Besluit van 30 november 2000, houdende regels voor de toepassing van artikel 22 van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Besluit vervuilingswaarde ingenomen water)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 18 juli 2000, nr. CDJZ/WVW/891, Centrale Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 22, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

De Raad van State gehoord (advies van 16 augustus 2000, nr. W09.00 0317/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 28 november 2000, nr. CDJZ/WVW/1315, Centrale Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de Wet: de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

b. het zuurstofverbruik: het zuurstofverbruik bepaald op basis van de som van het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen, uitgedrukt in kilogrammen;

c. de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water: de vervuilingswaarde als bedoeld in artikel 22, tweede lid, van de Wet;

d. inspecteur: het hoofd, onderscheidenlijk de in artikel 123, derde lid, onder b, van de Waterschapswet, bedoelde ambtenaar van het waterschap;

e. analyse: de analyse op het chemisch zuurstofverbruik en het zuurstofverbruik door omzetting van stikstofverbindingen.

Artikel 2

De vervuilingswaarde per m3 ingenomen water wordt bepaald met behulp van de navolgende tabel.

Indien de bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan de volgende bedrijfscategorie betreft:vervuilingswaarde per m3 ingenomen water:
Werkplaatsen voor motorvoertuigen en motoren0,031
Bij afwezigheid of onvoldoende functioneren van saneringsmaatregelen0,091
Inrichtingen uitsluitend bestemd voor het uitwendig reinigen van motorvoertuigen*0,0066
Aardappelverwerking0,085
Champignonteeltbedrijven0,0093
Fruitconservenfabrieken0,0087
Groenteconservenbedrijven0,030
Groentewasserijen0,018
Distilleerderijen/bottelarijen*0,036
Verf- en drukinktfabrieken  
producten op basis van organische oplosmiddelen (exclusief de lozing van loogbaden)0,023
Leerlooierijen0,017
Limonadefabrieken0,010
Galvanische bedrijven, galvanische afdelingen binnen metaalverwerkende en overige bedrijven0,023
Indien proceswater wordt geloosd, waarvan de gebruikte hoeveelheid afzonderlijk wordt gemeten0,0050
Indien proceswater wordt geloosd, waarvan de gebruikte hoeveelheid afzonderlijk wordt gemeten, en geen ontvettingsen/of beitsbaden worden geloosd0,0030
Grafische bedrijven0,023
Metaalproducten- en machine-industrie*0,013
Indien geen ontvettings- en/of beitsbaden worden geloosd0,011
Bedrijfsonderdeel bestemd voor het uitwendig reinigen van schepen (na toepassing van een zuiveringstechniek zoals een olieafscheider, bezinkput en zandfiltratie)0,0040
Elektrotechnische industrie*0,0070
Indien geen ontvettings- en/of beitsbaden worden geloosd0,0050
Pelsbereidingsbedrijven0,017
Pluimveeslachterijen0,075
Slagerijen 
Winkel0,023
Winkel met worstmakerij0,034
Winkel met worstmakerij en slachterij0,048
Slachthuizen*0,087
Textielbedrijven0,020
Vatenwasserijen*0,36
Melkveehouderijen*  
Lozing van voorspoelwater en spoelwater afkomstig van melkinstallaties0,052
Indien voorspoelwater afkomstig van melkwinningsinstallaties niet wordt geloosd maar separaat wordt afgevoerd0,0090
Visverwerkende bedrijven:  
Rokerijen0,029
Marineerbedrijven bij lozing van voorbaden0,37
Overige en/of gecombineerde activiteiten0,070
Viswinkels alsmede bedrijfsruimten ten behoeve van ambulante handel0,037
Bij het ontbreken van een goed functionerende combinatie van slibvangput en vetafscheider wordt de coëfficiënt van 0,037 verhoogd naar 0,070 
Vleeswarenbedrijven0,016
Snackbedrijven0,061
Wasserijen:  
Natwasserijen0,013
Wassalons*0,015
Zuivelindustrie (jaarlijkse melkaanvoer meer dan 10 miljoen kg)0,013
Ambachtelijke zuivelverwerking0,016
IJsbereiding0,015
Zwem- en badinrichtingen0,0040
Onderdelen voor suppletie en filterspoeling, voor zover de hoeveelheid water voor suppletie en filterspoeling afzonderlijk wordt vastgesteld.0,0012
Sauna's0,011
Onderwijsinstellingen, kazernes, bejaardencentra, woonwagencentra, internaten, recreatiebedrijven, horecabedrijven etc.0,023
Ziekenhuizen, verpleegtehuizen en psychiatrische inrichtingen0,020
Vier- en vijfsterrenhotels volgens de Benelux-hotelclassificatie0,017
Chocolade- en suikerwerkindustrie0,040
Eierverwerkende industrie0,075
De niet in deze tabel vermelde bedrijfsruimten of onderdelen van bedrijfsruimten 0,023
  
* Afvalwater afkomstig van de persoonlijke verzorging van werknemers werkzaam in van bedrijfsruimten of onderdelen van bedrijfsruimten die in deze tabel met een * zijn aangeduid0,023

Artikel 3

Indien in het heffingsjaar voorafgaande aan de toepassing van artikel 22 van de Wet het zuurstofverbruik, voor de betrokken bedrijfsruimte of voor het betrokken onderdeel daarvan, is bepaald met behulp van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens, wordt in afwijking van artikel 2 de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water bepaald aan de hand van de formule:

C

D x 49,6

waarbij: C = het aantal kilogrammen zuurstofverbruik van de afgevoerde stoffen over de etmalen van het voorafgaande heffingsjaar waarover meting, bemonstering en analyse hebben plaatsgevonden;

D = het aantal m3 ingenomen water over de etmalen van het voorafgaande heffingsjaar waarover meting, bemonstering en analyse hebben plaatsgevonden.

Artikel 4

  • 1. De vervuilingswaarde per m3 ingenomen water kan door de heffingplichtige op zijn kosten op aanvraag, dan wel ambtshalve door de inspecteur op kosten van de betrokken kwaliteitsbeheerder, in afwijking van de artikelen 2 en 3, worden bepaald aan de hand van monsterneming en analyse overeenkomstig het derde lid, onderscheidenlijk aan de hand van meting, bemonstering en analyse overeenkomstig het vierde lid.

  • 2. In dit artikel wordt onder geschatte vervuilingswaarde verstaan: de overeenkomstig artikel 22 van de Wet en artikel 2 van dit besluit aan de hand van de geschatte hoeveelheid in te nemen water berekende vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik van de over het heffingsjaar af te voeren stoffen.

  • 3. Bij een geschatte vervuilingswaarde van minder dan 100 vervuilingseenheden:

    a. wordt over een aantal voor het heffingsjaar representatieve etmalen afzonderlijk een etmaalverzamelmonster van het afgevoerde afvalwater samengesteld dat bestaat uit tenminste 8 deelmonsters die op verschillende voor het etmaal representatieve tijdstippen zijn genomen;

    b. bedraagt het aantal van de onder a bedoelde etmalen:

    bij een geschatte vervuilingswaarde van:

    minder dan 25 vervuilingseenheden: 4 

    25 tot 50 vervuilingseenheden: 6 

    50 tot 75 vervuilingseenheden: 8 

    75 tot 100 vervuilingseenheden: 10;

    c. vindt analyse van het onder a bedoelde etmaalverzamelmonster plaats en wordt het resultaat van die analyse uitgedrukt in grammen per m3;

    d. wordt de som van de onder c bedoelde resultaten van de analyses over de onder a bedoelde etmalen gedeeld door het aantal van die etmalen;

    e. wordt de uitkomst van de toepassing van het onder d bepaalde gecorrigeerd voor het deel van het ingenomen water dat niet wordt afgevoerd, indien de heffingplichtige aannemelijk maakt dat dat deel 25% of meer bedraagt;

    f. bedraagt de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water de overeenkomstig d en e gevonden waarde gedeeld door 49.600 grammen.

  • 4. Bij een geschatte vervuilingswaarde van 100 vervuilingseenheden of meer:

    a. vindt in een aantal voor het heffingsjaar representatieve weken meting, bemonstering en analyse over de daarin gelegen etmalen plaats;

    b. bedraagt het aantal van de onder a bedoelde weken:

    bij een geschatte vervuilingswaarde van:

    100 tot 250 vervuilingseenheden: 1

    250 tot 500 vervuilingseenheden: 2

    500 tot 750 vervuilingseenheden: 3

    750 tot 1000 vervuilingseenheden: 4

    1000 en meer vervuilingseenheden:

    het door de inspecteur te bepalen aantal dat ten hoogste 12 kan bedragen;

    c. wordt het zuurstofverbruik in de onder a bedoelde etmalen afgevoerde stoffen gedeeld door de hoeveelheid in die etmalen ingenomen water;

    d. bedraagt de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water de uitkomst van de toepassing van onderdeel c, gedeeld door 49,6 kilogrammen.

  • 5. Meting, bemonstering en analyse, alsmede de behandeling van het in het derde lid, onder a, bedoelde verzamelmonster geschieden overeenkomstig de nadere regels, bedoeld in artikel 20, derde lid, onderscheidenlijk in artikel 23, veertiende lid, van de Wet.

  • 6. De inspecteur beslist op een in het eerste lid bedoelde aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking en geeft daarin in ieder geval voorschriften met betrekking tot:

    a. de tijdstippen en de etmalen waarop monsterneming en analyse moeten plaatsvinden, onderscheidenlijk de meetweek dan wel meetweken gedurende welke meting, bemonstering en analyse moeten plaatsvinden;

    b. de bepaling van de hoeveelheid ingenomen water;

    c. de correctie bedoeld in het derde lid, onder e;

    d. de melding van verandering of te verwachten veranderingen die van invloed kunnen zijn op de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water van de betrokken bedrijfsruimte of het betrokken onderdeel van de bedrijfsruimte.

  • 7. Een op basis van dit artikel bepaalde vervuilingswaarde per m3 ingenomen water geldt voor de betrokken bedrijfsruimte of het betrokken onderdeel van de bedrijfsruimte tot het heffingsjaar waarin dit artikel hetzij door de heffingplichtige hetzij door de inspecteur opnieuw wordt toegepast.

Artikel 5

De veranderingen in de bedrijfsomstandigheden die aanleiding kunnen geven tot een wijziging van de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water worden onverwijld aan de inspecteur gemeld.

Artikel 6

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 januari 2001.

Artikel 7

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit vervuilingswaarde ingenomen water.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 30 november 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de veertiende december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit geeft uitvoering aan artikel 22, tweede lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (hierna: de wet), zoals dit met ingang van 1 januari 2001 luidt. Met ingang van die datum is de wet van 16 maart 2000, houdende vervanging van hoofdstuk IV van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 135) in werking getreden. Het nieuwe artikel 22 geeft voor de vaststelling van de vervuilingswaarde een bijzondere regeling voor in beginsel kleinere bedrijfsmatige lozers. De regeling houdt in dat de vervuilingswaarde wordt bepaald op basis van de hoeveelheid in het heffingsjaar ingenomen water en de van toepassing zijnde afvalwatercoëfficiënt uit de in artikel 22, derde lid, van de wet opgenomen tabel. De heffingplichtige behoeft het vanuit de betrokken bedrijfsruimte of het betrokken onderdeel daarvan afgevoerde afvalwater niet op de voet van artikel 20, eerste lid, van de wet te meten, bemonsteren en analyseren. De van toepassing zijnde afvalwatercoëfficiënt is ingevolge artikel 22, eerste lid, van de wet, gebaseerd op de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik per m3 ingenomen water.

Dit besluit ziet op de vaststelling van de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water met behulp waarvan de van toepassing zijnde afvalwatercoëfficiënt van de in artikel 22, derde lid, van de wet opgenomen tabel bepaald kan worden.

Indien de op basis van dit besluit bepaalde vervuilingswaarde per m3 ingenomen water bijvoorbeeld 0,020 vervuilingseenheid bedraagt, dan valt deze binnen de klassengrenzen behorende bij klasse 8 (>0,018–0,029) van de in artikel 22, derde lid, van de wet opgenomen tabel. Dit betekent dat de afvalwatercoëfficiënt van 0,023 vervuilingseenheid van toepassing is.

De toepassing van artikel 22 van de wet moet leiden tot een zo goed mogelijke benadering van de werkelijke verontreiniging zonder dat de heffingplichtige onnodige kosten voor meting, bemonstering en analyse hoeft te maken (kamerstukken II 1998/99, 26 367, nr. 3, blz. 9 en 10). In dit besluit zijn tegen die achtergrond een drietal betalingswijzen voor de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water opgenomen. Deze reiken van een forfaitaire bepalingswijze tot een bepaling op basis van monsterneming en analyse dan wel meting, bemonstering en analyse.

Financiële gevolgen en administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven

Dit besluit heeft op zich zelf geen directe financiële gevolgen voor het bedrijfsleven. De financiële gevolgen van de nieuwe tabel afvalwatercoëfficiënten vloeien voort uit het nieuwe artikel 22 van de wet. De financiële gevolgen voor het bedrijfsleven van het nieuwe artikel 22 van de wet zijn in de wetsgeschiedenis uitvoerig toegelicht. (kamerstukken II, 1998/99, 26 367, nr. 3, blz. 19 en 20.) Dit besluit heeft enige gevolgen voor de administratieve lastendruk voor het bedrijfsleven indien de heffingplichtige op aanvraag artikel 4 toepast. Ingevolge artikel 4, eerste lid, van dit besluit komt de toepassing van dat artikel op aanvraag van de heffingplichtige voor zijn rekening. De heffingplichtige zal echter een zodanige aanvraag slechts doen indien hij verwacht dat hij ter zake van zijn bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte een lagere afvalwatercoëfficiënt kan bewerkstelligen dan op basis van artikel 2 dan wel artikel 3 het geval zou zijn. Een lagere afvalwatercoëfficiënt leidt immers tot een lager bedrag aan te betalen verontreinigingsheffing.

EU-notificatie

In artikel 4, vijfde lid, wordt verwezen naar de voorschriften omtrent meting, bemonstering en analyse van bijlage I van het Uitvoeringsbesluit verontreiniging rijkswateren (hierna: Uvr). Dit besluit bevat technische voorschriften als bedoeld in artikel 1, negende lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europese Parlement en de Raad van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG 1998 L 204). De technische voorschriften hebben in 1997 de voorgeschreven notificatieprocedure doorlopen. Aangezien de werkingssfeer van de bovenbedoelde technische voorschriften is uitgebreid tot de bedrijven die de tabel afvalwatercoëfficiënten toepassen zijn deze voorschriften met vermelding van de ruimere toepassing, in 2000 opnieuw bij de Europese Commissie genotificeerd. Het door de Europese Commissie toegekende notificatienummer is 2000/0467/NL.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onder b

De definitie van zuurstofverbruik is ontleend aan artikel 20, zesde lid, van de wet.

Artikel 1, onder d

De inspecteur is op basis van deze omschrijving het hoofd van het bureau verontreinigingsheffing rijkswateren dan wel de ambtenaar van het waterschap belast met de inspecteurstaken.

Artikel 2

Op basis van dit artikel wordt allereerst de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water op forfaitaire wijze vastgesteld met behulp van de in dit artikel opgenomen tabel, waarin per omschreven categorie van bedrijfsruimten of onderdelen van bedrijfsruimten een vaste vervuilingswaarde per m3 ingenomen water is vermeld. De genoemde categorieën zijn ontleend aan de tabellen afvalwatercoëfficiënten, die opgenomen waren in het Uvr en in de belastingverordeningen van de met het waterkwaliteitsbeheer belaste waterschappen. De coëfficiënten van dit artikel zijn verkregen door de coëfficiënten van de vigerende tabellen afvalwatercoëfficiënten om te zetten naar coëfficiënten op basis van de hoeveelheid ingenomen water. De omzetting is gebaseerd op het door Tauw Milieu B.V. in opdracht van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat uitgevoerd onderzoek (kamerstukken II, 26 367, nr.3, blz. 19). De in dit artikel vermelde categorieën bestrijken al de soorten bedrijfsruimten of onderdelen daarvan ten aanzien waarvan artikel 22 van de wet wordt toegepast. De vervuilingswaarde per m3 ingenomen water van ongeveer 90% van die bedrijfsruimten of onderdelen daarvan bevindt zich binnen de klassengrenzen van klasse 8 (>0,018–0,029). Dit is gebleken uit het hiervoor vermelde onderzoek. De in dit artikel opgenomen tabel zal indien nodig worden aangepast. De aanpassing kan bijvoorbeeld het gevolg zijn van onderzoekingen naar aanleiding van nieuwe productie- en zuiveringstechnieken of van de landelijke resultaten van de toepassing van artikel 4 van dit besluit.

De toepassing van de in dit artikel opgenomen tabel kan aan de hand van het volgende voorbeeld worden verduidelijkt. De bij de categorie limonadefabriek vermelde vervuilingswaarde per m3 ingenomen water bedraagt 0,010 vervuilingseenheid, hetgeen valt binnen de klassengrenzen van klasse 6 (>0,0075–0,012) van de in artikel 22, derde lid, van de wet, opgenomen tabel. De van toepassing zijnde afvalwatercoëfficiënt bedraagt 0,0094 vervuilingseenheid per m3 ingenomen water.

Artikel 3

In artikel 3 is vervolgens neergelegd dat indien in het heffingsjaar voorafgaand aan de toepassing van artikel 22 van de wet de vervuilingswaarde met betrekking tot het zuurstofverbruik voor de betrokken bedrijfsruimte of het betrokken onderdeel daarvan is bepaald aan de hand van door meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens, artikel 2 geen toepassing vindt. De vervuilingswaarde per m3 ingenomen water wordt dan bij toepassing van artikel 3 afgeleid van de gegevens met betrekking tot de etmalen waarover meting, bemonstering en analyse hebben plaatsgevonden. Dit zijn de etmalen die door middel van een meetbeschikking representatief waren gesteld voor het gehele heffingsjaar. De vervuilingswaarde per m3 ingenomen water wordt bepaald door het aantal kilogrammen zuurstofverbruik van de over de etmalen afgevoerde stoffen te delen door het product van het aantal m3 over die etmalen ingenomen water en 49,6. In het geval van meting, bemonstering en analyse wordt het aantal kilogrammen zuurstofverbruik van de over het etmaal afgevoerde stoffen bepaald. Ingevolge artikel 19, vierde lid, onder a, van de wet, representeert het jaarlijks zuurstofverbruik van 49,6 kilogrammen immers één vervuilingseenheid.

Het voorgaande wordt aan de hand van een voorbeeld verduidelijkt .

In het kalenderjaar 2003 wordt voor het eerst met betrekking tot een bedrijfsruimte of een onderdeel daarvan artikel 22 van de wet toegepast. In het kalenderjaar 2002 is het zuurstofverbruik van de vanuit de bedrijfsruimte of het onderdeel van de bedrijfsruimte afgevoerde bepaald aan de hand van meting, bemonstering en analyse verkregen gegevens. Meting, bemonstering en analyse hebben over vier bij meetbeschikking aangewezen etmalen plaatsgevonden. Het zuurstofverbruik van de afgevoerde stoffen en de hoeveelheid ingenomen water bedroegen over:

etmaal 1: 55 kilogrammen respectievelijk 30 m3

etmaal 2: 45 kilogrammen respectievelijk 20 m3

etmaal 3: 50 kilogrammen respectievelijk 25 m3

etmaal 4: 50 kilogrammen respectievelijk 25 m3

De vervuilingswaarde per m3 ingenomen water bedraagt:

200 = 0,040 vervuilingseenheid.

 100 x 49,6

Een vervuilingswaarde per m3 ingenomen water van 0,040 vervuilingseenheid valt binnen de klassengrenzen van klasse 9 (>0,029–0,045) van de in artikel 22, derde lid, van de wet, opgenomen tabel, De toe te passen afvalwatercoëfficiënt is derhalve 0,036 vervuilingseenheid per m3 ingenomen water.

Artikel 4, eerste en zesde lid

De op de voet van artikel 2 dan wel van artikel 3 bepaalde vervuilingswaarde per m3 ingenomen water kan naar de mening van hetzij de heffingplichtige hetzij de inspecteur onvoldoende de werkelijke vervuilingswaarde per m3 ingenomen water weergeven. Artikel 4 biedt in een dergelijk geval aan zowel de heffingplichtige als aan de inspecteur de mogelijkheid om aan de hand van monsterneming en analyse dan wel van meting, bemonstering en analyse over een beperkt aantal etmalen de werkelijke vervuilingswaarde per m3 ingenomen water te bepalen. De toepassing door de heffingplichtige voor zijn rekening moet op aanvraag geschieden. De inspecteur beslist op de aanvraag bij voor bezwaar vatbare beschikking en neemt in die beschikking voorschriften ten aanzien van de in artikel 4, zesde lid genoemde onderwerpen. De ambtshalve toepassing door de inspecteur geschiedt voor rekening van de betrokken kwaliteitsbeheerder.

De op basis van artikel 4 gevonden vervuilingswaarde per m3 ingenomen water geldt dan voor de toepassing van artikel 22 van de wet in plaats van de op voet van artikel 2 dan wel artikel 3 bepaalde waarde.

Artikel 4, tweede en zevende lid

Het aantal etmalen of weken waarin de heffingplichtige dan wel de inspecteur monsterneming en analyse dan wel meting, bemonstering en analyse moet verrichten is afhankelijk van de geschatte vervuilingswaarde over het heffingsjaar. Op basis van artikel 4, tweede lid, van dit besluit is de geschatte vervuilingswaarde het aantal vervuilingseenheden over het heffingsjaar berekend met toepassing van artikel 22 van de wet en van de op de voet van artikel 2 bepaalde vervuilingswaarde per m3 ingenomen water. De bij die vervuilingswaarde behorende afvalwatercoëfficiënt van de in artikel 22, derde lid, van de wet opgenomen tabel, vermenigvuldigd met de geschatte hoeveelheid over het heffingsjaar in te nemen water resulteert in de geschatte vervuilingswaarde. Indien de geschatte vervuilingswaarde lager is dan 100 vervuilingseenheden moeten monsterneming en analyse op de voet van artikel 4, derde lid, plaatsvinden. Indien de geschatte vervuilingswaarde 100 vervuilingseenheden of meer bedraagt moeten meting, bemonstering en analyse op de voet van artikel 4, vierde lid, plaatsvinden. Indien in enig jaar de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water volgens artikel 4 is bepaald, behoeven monsterneming en analyse dan wel meting, bemonstering en analyse niet meer plaats te vinden in daaropvolgende heffingsjaren. Een in enig jaar op de voet van artikel 4 bepaalde vervuilingswaarde per m3 ingenomen water blijft, ingevolge het zevende lid, met betrekking tot de bedrijfsruimte of het onderdeel daarvan gelden, tot het heffingsjaar waarin dit artikel hetzij op aanvraag van de heffingplichtige hetzij ambtshalve door de inspecteur wederom wordt toegepast.

Artikel 4, derde lid

Bij de toepassing van het derde lid worden gedurende een aantal etmalen deelmonsters op bepaalde tijdstippen van een etmaal genomen en samengevoegd tot een verzamel-monster over dat etmaal. Het aantal etmalen waarin de monsterneming en analyse moeten plaatsvinden, bedraagt tenminste vier en ten hoogste tien.

In ieder etmaal waarin monsterneming en analyse plaats heeft wordt een etmaalverzamelmonster samengesteld dat bestaat uit tenminste 8 deelmonsters die op verschillende voor dat etmaal representatieve tijdstippen zijn genomen. Ieder etmaal-verzamelmonster wordt geanalyseerd op zuurstofverbruik, hetgeen resulteert in een concentratie van een aantal milligrammen per liter. Aangezien 1 m3 gelijk staat aan 1000 liter is een aantal milligrammen per liter gelijk aan een aantal grammen per m3. De som van de gevonden concentraties zuurstofverbruik van de etmaalverzamelmonsters wordt gedeeld door het aantal etmalen waarin monsterneming en analyse hebben plaats gevonden. Dit resulteert in een gemiddeld zuurstofverbruik per m3 uitgedrukt in grammen. Aangezien het zuurstofverbruik van 49,6 kilogrammen op basis van artikel 19, vierde lid, onder a, van de wet één vervuilingseenheid representeert, moet het gemiddeld zuurstofverbruik per m3 gedeeld worden door 49.600 om tot de vervuilingswaarde per m3 ingenomen water te komen.

De geanalyseerde etmaalverzamelmonsters bestaan uit deelmonsters die genomen zijn uit het afgevoerde afvalwater. Indien echter een aanzienlijk deel van het ingenomen water niet wordt afgevoerd, wijkt de berekende vervuilingswaarde per m3 ingenomen water sterk af van de werkelijke vervuilingswaarde per m3 ingenomen water. Indien derhalve de heffingplichtige aannemelijk kan maken dat het percentage ingenomen water dat niet wordt afgevoerd 25% of meer bedraagt, wordt de gevonden vervuilingswaarde per m3 ingenomen water hiervoor gecorrigeerd, dat wil zeggen voor het verschil tussen het over het etmaal ingenomen water en de hoeveelheid afgevoerd water. Het bovenstaande wordt aan de hand van een voorbeeld verduidelijkt.

De heffingplichtige voor een groentewasserij doet een aanvraag tot toepassing van artikel 4. Op basis van een geschatte hoeveelheid ingenomen water over het heffingsjaar van 2.000 m3, bedraagt de geschatte vervuilingswaarde 36 vervuilingseenheden. Op basis van het derde lid moeten monsterneming en analyse gedurende 6 etmalen plaatsvinden. Veertig percent van de hoeveelheid ingenomen water wordt niet afgevoerd. De analyse van de zes etmaalverzamelmonsters levert de volgende concentraties zuurstofverbruik:

etmaal 1: 1.488 grammen/m3

etmaal 2: 1.116 grammen/m3

etmaal 3: 1.116 grammen/m3

etmaal 4: 1.116 grammen/m3

etmaal 5: 1.488 grammen/m3

etmaal 6: 1.116 grammen/m3

Het gemiddeld zuurstofverbruik in grammen per m3 bedraagt

7.440 grammen = 1.240 grammen per m3.

6

1.240 grammen zuurstofverbruik per m3 staat gelijk aan 1.240/49.600 = 0,025 vervuilingseenheid per m3. Aangezien echter 40% van het ingenomen water niet wordt afgevoerd moet de gevonden waarde hiervoor gecorrigeerd worden, hetgeen resulteert in een waarde van 0,025 vervuilingseenheid per m3 x 0,60 = 0,015 vervuilingseenheid per m3 ingenomen water. De gevonden vervuilingswaarde per m3 ingenomen water behoort bij klasse 7 (>0,012–0,018) van de in artikel 22, derde lid, van de wet opgenomen tabel. De toe te passen afvalwatercoëfficiënt bedraagt 0,015 vervuilingseenheid per m3 ingenomen water.

Artikel 4, vierde lid

Bij de toepassing van het vierde lid vindt gedurende één of meer weken meting, bemonstering en analyse plaats. Het aantal weken bedraagt ten minste één en ten hoogste twaalf. De vervuilingswaarde per m3 ingenomen water wordt berekend door het aantal kilogrammen zuurstofverbruik van de over de week onderscheidenlijk weken afgevoerde stoffen te delen door het product van het aantal m3 over die week onderscheidenlijk die weken ingenomen water en vervolgens door 49,6 kilogrammen.

Op deze wijze wordt een vervuilingswaarde per m3 ingenomen water verkregen die niet meer gecorrigeerd behoeft te worden voor de hoeveelheid ingenomen water die niet wordt afgevoerd.

Het bovenstaande wordt aan de hand van het volgende voorbeeld verduidelijkt.

De geschatte vervuilingswaarde van een ziekenhuis met een geschatte jaarlijkse hoeveelheid ingenomen water van 10.000 m3 bedraagt 230 vervuilingseenheden. Dit betekent dat bij toepassing van artikel 4 meting, bemonstering en analyse gedurende één week moeten plaatsvinden. Het gevonden zuurstofverbruik en de hoeveelheid ingenomen water bedragen over:

etmaal 1: 23,61 kilogrammen 28 m3

etmaal 2: 21,92 kilogrammen 26 m3

etmaal 3: 21,92 kilogrammen 26 m3

etmaal 4: 23,61 kilogrammen 28 m3

etmaal 5: 21,92 kilogrammen 26 m3

etmaal 6: 24,45 kilogrammen 29 m3

etmaal 7: 22,77 kilogrammen 27 m3

De vervuilingswaarde per m3 ingenomen water bedraagt

160,2 kilogrammen = 0,843 kilogram per m3 =

190 m3

0,843 = 0,017 vervuilingseenheid per m3.

 49,6

De gevonden vervuilingswaarde per m3 ingenomen water van het ziekenhuis behoort bij klasse 7(>0,012–0,018) van de in artikel 22, derde lid, van de wet opgenomen tabel. De toe te passen afvalwatercoëfficiënt bedraagt 0,015 vervuilingseenheid per m3 ingenomen water.

Artikel 5

De inspecteur kan in de aan hem gemelde veranderingen in de bedrijfsomstandigheden aanleiding vinden om artikel 4 ambtshalve toe te passen.

Artikel 6

Dit besluit treedt op hetzelfde tijdstip in werking als de wet van 16 maart 2000, houdende vervanging van hoofdstuk IV van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Stb. 135).

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven