Besluit van 30 november 2000 tot wijziging van het Besluit administratieve verplichtingen waterschapsbelastingen en van het Rijksreglement ontgrondingen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 22 december 1999, nr. HKW/AKO/1999/12861, Hoofdkantoor van de Waterstaat, Stafdienst Bestuurlijk Juridische Zaken;

Gelet op artikel 126a, eerste lid, van de Waterschapswet en artikel 6 van de Ontgrondingenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 25 februari 2000, nr. W09.99.0639);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat van 28 november 2000, nr. CDJZ/WVW/1319, Centrale directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit administratieve verplichtingen waterschapsbelastingen1 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt als volgt te luiden:

a. de inspecteur: de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet, bedoelde ambtenaar van het waterschap.

2. In onderdeel c wordt «het dagelijks bestuur» telkens vervangen door: de inspecteur.

B. Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, onderdeel b, wordt « op basis van een door het dagelijks bestuur genomen besluit» vervangen door: op basis van een door de inspecteur genomen besluit.

2. In het tweede lid wordt «gedurende tien jaren te bewaren» vervangen door: gedurende zeven jaren te bewaren.

3. In het derde lid wordt « dat controle daarvan door het dagelijks bestuur» vervangen door: dat controle daarvan door de inspecteur.

C. In artikel 3 wordt «aan de vordering van het dagelijks bestuur» telkens vervangen door: aan de vordering van de inspecteur.

D. In artikel 5 wordt «te verstrekken aan het dagelijks bestuur» vervangen door: te verstrekken aan de in artikel 123, derde lid, onderdeel c, van de Waterschapswet, bedoelde ambtenaar van het waterschap.

ARTIKEL II

Het Rijksreglement ontgrondingen2 wordt als volgt gewijzigd:

A. Artikel 3, derde lid, onderdeel d, komt als volgt te luiden:

d. een opgave van de oppervlakte, de wijze van uitvoering en de diepte van de ontgronding dan wel een opgave van de wijze van uitvoering, de maximale diepte en van de hoeveelheid vaste stoffen die met de ontgronding gewonnen kan worden;.

B. Artikel 7, zevende lid, komt als volgt te luiden:

  • 7. Indien de hoeveelheid vaste stoffen waarop de aanvrage betrekking heeft of, bij een aanvrage om wijziging van een vergunning, de extra hoeveelheid vaste stoffen waarop de aanvrage betrekking heeft, meer bedraagt dan de hoeveelheid waarop de vergunning, onderscheidenlijk de beschikking tot wijziging van een vergunning betrekking heeft, wordt het recht verminderd met het bedrag, berekend met toepassing van de volgende formule: A – B.

    In deze formule:

    stelt A voor: de ter zake van de aanvrage met toepassing van de bij dit besluit behorende bijlage berekende opslag;

    stelt B voor: de ter zake van de aanvrage met toepassing van de bij dit besluit behorende bijlage berekende opslag, indien de aanvraag betrekking zou hebben op de hoeveelheid waarop de vergunning onderscheidenlijk de beschikking tot wijziging van de vergunning betrekking heeft.

C. De Bijlage komt als volgt te luiden:

De opslag bedoeld in artikel 7, tweede lid, wordt berekend aan de hand van de navolgende tabel. De hoeveelheid vaste stoffen dan wel bij een aanvrage tot wijziging van een vergunning, de extra hoeveelheid vaste stoffen waarop de aanvrage betrekking heeft wordt berekend in profiel van ontgraving in het gebied waarop de aanvraag betrekking heeft. De (extra) hoeveelheid vaste stoffen wordt uitgedrukt in m3. Indien in de aanvrage niet de oppervlakte en de diepte van de ontgronding maar de hoeveelheid vaste stoffen die met de aangevraagde ontgronding gewonnen kan worden en de maximale diepte van die ontgronding is vermeld, heeft die aanvraag voor de berekening van het recht betrekking op die (extra) hoeveelheid te winnen vaste stoffen vermeerderd met tien percent daarvan.

Indien de aanvrage betrekking heeft op een (extra) hoeveelheid vaste stoffen van

meer dandoch niet meer danbedraagt de opslag het in kolom III vermelde bedrag, vermeerderd met de vermenigvuldiging van het in kolom IV vermelde bedrag met het verschil, uitgedrukt in hele duizendtallen m3 en naar boven afgerond, tussen de hoeveelheid vaste stoffen waarop de aanvrage betrekking heeft en de in kolom I vermelde hoeveelheid
kolom Ikolom IIkolom IIIkolom IV
    0 m3  100 000 m3fl    0,–fl 65,–
 100 000 m3  200 000 m3fl  6 500,–fl 45,–
 200 000 m3  500 000 m3fl 11 000,–fl 25,–
 500 000 m31 000 000 m3fl 18 500,–fl 10,–
1 000 000 m32 000 000 m3fl 23 500,–fl  5,–
2 000 000 m3fl 28 500,–fl  0,–

ARTIKEL III

Met ingang van het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit wordt de uitoefening door of namens het dagelijks bestuur van het waterschap van de in het Besluit administratieve verplichtingen waterschapsbelastingen opgenomen bevoegdheden, die voor dat tijdstip heeft plaatsgevonden:

a. in het kader van de heffing van waterschapsbelastingen, geacht te zijn verricht door de in artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet, bedoelde ambtenaar van het waterschap.

b. in het kader van de beoordeling van een ingediende aanvraag tot het verlenen van kwijtschelding van belasting op de voet van artikel 26 van de Invorderingswet 1990, geacht te zijn verricht door de in artikel 123, derde lid, onderdeel c van de Waterschapswet, bedoelde ambtenaar van het waterschap.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 30 november 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries

Uitgegeven de veertiende december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Het onderhavige besluit bevat in de eerste plaats een aanpassing van het Besluit administratieve verplichtingen waterschapsbelastingen aan wijzigingen van de Waterschapswet als gevolg van de Aanpassingswet derde tranche Awb I (Stb. 1997, 510). Op basis van de bovenbedoelde aanpassingswet zijn bevoegdheden van het dagelijks bestuur van het waterschap ten aanzien van de heffing en de kwijtschelding van waterschapsbelastingen geattribueerd aan ambtenaren van het waterschap. De wijzigingen in de Waterschapswet zijn aangebracht omdat ingevolge artikel 10:14 van de Algemene wet bestuursrecht, delegatie aan ondergeschikten niet meer mogelijk is. De bovengenoemde wijzigingen in de Waterschapswet zijn bij de totstandkoming van het besluit van 17 december 1997 ter aanpassing van een aantal algemene maatregelen van bestuur op het terrein van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat aan de derde tranche van de Algemene wet bestuursrecht (Stb. 1997, 726) abusievelijk over het hoofd gezien.

Het onderhavige besluit bevat in de tweede plaats een wijziging van het Rijksreglement ontgrondingen (hierna: het Rijksreglement). De in het Rijksreglement aangebrachte wijziging maakt het mogelijk om de aanvraag en de vergunning te baseren op een maximale diepte en een (extra) maximale met de ontgronding te winnen hoeveelheid vaste stoffen. De oppervlakte in combinatie met de diepte resulteert in het profiel van ontgraving van de ontgronding. Het was gebleken dat het wenselijk was om het exacte profiel van ontgraving gedurende de ontgronding vast te stellen in een door de Minister van Verkeer en Waterstaat goedgekeurd werkplan.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

Artikel I

Onderdeel A

De inspecteursbevoegdheden die tot 1 januari 1998 berustten bij het dagelijks bestuur van het waterschap zijn thans ingevolge artikel 123, derde lid, onderdeel b, van de Waterschapswet, geattribueerd aan een daartoe aangewezen ambtenaar van het waterschap.

Onderdeel B

Er wordt voor de aangebrachte wijzigingen in artikel 2, eerste en derde lid, verwezen naar de toelichting op onderdeel A. In artikel 2, tweede lid, is de bewaartermijn voor gegevensdragers verlaagd van tien jaren naar zeven jaren. Op basis van artikel 126a, eerste lid, onder b, van de Waterschapswet, kunnen ingevolge het Besluit administratieve verplichtingen waterschapsbelastingen geen verplichtingen worden gegeven die verder gaan dan de corresponderende voorschriften van de Algemene wet inzake rijksbelastingen. Bij de Wet van 26 maart 1998, (Stb.1999, 184) is in artikel 52, vierde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, de bewaartermijn voor de tot de administratie behorende gegevensdragers verlaagd van tien naar zeven jaren.

Onderdeel C

Voor de toelichting op onderdeel C wordt verwezen naar de toelichting op onderdeel A.

Onderdeel D

De bevoegdheden met betrekking tot verlening van kwijtschelding van waterschapsbelastingen berustten tot 1 januari 1998 bij het dagelijks bestuur van het waterschap. Op basis van artikel 144, eerste lid, van de Waterschapswet, zijn de bovenbedoelde bevoegdheden thans geattribueerd aan de ambtenaar van het waterschap belast met de invordering van waterschapsbelastingen.

Artikel II

Het Rijksreglement zoals dat voor de inwerkingtreding van dit besluit luidde was gebaseerd op het uitgangspunt dat de oppervlakte en de diepte van de ontgronding reeds op het tijdstip van de aanvraag onderscheidenlijk vergunningverlening bekend was. De combinatie van de voornoemde grootheden levert het profiel van ontgraving van de ontgronding en de daarmee te winnen (extra) hoeveelheid vaste stoffen op. Het is gebleken dat het in sommige gevallen wenselijk is om de diepte en de oppervlakte pas gedurende de ontgronding bij een door de Minister van Verkeer en Waterstaat goedgekeurd werkplan vast te stellen. Het profiel van ontgraving en daarmee ook de (extra) hoeveelheid vaste stoffen waarop de aanvraag betrekking heeft is pas na goedkeuring van het werkplan bekend.

In artikel 3 van het Rijksreglement is de mogelijkheid opgenomen om in de vergunningaanvraag de diepte en de oppervlakte van de aangevraagde vergunning niet meer te vermelden. In plaats daarvan moeten de maximale diepte van de aangevraagde ontgronding en de daarmee te winnen (extra) hoeveelheid worden vermeld. Er wordt hier gesproken van een maximale diepte aangezien de exacte diepte pas later vaststaat.

De hoogte van de opslag voor de leges, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Rijksreglement is gebaseerd op de (extra) hoeveelheid vaste stoffen waarop de aanvraag betrekking heeft. De hoeveelheid vaste stoffen wordt voor de berekening van de opslag, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van het Rijksreglement, indien in de plaats van de oppervlakte en de exacte diepte van de ontgronding de met die ontgronding te winnen hoeveelheid vaste stoffen en de maximale diepte zijn vermeld, gesteld op de laatstgenoemde hoeveelheid vermeerderd met tien percent daarvan. De te winnen hoeveelheid vaste stoffen ziet volgens het normale spraakgebruik op de hoeveelheid vaste stoffen die de ontgronder voor zich verkrijgt dat wil zeggen kan gebruiken. Een ontgrondingsvergunning wordt echter verleend voor een totale hoeveelheid te ontgronden vaste stoffen en heeft dus ook betrekking op de te ontgronden vaste stoffen die de ontgronder niet kan gebruiken. Op basis van ervaringsgegevens kan de (extra) hoeveelheid bij de ontgronding vrijkomende niet bruikbare vaste stoffen op tien percent van de door middel van de ontgronding te winnen (extra) hoeveelheid vaste stoffen worden gesteld.

Door de aangebrachte wijzigingen wordt bewerkstelligd dat de berekening van de opslag voor de verschuldigde leges bij benadering in beide gevallen is gebaseerd op dezelfde grootheid, te weten de hoeveelheid(extra) vaste stoffen waarop de aanvraag betrekking heeft. Een (extra) hoeveelheid te winnen vaste stoffen in de aanvraag vermeerderd met 10 percent is immers bij benadering gelijk aan de (extra) hoeveelheid vaste stoffen waarop de aanvraag betrekking heeft.

Het voorgaande is ook van toepassing voor de berekening van de teruggave van het recht op basis van artikel 7, zevende lid, van het Rijksreglement, indien de vergunde (extra) hoeveelheid vaste stoffen minder bedraagt dan de aangevraagde (extra) hoeveelheid.

Het bovenstaande wordt aan de hand van het volgende voorbeeld verduidelijkt:

Een aanvrager vermeldt in zijn aanvraag een hoeveelheid met de aangevraagde ontgronding te winnen vaste stoffen van 80000 m3. De met de vergunde ontgronding te winnen hoeveelheid vaste stoffen bedraagt 60000 m3.

De teruggaaf bedraagt:

80000 m3 X 1,10/1000 * f 65,– – 60000 m3 X 1,10/1000 * f 65,– = f 5720,– – f 4290,– = f 1430,–.

Er is tevens van de gelegenheid gebruik gemaakt om de redactie van artikel 7, zevende lid, van het Rijksreglement, en de bij het Rijksreglement behorende bijlage te vereenvoudigen. Een inhoudelijke wijziging is hiermee niet beoogd.

Artikel III

Dit artikel bevat een overgangsbepaling voor de uitoefening van de in het Besluit administratieve verplichtingen waterschapsbelastingen opgenomen bevoegdheden. De uitoefening voor de inwerkingtreding van dit besluit van de bovenbedoelde bevoegdheden door of namens het dagelijks bestuur van het waterschap wordt geacht te zijn gedaan door de als gevolg van de inwerkingtreding van dit besluit bevoegde ambtenaren van het waterschap.

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

J. M. de Vries


XNoot
1

Stb. 1996, 5.

XNoot
2

Stb. 1971, 518, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 4 juli 2000, Stb. 298.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 januari 2001, nr. 6.

Naar boven