Besluit van 12 oktober 2000, houdende wijziging van het Besluit stikstofcorrectie Meststoffenwet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 22 mei 2000, no. TRCJZ/2000/5189, Directie Juridische Zaken, in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op artikel 47 van de Meststoffenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 21 juli 2000, no. W11.00.0209/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 10 oktober 2000, no. TRCJZ/2000/11501, Directie Juridische Zaken, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit stikstofcorrectie Meststoffenwet1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

  • 1. In dit besluit wordt verstaan onder:

    a. wet: Meststoffenwet;

    b. keuringscertificaat: keuringscertificaat als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitsregeling scharreleierenkeuring en -merken;

    c. strooisel: houtkrullen, stro, gehakseld stro, turf, zand of ander materiaal met een losse structuur waarin dieren aan hun ethologische behoeften kunnen voldoen;

    d. stal met huisvesting op strooisel: huisvestingssysteem waar varkens voornamelijk op een laag van ten minste vijf centimeter dik strooisel worden gehouden;

    e. bodemsysteem met strooisel: huisvestingssysteem waar kippen zich vrijelijk voornamelijk over de geheel of gedeeltelijk met strooisel bedekte bodem kunnen bewegen;

    f. milieuvergunning: vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer.

  • 2. Dit besluit berust op artikel 47 van de wet.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

a. Het eerste lid komt te luiden:

  • 1. De belastbare hoeveelheid meststoffen, bedoeld in artikel 16 van de wet, onderscheidenlijk de belastbare hoeveelheid mineralen, bedoeld in artikel 24 van de wet, wordt verminderd met de hoeveelheid stikstof per dier per jaar die voor de desbetreffende diercategorie, in voorkomend geval onderscheiden naar het huisvestingssysteem van de stal waarin de dieren worden gehouden, is vastgesteld in de bijlage bij dit besluit, vermenigvuldigd met het gemiddeld aantal in het desbetreffende kalenderjaar gehouden dieren van de onderscheiden diercategorieën.

b. Het derde lid vervalt.

C

Na artikel 2 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 2a

  • 1. Voor de toepassing van artikel 2 wordt voor de bepaling van het gemiddelde aantal in het desbetreffende jaar op strooisel gehuisveste varkens, van de onderscheiden diercategorieën, ten hoogste het aantal in aanmerking genomen:

    – dat, indien het bedrijf als scharrelvarkenshouderij is geregistreerd bij het Productschap voor Vee en Vlees, wordt gehouden overeenkomstig de in de Regeling scharrelvarkens van het Productschap voor Vee en Vlees neergelegde en ook overigens in dit verband door dat productschap gestelde voorwaarden,

    – dat, indien het bedrijf als biologische varkenshouderij is geregistreerd bij de Stichting Skal te Zwolle, of een naar het oordeel van Onze Minister met die stichting vergelijkbare organisatie die zich het toezicht op, en de keuring, controle, beoordeling en certificering van biologische productiemethoden ten doel stelt, wordt gehouden overeenkomstig de door die stichting of de daarmee vergelijkbare organisatie gestelde voorwaarden,

    – dat als zodanig is vermeld op de milieuvergunning die van kracht is voor de desbetreffende stal, of

    – waarvan de heffingplichtige de huisvesting op strooisel naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam anderszins kan aantonen.

  • 2. Voor de toepassing van artikel 2 wordt voor de bepaling van het gemiddelde aantal in het desbetreffende jaar in een stal met een bodemsysteem met strooisel dan wel een deeppitstal gehouden kippen, van de onderscheiden diercategorieën, ten hoogste het aantal in aanmerking genomen:

    – dat als zodanig is vermeld op de milieuvergunning die van kracht is voor de desbetreffende stal, of

    – waarvan de heffingplichtige de huisvesting in de desbetreffende stal naar het oordeel van Onze Minister genoegzaam anderszins kan aantonen.

  • 3. Voor de toepassing van artikel 2 wordt voor de bepaling van het gemiddelde aantal in het desbetreffende jaar in een stal met een huisvestingssysteem waarvoor een keuringscertificaat van kracht is gehouden kippen van de diercategorie die in de bijlage bij dit besluit wordt aangeduid met nummer 301, ten hoogste het aantal in aanmerking genomen dat in het keuringscertificaat is genoemd.

D

Artikel 3 komt te luiden:

Artikel 3

  • 1. Voor de toepassing van artikel 2 wordt het gemiddelde aantal dieren en het aantal hectaren grasland van de gemiddeld tot het bedrijf behorende oppervlakte landbouwgrond vastgesteld overeenkomstig de regels gesteld krachtens artikel 52, onderdeel d, van de wet en aannemelijk gemaakt met behulp van de daarvoor voorgeschreven gegevens, bescheiden en bewijsstukken genoemd in de krachtens artikel 53, onderdeel g, van de wet gestelde regels.

  • 2. Voor de toepassing van artikel 2 kunnen de krachtens artikel 42 van de wet door Onze Minister aangewezen functionaris en de ontvanger, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel i, van de Invorderingswet 1990 de heffingplichtige verzoeken gegevens, bescheiden en bewijsstukken te overleggen waaruit de aard van het huisvestingssysteem blijkt.

E

De bijlage wordt vervangen door de bij dit besluit opgenomen bijlage.

ARTIKEL II

De in de bijlage bij dit besluit opgenomen forfaitaire norm voor parelhoenders is van toepassing met ingang van het tijdstip waarop het bij koninklijke boodschap van 6 oktober 1999 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van de Meststoffenwet in verband met een aanscherping van de normen van het stelsel van regulerende mineralenheffingen (kamerstukken II 1999/2000, 26 840, nrs. 1–3) tot wet is verheven en in werking is getreden.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 januari 1998, met uitzondering van artikel II.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 12 oktober 2000

Beatrix

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

Uitgegeven de zevende december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

BIJLAGE BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2 VAN HET BESLUIT STIKSTOFCORRECTIE MESTSTOFFENWET

De in deze bijlage opgenomen nummers van de onderscheiden diercategorieën zijn de nummers die zijn opgenomen in bijlage A bij de wet. De in bijlage A bij de wet opgenomen omschrijving van de onderscheiden categorieën dieren geldt ook voor de hieronder met nummer aangeduide diercategorieën.

Nummer diercategorieHuisvestingssysteemHoeveelheid stikstof per dier van de onderscheiden diercategorieën per jaar, uitgedrukt in kilogrammen stikstof
I RUNDVEE  
100 30,0
101  9,7
102 20,5
103  9,7
104 22,4
110  1,1
111  2,33
112  3,43
120 24,2
121  1,78
122  9,2
123 7,82
124  9,7
125 20,5
   
II VARKENS  
400  7,97
400huisvesting op strooisel12,0
401  9,56
401huisvesting op strooisel16,8
402  3,43
402huisvesting op strooisel 7,2
403  4,53
403huisvesting op strooisel 9,6
404  3,43
404huisvesting op strooisel 7,68
405  3,43
405huisvesting op strooisel 5,76
406  7,55
406huisvesting op strooisel12,96
407  0,82
407huisvesting op strooisel 2,64
410  5,46
410huisvesting op strooisel 9,6
411  4,12
411huisvesting op strooisel 8,64
   
III KIPPEN  
300  0,17
300bodemsysteem met strooisel 0,29
301  0,12
301bodemsysteem met strooisel, deeppitstal en huisvestingssysteem met keuringscertificaat 0,55
310  0,24
311  0,8
312  0,15
   
IV KALKOENEN  
200  0,29
201  0,91
202  1,14
210  1,18
V SCHAPEN  
550  4,7
551  3,2
   
VI VOSSEN  
700  2,91*
   
VII NERTSEN  
750  0,54**
   
VIII GEITEN  
600  9,43
601  6,95
   
IX EENDEN  
800  1,0
801  0,6
   
X KONIJNEN  
900  1,55
901  1,0
902  0,5
903  0,43
   
XI PARELHOENDERS  
951  0,2

* Deze hoeveelheid is inclusief de stikstofcorrectie ter zake van de diercategorieën nrs. 701 en 702 (fokrekels en pups).

** Deze hoeveelheid is inclusief de stikstofcorrectie ter zake van de diercategorieën nrs. 751 en 752 (fokreuen en pups).

NOTA VAN TOELICHTING

1. Algemeen

In hoofdstuk IV van de Meststoffenwet (hierna te noemen: wet) is het stelsel van regulerende mineralenheffingen neergelegd. De verliesnormen van dat stelsel zien met name op de bij mestgebruik optredende verliezen van fosfaat en stikstof naar de bodem en naar het grond- en oppervlaktewater. Bij stikstof is daarnaast ook nog sprake van verliezen naar de lucht door vervluchtiging van de stikstof in de vorm van ammoniak en andere stikstofverbindingen. Voorzover de ammoniakverliezen zijn toegestaan in het kader van de Wet milieubeheer en de Interimwet ammoniak en veehouderij, ligt het niet in de rede de veehouder voor deze verliezen met een regulerende mineralenheffing te belasten. Evenmin is er reden om andere verliezen van stikstofverbindingen naar de lucht dan ammoniak anders te behandelen dan ammoniak, nu die als zodanig niet schadelijk zijn voor het milieu. In artikel 47 van de wet is dan ook een basis opgenomen om de in de wet neergelegde heffingsgrondslag aan te vullen. Met het Besluit stikstofcorrectie Meststoffenwet (hierna te noemen: besluit) is hieraan invulling gegeven. Het besluit bevat een correctie voor diergebonden stikstofverliezen die optreden als gevolg van vervluchtiging van ammoniak en andere stikstofverbindingen. De in het besluit opgenomen correctie beoogt te voorkomen dat bedrijven onbedoelde heffingen moeten betalen als gevolg van het feit dat stikstof gedeeltelijk vervluchtigt, waardoor niet alle op het bedrijf aangevoerde stikstof in de vorm van plantaardige en dierlijke producten, waaronder mest, kan worden afgevoerd.

De correctie is voor de onderscheiden diersoorten bij wijze van forfait bepaald. Om redenen van uitvoerbaarheid en controleerbaarheid is bij de vaststelling van de forfaits uitgegaan van de mate van stikstofvervluchtiging bij het meest voorkomende traditionele huisvestingssysteem. Hierop is ten aanzien van hennen en hanen van legrassen van kippen een uitzondering gemaakt, omdat de mate van stikstofvervluchtiging bij enkele huisvestingssystemen zeer verschilt van die bij het traditionele huisvestingssysteem. In verband met dit grote verschil is voor die huisvestingssystemen een afwijkende norm gehanteerd.

Inmiddels is gebleken dat bij dieren van bepaalde diercategorieën en dieren die worden gehouden in een stal met een bepaald huisvestingssysteem meer stikstof vervluchtigt in de vorm van ammoniak en andere stikstofverbindingen dan de hoeveelheid waarop de stikstofcorrectienorm voor de onderscheiden diersoorten is gebaseerd. Vooral bij de dieren die worden gehuisvest op strooisel vervluchtigt aanmerkelijk meer stikstof dan bij dieren die worden gehouden in een stal met een traditioneel huisvestingssysteem.

Dit wordt veroorzaakt doordat de vaste mest die bij huisvesting op strooisel wordt geproduceerd meestal net zo lang in de stal blijft liggen als de dieren in de stal blijven en niet tussentijds wordt afgevoerd.

Bedrijven die dieren op strooisel huisvesten zouden daardoor sneller kunnen worden geconfronteerd met heffingen als gevolg van vervluchtiging van ammoniak en andere stikstofverbindingen. Dit zou veehouders ervan kunnen weerhouden dieren op strooisel te huisvesten en daarmee haaks staan op het uit een oogpunt van dierenwelzijn gevoerde beleid om juist huisvesting op strooisel te stimuleren. De stikstofcorrectienorm moet dan ook voldoende zijn om ook voor deze vorm van huisvesting de stikstofvervluchtiging te compenseren.

Het bovenstaande is reden het besluit te wijzigen en voor de huisvesting op strooisel in specifieke forfaits te voorzien. Daartoe wordt de bijlage bij het besluit vervangen door een nieuwe bijlage (artikel I, onderdeel E). Die forfaits zijn alleen relevant indien varkens of kippen worden gehouden. De variatie in huisvestingssystemen die bij varkens en kippen voorkomt, en daarmee de variatie in de mate van stikstofvervluchtiging, is bij dieren van andere diercategorieën namelijk niet aan de orde. Verder worden de forfaits voor geiten en eenden geactualiseerd, nu gebleken is dat ook bij die diercategorieën meer stikstof in de vorm van ammoniak vervluchtigt dan de hoeveelheid waarvan aanvankelijk is uitgegaan. Met het onderhavige wijzigingsbesluit van het Besluit stikstofcorrectie Meststoffenwet wordt dan ook het diergebonden stikstofverlies voor een aantal diercategorieën herzien, in voorkomend geval onderscheiden naar het huisvestingssysteem van de stal waarin de dieren worden gehouden. Het wijzigingsbesluit werkt terug tot en met 1 januari 1998. Het betreft een voor de heffingplichtige gunstige wijziging van de forfaits. Door de gunstige wijziging van de forfaits ook betrekking te laten hebben op de heffingsjaren 1998 en 199 wordt verder zoveel mogelijk voorkomen dat bedrijven juridische procedures starten tegen de heffing over het ontoelaatbare stikstofverlies.

Verder is van de gelegenheid gebruik gemaakt reeds een norm voor de diersoort parelhoenders in de bijlage op te nemen. Deze diersoort zal naar verwachting per 1 januari 2001 onder de werking van de wet worden gebracht. Thans is het onder meer daartoe strekkende voorstel van wet houdende wijziging van de Meststoffenwet in verband met een aanscherping van de normen van het stelsel van regulerende mineralenheffingen (kamerstukken I 2000/01, 26 840, nr. 23) aanhangig bij de Eerste Kamer. De in de bijlage bij het besluit onder XI genoemde norm zal gelden zodra de diersoort parelhoenders is opgenomen in bijlage A bij de wet (artikel II).

2. Hoogte correctie

a. varkens

Voor varkens is met de wijziging van het besluit voorzien in een ruimere diergebonden verliesnorm voor dieren van de onderscheiden diercategorieën die worden gehouden in een stal met een huisvestingssysteem met strooisel. De reden hiervoor is dat, zoals in de inleiding werd aangegeven, in een stal met een dergelijk huisvestingssysteem als gevolg van de in die stal geproduceerde vaste mest meer stikstof vervluchtigt dan in een stal met een traditioneel huisvestingssysteem. Bedrijven die varkens op strooisel huisvesten kunnen worden onderscheiden in vier categorieën, te weten scharrelbedrijven, biologische bedrijven, bedrijven die zeugen in groepshuisvesting houden en bedrijven die varkens anders dan op de hiervoor genoemde wijze op strooisel huisvesten (artikel 2a, eerste lid, van het besluit). Voor de toepasselijkheid van het forfait dat geldt voor huisvesting op strooisel is in eerste instantie aangesloten bij de voorwaarden die door het Productschap voor Vee en Vlees (hierna te noemen: productschap) of de Stichting Skal te Zwolle, of een met die stichting vergelijkbare organisatie die zich het toezicht op, en de keuring, controle, beoordeling en certificering van biologische productiemethoden ten doel stelt (hierna te noemen: Skal) zijn gesteld met betrekking tot scharrel- of biologische varkens. Veel heffingplichtigen die varkens op strooisel huisvesten zijn namelijk aan te merken als scharrel- of biologische varkenshouder en zijn uit dien hoofde meestal geregistreerd bij het productschap of Skal. De door het productschap gestelde voorwaarden zijn neergelegd in de Regeling scharrelvarkens van het productschap. Deze voorwaarden gelden voor bedrijven die met het productschap – op vrijwillige basis – een overeenkomst sluiten en zich in dat verband «scharrelbedrijf» mogen noemen. De door Skal gestelde voorwaarden maken deel uit van de overeenkomst die bedrijven sluiten met Skal. Om een verzwaring van zowel de uitvoeringslasten van het Bureau Heffingen als de administratieve lasten van bedrijven te voorkomen, hoeven de desbetreffende bedrijven niet standaard hun overeenkomst met het productschap, dan wel Skal of een afschrift daarvan bij hun aangifte voegen. De heffingplichtige moet wel desgevraagd zijn overeenkomst met het productschap of met Skal aan het Bureau Heffingen overleggen (artikel 3, tweede lid, van het besluit). Daarnaast kan de Algemene Inspectiedienst (hierna: AID) desgewenst in het kader van zijn controlebevoegdheden een bedrijf verzoeken zijn overeenkomst met het productschap, dan wel Skal te tonen.

Voor heffingplichtigen die hun varkens niet houden overeenkomstig de door het productschap of door Skal gestelde voorwaarden, maar die hun varkens wel op strooisel huisvesten, is aangesloten bij de milieuvergunning, bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer (hierna te noemen: milieuvergunning), die van kracht is voor de desbetreffende inrichting. De heffingplichtige moet desgevraagd zijn milieuvergunning tonen. In bepaalde situaties biedt de milieuvergunning evenwel geen aanknopingspunt voor het huisvestingssysteem van de inrichting. In enkele gevallen is namelijk voor het overstappen van een bepaald huisvestingssysteem naar een huisvestingssysteem met strooisel geen nieuwe milieuvergunning aangevraagd voor de inrichting, maar is volstaan met een melding als bedoeld in artikel 8:40 van de Wet milieubeheer. De heffingplichtige dient dan anderszins aan te tonen dat varkens op strooisel worden gehuisvest. Dit kan geschieden door bijvoorbeeld aankoopnota's of kwitanties te tonen waaruit kan worden opgemaakt dat varkens op strooisel worden gehouden. Ook kan de AID onderzoek ter plekke verrichten naar de aard van de huisvesting.

De ruimere forfaitaire norm in het kader van dit besluit geldt voor ten hoogste het aantal dieren dat wordt gehouden overeenkomstig de door het productschap of Skal gestelde voorwaarden, dat is vermeld in de desbetreffende milieuvergunning of waarvan de huisvesting op strooisel kan worden gestaafd met andere gegevens.

b. kippen

Voor kippen is met de wijziging van het besluit voorzien in een ruimere norm voor alle dieren van de legrassen die in een stal met een bodemsysteem met strooisel worden gehouden. Voor dieren van diercategorie 301 die gehouden worden in een deeppitstal of in een stal met een huisvestingssysteem ten aanzien waarvan gedurende een bepaalde periode een keuringscertificaat als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de Landbouwkwaliteitsregeling scharreleierenkeuring en -merken van kracht was, gold reeds een ruimere norm. Die norm is nu van toepassing op alle dieren van diercategorie 301, te weten ouderdieren van leghennen en -hanen, die worden gehouden in een stal met een bodemsysteem met strooisel. Ook voor dieren van diercategorie 300, te weten opfokhennen en -hanen van legrassen, die in een stal met een bodemsysteem met strooisel worden gehouden wordt met het onderhavige wijzigingsbesluit in een ruimere norm voorzien. Met het opnemen van een ruimere norm voor alle dieren die in een stal met een bodemsysteem met strooisel worden gehouden, wordt rekening gehouden met de mate van stikstof die feitelijk vervluchtigt in stallen met een dergelijk huisvestingssysteem. Zo wordt bovendien voorkomen dat bedrijven die weliswaar voldoen aan de normen die gelden voor het certificaat voor scharrelbedrijven van de Stichting Controlebureau voor Pluimvee, Eieren en Eiproducten (hierna te noemen: CPE), maar die niet over een dergelijk certificaat beschikken omdat geen productie van consumptie-eieren op het bedrijf plaatsvindt, worden achtergesteld ten opzichte van bedrijven die wel over een dergelijk certificaat beschikken. De desbetreffende bedrijven moeten desgevraagd hun CPE-certificaat of milieuvergunning tonen, dan wel anderszins aantonen dat zij kippen in een stal met een bodemsysteem met strooisel houden (artikel 3, tweede lid, van het besluit). Dit kan geschieden door bijvoorbeeld aankoopnota's of kwitanties te tonen waaruit kan worden opgemaakt dat kippen op strooisel worden gehouden. Ook kan de AID onderzoek ter plekke verrichten naar de aard van de huisvesting. De ruimere forfaitaire norm in het kader van dit besluit geldt voor ten hoogste het aantal dieren dat is vermeld op het keuringscertificaat of in de desbetreffende milieuvergunning, of waarvan de huisvesting in een stal met een bodemsysteem met strooisel kan worden gestaafd met andere gegevens (artikel 2a, tweede en derde lid, van het besluit).

c. geiten

Voor zowel melkgeiten als overige geiten is een ruimer diergebonden stikstofverlies vastgesteld. Uit mestanalyses is namelijk gebleken dat de stikstofgehalten in geitenmest – op geitenbedrijven wordt overwegend vaste mest geproduceerd – aanzienlijk lager zijn dan is berekend via de methode van stikstofuitscheiding, die ten grondslag heeft gelegen aan de bepaling van de oorspronkelijke forfaitaire normen.

Er vervluchtigt dan ook meer stikstof in de vorm van ammoniak en andere stikstofverbindingen dan waarvan bij de oorspronkelijke bepaling is uitgegaan. De diergebonden stikstofverliezen voor geiten zijn hieraan aangepast.

d. eenden

Voor vleeseenden is een ruimer diergebonden stikstofverlies vastgesteld. Uit de resultaten van het Praktijkonderzoek pluimvee is namelijk naar voren gekomen dat de ammoniakemissie hoger is dan aanvankelijk is aangenomen en daarmee dus de mate van stikstofvervluchtiging. De diergebonden stikstofverliezen voor eenden zijn hieraan aangepast.

e. parelhoenders

Voor parelhoenders is de forfaitaire norm gebaseerd op de stikstofuitscheiding per gemiddeld aanwezig dier per jaar. Deze nieuwe norm geldt voor parelhoenders vanaf het moment dat deze diersoort is opgenomen in bijlage A bij de wet.

3. Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

In het kader van de meststoffenregelgeving houdt het Bureau Heffingen bij welke soort mest, onderscheiden naar diercategorie en huisvestingssysteem, op een bedrijf wordt geproduceerd. Dit geschiedt aan de hand van het afleveringsbewijs dat ingevolge het Besluit administratieve verplichtingen Meststoffenwet bij aflevering van dierlijke meststoffen door de leverancier en de afnemer moet worden opgemaakt. Het Bureau Heffingen kan zo controleren of de opgave van het op het bedrijf aanwezige huisvestingssysteem overeenkomt met de codes van de van het bedrijf afgevoerde mest die op het desbetreffende afleveringsbewijs staan vermeld. De juistheid van het opgegeven aantal dieren van de onderscheiden diercategorieën is in de meeste gevallen eenvoudig te controleren aan de hand van de veesaldokaart/diertelkaart en de grondkaart die bedrijven op grond van de Regeling administratieve verplichtingen Meststoffenwet moeten bijhouden. Zo nodig dienen de veesaldokaart/diertelkaart en de grondkaart aan het Bureau Heffingen te worden overgelegd. De verwachting is dat de onderhavige wijziging niet tot veel extra controle-inspanning zal leiden.

Het feit dat het besluit terugwerkende kracht heeft brengt wel enige extra controle-inspanning en uitvoeringslasten met zich. Het Bureau Heffingen moet namelijk de bedrijven aanschrijven die bij hun aangifte nog zijn uitgegaan van de tot op heden in het Besluit stikstofcorrectie Meststoffenwet opgenomen diergebonden stikstofverliezen, terwijl zij op grond van het onderhavige wijzigingsbesluit ruimere normen kunnen hanteren. Vervolgens wordt die bedrijven verzocht een nieuwe berekening te maken van de stikstofcorrectie en daarvan melding te maken op een daartoe door de directeur van het Bureau Heffingen ter beschikking gesteld formulier. In enkele gevallen verschaft de administratieve controle onvoldoende informatie over het op het bedrijf aanwezige stalsysteem en zal de AID ter plekke op het bedrijf moeten controleren om welk huisvestingssysteem het gaat. Hierdoor zullen de handhavingsbehoefte en -inzet toenemen. Deze toename kan naar het oordeel van de AID evenwel binnen de bestaande handhavingscapaciteit worden opgevangen en zal niet tot extra kosten hoeven te leiden. Controle ter plekke van het aanwezige huisvestingssysteem is, ook indien deze achteraf geschiedt, relatief eenvoudig. De verschillen tussen de onderscheiden huisvestingssystemen zijn dermate groot dat ze gemakkelijk onderscheiden kunnen worden. Bij een controle kan eenvoudig worden vastgesteld of een bepaald huisvestingssysteem aanwezig is. De bedrijven die hun varkens houden overeenkomstig de door het productschap of Skal gestelde voorwaarden worden jaarlijks gecontroleerd door die organisaties. In beginsel kan voor de controle of ze aan de voorwaarden voldoen dan ook worden aangesloten bij de bevindingen van die organisaties. Dit neemt echter niet weg dat de AID een eigen controletaak heeft.

De AID zal in dit kader daarom steekproefsgewijs de desbetreffende bedrijven controleren. De controle van een bedrijf kan betrekking hebben op zowel onderzoek van de administratie als van de situatie ter plaatse.

Naar verwachting leidt de wijziging van het besluit niet tot een extra belasting van de rechterlijke macht. De verwachting is juist dat door de aanpassing van de diergebonden stikstofverliezen er minder aanleiding bestaat bezwaar te maken tegen de heffing over het ontoelaatbare stikstofverlies.

4. Reactie op ontvangen adviezen

Het ontwerp van het besluit is overeenkomstig artikel 63 van de wet bekend gemaakt in de Staatscourant om een ieder de gelegenheid te bieden zijn wensen en bezwaren ter kennis van de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij te brengen. Bovendien is het voor commentaar toegezonden aan diverse productschappen en maatschappelijke organisaties. Van de Productschappen Vee, Vlees en Eieren, het Productschap Zuivel, de Stichting Skal, het Platform Biologica en de Stichting Natuur en Milieu is een reactie ontvangen. Alleen de Stichting Natuur en Milieu heeft bezwaren tegen het ontwerp naar voren gebracht.

Laatstgenoemde stichting maakt bezwaar tegen de correctie voor stikstof als zodanig en tegen de hoogte van de – thans reeds in het Besluit stikstofcorrectie Meststoffenwet opgenomen – forfaits voor rundvee. Deze bezwaren zijn ook reeds naar aanleiding van de adviesronde van het ontwerp van het Besluit stikstofcorrectie Meststoffenwet als bezwaar naar voren gebracht. Kortheidshalve wordt op dit punt verwezen naar de nota van toelichting bij het Besluit stikstofcorrectie Meststoffenwet, nu hetgeen daar is uiteengezet over de correctie voor stikstof en de hoogte van de forfaits voor rundvee nog steeds opgeld doet.

Anders dan de Stichting Natuur en Milieu voorstelt is er niet voor gekozen voor rundvee een afzonderlijk forfait voor huisvesting op strooisel vast te stellen. De mate van stikstofvervluchtiging bij runderen die op strooisel worden gehouden is weliswaar hoger dan die bij runderen die anderszins zijn gehuisvest, maar dit heeft voor de bedrijven die runderen op strooisel houden niet tot gevolg dat zij met onterechte heffingen worden geconfronteerd. Vanwege de relatief lage veebezetting bij de bedrijven die rundvee op strooisel houden is het effect van een iets te lage norm beperkt. De desbetreffende rundveebedrijven hebben in het algemeen geen moeite om aan de verliesnormen te voldoen, onder meer omdat de stikstofbinding door klaver niet in de heffing is betrokken. Bovendien is, anders dan bij varkens-, respectievelijk kippenbedrijven het geval is, het aantal rundveebedrijven met huisvesting op strooisel veel kleiner dan het aantal rundveebedrijven met traditionele huisvesting.

De Stichting Natuur en Milieu vraagt zich verder af waarom voor kalkoenen geen afzonderlijk forfait voor huisvesting op strooisel is vastgesteld. De reden hiervoor is dat de forfaits voor kalkoenen reeds zijn gebaseerd op de mate van stikstofvervluchtiging die optreedt bij huisvesting op strooisel, aangezien vrijwel alle kalkoenen in Nederland op strooisel worden gehouden.

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst


XNoot
1

Stb. 1997, 658.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 januari 2001, nr. 6.

Naar boven