Wet van 30 november 2000, houdende wijziging van de Wet Fonds economische structuurversterking

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is de bepalingen met betrekking tot de voeding van het Fonds economische structuurversterking aan te passen aan de recente ontwikkelingen op de gasmarkt en door wijziging van deze bepalingen de budgettaire stabiliteit te bevorderen;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet Fonds economische structuurversterking1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

  • 1. De ontvangsten van het fonds worden gevormd door:

    a. 41,5 procent van de niet-belastingontvangsten van de staat, verkregen uit de winning van koolwaterstoffen;

    b. het bedrag dat overeenkomt met de rentelasten die bespaard worden als gevolg van het in mindering brengen op de staatsschuld van de in het tweede lid omschreven opbrengsten;

    c. inkomsten van de staat voortvloeiend uit of verbandhoudend met de aanleg of de exploitatie van de Betuweroute en de HSL-Zuid, tot ten hoogste het nominale bedrag uit het Fes dat is besteed voor de voorfinanciering van de geraamde private bijdragen in de aanleg;

    d. andere door Onze Minister van Economische Zaken in overeenstemming met Onze Minister van Financiën voor het fonds te bestemmen inkomsten van de staat voortvloeiend uit of verbandhoudend met de aanleg of de exploitatie van de Betuweroute en de HSL-Zuid;

    e. andere voor het fonds te bestemmen ontvangsten uit de winning van koolwaterstoffen.

  • 2. Opbrengsten als bedoeld in het eerste lid, onder b, zijn:

    a. ontvangsten van de staat, verkregen in verband met de overbelevering van aardgas door de Nederlandse Aardolie Maatschappij b.v. aan Brigitta Erdgas und Erdöl GmbH uit aardgaswinning in de Eemsmonding,

    b. de opbrengsten van vervreemding van staatsdeelnemingen,

    c. de opbrengsten van de verlening van het recht om bepaalde etherfrequenties te gebruiken, alsmede de opbrengst van de verlening van het recht op het gebruik van analoge en digitale radio- en televisiefrequenties,

    d. andere nader aan te wijzen ontvangsten uit het vervreemden van materiële en immateriële activa en rechten van de staat.

  • 3. Onder ontvangsten als bedoeld in het tweede lid worden niet verstaan:

    a. de opbrengst van de verkoop van het Nederlands Omroepproduktiebedrijf n.v.;

    b. de opbrengst van de verkoop van de aandelen in Netherlands Car b.v.;

    c. de opbrengst van de verkoop van Roccade Informatica Groep n.v. voor zover deze het bedrag van f 400 miljoen niet overstijgt.

  • 4. Bij de berekening van de te besparen rentelasten, bedoeld in het eerste lid, onder b, wordt uitgegaan van het rendement op 10-jaars staatsobligaties op de dag waarop de opbrengst wordt bijgeschreven op een rekening van het Rijk.

  • 5. Bij de berekening van de te besparen rentelasten ten gevolge van het in mindering brengen op de staatsschuld van een opbrengst als bedoeld in het tweede lid, onder b, worden de dividendinkomsten die genoten zouden worden indien de vervreemding niet zou hebben plaatsgevonden afgetrokken.

  • 6. Indien opbrengsten als bedoeld in het eerste lid, onder e, als tijdelijke voorziening in het fonds zijn gestort in verband met vertraging in de in het eerste lid, onder b, bedoelde ontvangsten, kunnen deze bedragen op de in het eerste lid, onder b, bedoelde ontvangsten door Onze Minister van Economische Zaken in overeenstemming met Onze Minister van Financiën in mindering worden gebracht.

B

Artikel 4, derde lid, komt te luiden:

  • 3. Ten laste van het fonds kunnen in de begroting niet meer uitgaven worden geraamd dan het totaal van de geraamde ontvangsten, inclusief het gerealiseerde batig saldo van het fonds van het voorafgaande jaar, verminderd met 10 procent van de bij de ontwerp-begroting voor dat jaar geraamde ontvangsten als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a.

ARTIKEL II

Deze wet treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 1999.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 30 november 2000

Beatrix

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Uitgegeven de eenentwintigste december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1996, 51, laatstelijk gewijzigd bij de Wet van 21 december 1995, Stb. 1996, 54.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1999/2000, 26 842.

Handelingen II 1999/2000, blz. 3420–3428; 2000/2001, blz. 1021.

Kamerstukken I 1999/2000, 26 842 (131, 131a); 2000/2001, 26 842 (75).

Handelingen I 2000/2001, zie vergadering van 27 november 2000.

Naar boven