voor ambtenaren die reeds voor 1 januari 2001 een functie vervulden die door het bevoegd gezag was aangewezen als FLO-functie op grond van de in de eerste volzin genoemde ministeriële regeling en deze functie na 1 januari 2001 ook blijven vervullen. Voor ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitoefening van de politietaak, volgt de deelname aan het specifiek deel reeds uit de informatie die in de akte van aanstelling vermeld dient te zijn.

D

Nu het functioneel leeftijdsontslag is afgeschaft, kunnen ambtenaren die zijn aangesteld voor de uitoefening van de politietaak (en ambtenaren aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie, die een door het bevoegd gezag aangewezen functie vervulden waaraan tot 1 januari 2001 bij ministeriële regeling het FLO-ontslag was verbonden) na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar blijven werken. Gezien artikel 94, eerste lid, onderdeel g van het Barp kunnen deze ambtenaren nu uiterlijk tot het bereiken van de leeftijd van vijfenzestig jaar blijven werken. In de FLO-situatie was doorwerken na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar alleen mogelijk als uit een arbeidsgezondheidskundig onderzoek was gebleken dat de ambtenaar nog in staat was de functie te blijven vervullen. Omdat het niet wenselijk is dat met ingang van 1 januari 2001 geen enkele toetsing van de gezondheidstoestand meer plaatsvindt, is in artikel 49a na overleg met de politievakorganisaties een nieuwe specifieke voorziening opgenomen. Deze voorziening houdt in dat ambtenaren die aanspraak kunnen maken op de «polisvoorwaarden FLO» en die na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar willen doorwerken moeten, indien zij zijn ingedeeld in een salarisschaal die lager is dan salarisschaal 10, een vragenlijst invullen met betrekking tot hun gezondheidstoestand. Deze vragenlijst wordt door de Arbodienst gebruikt om het bevoegd gezag te adviseren over de vraag of het noodzakelijk is of de ambtenaar een arbeidsgezondheidskundig onderzoek moet ondergaan alsvorens kan worden vastgesteld of de ambtenaar zijn functie kan blijven uitoefenen na het bereiken van de zestigjarige leeftijd.

De vragenlijst dient de desbetreffende ambtenaar uiterlijk één jaar voor het bereiken van de leeftijd van zestig jaar in te vullen, zodat er voldoende tijd is om zonodig nog een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan, eventueel de aan de uitslag van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek verbonden beroepsprocedures te kunnen doorlopen en eventueel nog tijdig de voor het ontslag met «polisvoorwaarden FLO» noodzakelijke administratieve handelingen te kunnen afronden.

De minister stelt nadere regels met betrekking tot de inhoud van de vragenlijst die moet worden ingevuld en door de Arbodienst moet worden gebruikt, en de met de vragenlijst samenhangende procedures.

E

Met het invoeren van de AFUP blijft alleen voor ambtenaren die de functie van vlieger bij het KLPD uitoefenen, het functioneel leeftijdsontslag bestaan. Als deze ambtenaren de functie van vlieger willen blijven uitoefenen na het bereiken van de voor deze functie geldende leeftijdsgrens van 55 jaar, dan dienen zij zich te onderwerpen aan een arbeidsgezondheidskundig onderzoek. De verplichting van de werknemer om aan dit onderzoek mee te werken wordt, nu voor het overige politiepersoneel het functioneel leeftijdsontslag is afgeschaft, beperkt tot de vliegers bij het KLPD en tot het politiepersoneel waarvan de Arbodienst op grond van de ingevulde vragenlijst inzake de gezondheidstoestand van mening is dat een arbeidsgezondheidskundig onderzoek noodzakelijk is.

F

In dit artikel wordt de verwijzing naar het functioneel leeftijdsontslag in geval van het (vroegtijdig) toekennen van een gratificatie vanwege een ambtsjubileum vervangen door een verwijzing naar politieambtenaren die aanspraak kunnen maken op een uitkering op grond van de polisvoorwaarden van de FLO-regeling.

G

In het eerste lid van artikel 88 wordt de doelgroep omschreven die na het invoeren van de AFUP aanspraak heeft op de polisvoorwaarden van de FLO-regeling. Deze doelgroep bestaat uit ambtenaren die zowel op de datum van 12 maart 1999 als op de datum van 31 december 2000 uitzicht hadden op FLO-ontslag omdat zij een aanstelling hadden waaraan FLO-ontslag was verbonden en tevens op 1 januari 2001 vijftig jaar of ouder zijn. Dit uitzicht op FLO-ontslag betreft zowel de ambtenaren die op beide data aangesteld waren voor de uitoefening van de politietaak als de ambtenaren die op beide data waren aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en een door het bevoegd gezag aangewezen functie vervulden waaraan tot 1 januari 2001 bij ministeriële regeling het FLO-ontslag was verbonden. Deze bepalingen gelden ook voor de ambtenaren die de functie van vlieger bij het KLPD vervullen en op bovengenoemde twee data deze functie ook vervulden.

De groep van ambtenaren die aanspraak kan maken op de «polisvoorwaarden FLO» is voor het merendeel van de desbetreffende ambtenaren ook neergelegd in dit artikel. Voor ambtenaren die de functie van vlieger bij het KLPD vervullen, blijft het verplichte functioneel leeftijdsontslag op 55-jarige leeftijd bestaan. De bepalingen omtrent het leeftijdsontslag voor de vliegers zijn daarom opgenomen in een afzonderlijk nieuw artikel, namelijk in artikel 88a. Dit geldt zowel voor vliegers met «polisvoorwaarden FLO» als voor vliegers die op 1 januari 2001 jonger zijn dan vijftig jaar en daarom andere garanties hebben. Voor vliegers met «polisvoorwaarden FLO» die hun functie kunnen en willen blijven uitoefenen na het bereiken van de leeftijd van 55 jaar is de grondslag voor het ontslag, alsmede de grondslag voor de uitkering daarom ontleend aan artikel 88a van het Barp.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat alleen de situatie op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 alsmede de leeftijd op 1 januari 2001 bepalend zijn voor de aanspraak op de polisvoorwaarden van de FLO-regeling. Een wijziging in de aanstelling of uitgeoefende functie na 31 december 2000 is niet van invloed op deze aanspraken.

Ambtenaren met aanspraak op «polisvoorwaarden FLO» mogen, tenzij zij de functie van vlieger bij het KLPD vervullen, doorwerken na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar. Of dit gebeurt is afhankelijk van de wens van de ambtenaar en van de gezondheidstoestand van de ambtenaar. Indien de Arbodienst, op grond van het door de ambtenaar ingevulde vragenformulier inzake de gezondheidstoestand, van mening is dat de ambtenaar ook na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar zijn functie kan blijven vervullen, is er geen bezwaar tegen doorwerken. Als de Arbodienst van mening is dat er een arbeidsgezondheidskundig onderzoek nodig is, is de uitkomst van dit onderzoek bepalend voor de beoordeling of de ambtenaar na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar zijn functie kan blijven vervullen. De restricties van vragenformulier en eventueel daarop volgend arbeidsgezondheidskundig onderzoek zijn alleen van toepassing op ambtenaren met aanspraak op «polisvoorwaarden FLO» voor zover ingedeeld in een salarisschaal die lager is dan salarisschaal 10. Voor de ambtenaren in de hogere salarisschalen is alleen de individuele wens van de ambtenaar bepalend.

Als de ambtenaar ervoor kiest om door te werken na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar zijn er drie situaties die kunnen leiden tot ontslag met «polisvoorwaarden FLO». Dit betreft in de eerste plaats de wens van de ambtenaar om te stoppen met werken, waarbij de reguliere opzegtermijnen in acht dienen te worden genomen. Het ontslag dient vanwege de relatie met de FPU altijd in te gaan op de eerste dag van een maand. Ten tweede kan het bevoegd gezag, als er gegronde redenen zijn om te twijfelen aan de goede gezondheidstoestand van de ambtenaar, deze verplichten een arbeidsgezondheidskundig onderzoek te ondergaan. Deze verplichting geldt immers voor alle ambtenaren. Indien uit dit onderzoek zou blijken dat de ambtenaar niet meer in staat wordt geacht zijn functie te blijven uitoefenen, wordt hem ontslag met «polisvoorwaarden FLO» verleend. Ook hier dient het ontslag vanwege de relatie met de FPU altijd in te gaan op de eerste dag van een maand.

Ten slotte is het mogelijk dat de ambtenaar die ervoor heeft gekozen om na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar te blijven werken, langdurig ziek wordt. In geval de ambtenaar 52 weken onafgebroken ziek is, wordt ontslag verleend met «polisvoorwaarden FLO». Bij het vaststellen van de periode van langdurige ziekte wordt een tijdelijk herstel van vier weken of minder niet aangemerkt als onderbreking van de periode van ziekte. Ook hier dient het ontslag vanwege de relatie met de FPU altijd in te gaan op de eerste dag van een maand.

Op grond van het achtste lid worden door de minister regels gesteld met betrekking tot de uitkering na ontslag in geval van «polisvoorwaarden FLO».

In het negende lid is vastgesteld dat een ontslag op basis van «polisvoorwaarden FLO» tevens een ontslag is op grond van het FPU-reglement indien daarop aanspraak kan worden gemaakt.

H

Voor politiepersoneel dat de functie van vlieger bij het KLPD vervult, blijft het functioneel leeftijdsontslag op 55-jarige leeftijd gehandhaafd, ongeacht het feit of er sprake is van «polisvoorwaarden FLO». Indien een ambtenaar die deze functie vervult deze na het bereiken van de 55-jarige leeftijd wil blijven vervullen is het noodzakelijk dat er een arbeidsgezondheidskundig onderzoek plaatsvindt. Als uit dit onderzoek blijkt dat er geen bezwaar is dat de desbetreffende ambtenaar de functie blijft vervullen, kan de ambtenaar voor de periode van één jaar de functie blijven vervullen. Dit arbeidsgezondheidskundig onderzoek dient na ieder jaar dat de desbetreffende ambtenaar de functie wil blijven uitoefenen te worden herhaald. Voor de volledigheid wordt erop gewezen dat alleen de uitslag van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek en de wens van de desbetreffende ambtenaar bepalend zijn voor het voortzetten van het uitoefenen van de functie van vlieger. Als de uitkomst van het onderzoek dit vereist of als de desbetreffende ambtenaar besluit de uitoefening van zijn functie te willen beëindigen, wordt de ambtenaar ontslag verleend met inachtneming van het gestelde in het vierde lid. De desbetreffende ambtenaar heeft, op grond van nadere regels die hieromtrent worden gesteld recht op uitkering volgens de «polisvoorwaarden FLO», dan wel, recht op een aanvulling op de AFUP-uitkering. Om aanspraak te kunnen maken op een aanvulling op de AFUP-uitkering dient de functie van vlieger bij het KLPD ten minste tien jaar voorafgaand aan het ontslag te zijn vervuld.

In het zesde lid is vastgesteld dat een ontslag op basis van «polisvoorwaarden FLO» alsmede het ontslag aan vliegers in de AFUP-situatie tevens een ontslag is op grond van het FPU-reglement indien daarop aanspraak kan worden gemaakt.

In artikel 88b wordt de doelgroep gedefinieerd die in aanmerking komt voor AFUP-garantiejaren. Deze doelgroep bestaat uit ambtenaren die zowel op de datum van 12 maart 1999 als op de datum van 31 december 2000 uitzicht hadden op FLO-ontslag omdat zij een aanstelling hadden waaraan FLO-ontslag was verbonden en tevens op 1 januari 2001 jonger waren dan vijftig jaar. Dit uitzicht op FLO-ontslag betreft zowel de ambtenaren die op beide data aangesteld waren voor de uitoefening van de politietaak (inclusief aspiranten) als de ambtenaren die op beide data waren aangesteld voor de uitvoering van technische, administratieve en andere taken ten dienste van de politie en een door het bevoegd gezag aangewezen functie vervulden waaraan tot 1 januari 2001 bij ministeriële regeling het FLO-ontslag was verbonden. Deze bepalingen gelden ook voor de ambtenaren die de functie van vlieger bij het KLPD vervullen en op bovengenoemde twee data deze functie ook vervulden.

Voor de volledigheid wordt opgemerkt dat alleen de situatie op 12 maart 1999 en op 31 december 2000 alsmede de leeftijd op 1 januari 2001 bepalend zijn voor de aanspraak op garantiejaren voor de AFUP. Een wijziging in de aanstelling of uitgeoefende functie na 31 december 2000 is niet van invloed op deze aanspraken. Op grond van het tweede lid worden door de minister regels gesteld met betrekking tot de wijze waarop de jaren in politiedienst worden aangemerkt als garantiejaren voor de AFUP en de wijze waarop de garantiebedragen worden berekend.

Artikel II

A

Ten behoeve van de invoering van de AFUP wordt de AFUP toegevoegd aan de begripsbepalingen.

B

Aan het opbouwen van pensioenrechten voor de AFUP is, voor zover dit het algemeen deel van de AFUP betreft, een bijdrage van het politiepersoneel verschuldigd. De werkgever kan de helft van de voor de opbouw van het algemeen deel van de AFUP verschuldigde premie verhalen op de werknemer. Ter gewenning aan het premieverhaal AFUP geldt de eerste vier jaren een afwijkende regeling. Pas vanaf 2005 gaat het reguliere verhaal van de helft van de voor het algemeen deel verschuldige premie gelden.

Politieambtenaren die vallen onder de «polisvoorwaarden FLO» bouwen geen AFUP-rechten op. Uit solidariteitsoverwegingen met het overige politiepersoneel wordt op de bezoldiging van politiepersoneel met «polisvoorwaarden FLO» echter een bedrag ingehouden dat gelijk is aan het AFUP-verhaal in geval zij wel AFUP-rechten zouden hebben opgebouwd.

C

Op grond van artikel 15, derde lid, gold voor politiepersoneel dat geen aanstelling had waaraan FLO-onslag was verbonden, de bepaling dat in bepaalde omstandigheden vanaf 60-jarige leeftijd een vaste toelage voor de operationele toelage kon worden toegekend. Materieel wijzigt deze bepaling niet, alleen de doelgroep wordt anders omschreven. Voor politiepersoneel dat niet valt onder de «polisvoorwaarden FLO» en ook niet opbouwt voor het specifiek deel van de AFUP kan vanaf zestigjarige leeftijd onder bepaalde voorwaarden een vaste toelage worden toegekend. Voor het overige personeel blijft de leeftijd waarop onder voorwaarden een vaste toelage voor de operationele toelage kan worden toegekend, vastgesteld op 55 jaar.

D

In het eerste lid van artikel 39 is geregeld in welke situaties een werknemer na zijn ontslag recht heeft op doorbetaling van zijn bezoldiging in geval van ziekte. In geval van FPU-ontslag en FLO-ontslag bestaat deze aanspraak niet. Omdat voor ambtenaren met de functie van vlieger een nieuwe ontslaggrond is gecreëerd (artikel 88a) wordt de verwijzing naar dit artikel toegevoegd. Om dezelfde reden is de verwijzing naar artikel 88b toegevoegd; de ontslaggrond voor ambtenaren die in aanmerking komen voor het aanmerken van de jaren in politiedienst van vòòr 1 januari 2001 in garantiejaren voor de AFUP.

Artikel III

A en B

Ten behoeve van de invoering van de AFUP wordt de AFUP toegevoegd aan de begripsbepalingen. Hierbij is van de gelegenheid gebruik gemaakt de redactie van de begrippen pensioen en wachtgeld te verbeteren door een onjuiste verwijzing naar het pensioenreglement zodanig te wijzigen dat toekomstige verlettering of vernummering in het pensioenreglement niet leidt tot een nieuwe onjuiste verwijzing en door de dubbele omschrijving van de AOW-uitkering als zowel pensioen als wachtgeld, te beperken tot wachtgeld.

C

Ook over de AFUP-uitkering wordt GVP-premie geheven. De artikelonderdelen hieromtrent zijn in dit verband gestroomlijnd en verduidelijkt. In de eerste plaats is de bepaling over de minimale heffingsgrondslag voor actieve GVP-deelnemers uit de algemene bepalingen inzake de heffing van procentuele premies gehaald en toegevoegd aan de bepaling die specifiek toeziet op de premieheffing voor actieve GVP-deelnemers. Daarnaast is voor actieve GVP-deelnemers expliciet aangegeven dat de minimale heffingsgrondslag betrekking kan hebben op meer dan één betrekking. Hierbij is aangegeven dat voor het bepalen van de minimale heffingsgrondslag de hoofdbetrekking het uitgangspunt vormt. De hoofdbetrekking is hierbij de betrekking waaruit de hoogste bezoldiging wordt genoten. Ten slotte is aan de heffingsgrondslag die geldt in geval van samenloop van actieve dienst met een uitkeringsituatie, wachtgeld toegevoegd aan de som van de in aanmerking te nemen inkomsten voor de premieheffing. Hierbij is tevens een minimale heffingsgrondslag aan de beschrijving toegevoegd.

Artikel IV

A

Ten behoeve van de invoering van de AFUP wordt een aantal begripsbepalingen toegevoegd.

B

Op grond van het AFUP-opbouwreglement dient een sectorale commissie Politie, bestaande uit werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers, het ABP-bestuur te adviseren over de AFUP-premiestelling en desgewenst over een eventueel voornemen van het ABP-bestuur inzake het achterwege laten van de indexatie van de pensioenen. Tevens beslist de sectorale commissie Politie over eventuele verzoeken tot toelating tot de AFUP van werkgevers buiten de sector Politie. Met dit artikel wordt de sectorale commissie Politie ingesteld en worden de taken van deze commissie gedefinieerd. Tevens wordt een grondslag gecreëerd voor de minister om, in overeenstemming met de CGOP, regels te stellen met betrekking tot de werkwijze van deze commissie.

Artikel V

A

In artikel 23 worden de verouderde termen «bedrijfsgeneeskundige dienst» en «geneeskundig onderzoek» aangepast aan de huidige terminologie.

B

Met het vervallen van het functioneel leeftijdsontslag voor het reguliere politiepersoneel behoeft ook het verplichte ontslag van de vrijwillige politieambtenaar op zestigjarige leeftijd aanpassing. De wijze waarop het voor de vrijwillige ambtenaar van politie mogelijk wordt gemaakt om ook na het bereiken van de leeftijd van zestig jaar zijn functie te blijven vervullen is, voor zover van toepassing, identiek aan de wijze waarop het ontslag is geregeld voor politiepersoneel met «polisvoorwaarden FLO» (mits geen vlieger bij het KLPD).

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries


XNoot
1

Stb. 1994, 214, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 december 2000, Stb. 559.

XNoot
2

Stb. 1994, 215, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 december 2000, Stb. 559.

XNoot
3

Stb. 1994, 338, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 december 2000, Stb. 559.

XNoot
4

Stb. 1994, 216, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 11 december 2000, Stb. 559.

XNoot
5

Stb. 1995, 236, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 14 januari 2000, Stb. 37.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 januari 2001, nr. 6.

Naar boven