Besluit van 31 oktober 2000 tot wijziging van de Regeling Toezicht Luchtvaart in verband met de reorganisatie van de Rijksluchtvaartdienst alsmede de certificering van luchtvaartterreinen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 14 augustus 2000, nr. DGRLD/JBZ/L 00.210344, Directoraat-Generaal Rijksluchtvaartdienst;

Gelet op artikel 5, tweede lid, artikel 7, eerste lid, artikel 31, tweede lid, artikel 62, derde lid, en artikel 76, eerste lid, onder a en c, van de Luchtvaartwet;

De Raad van State gehoord advies van 8 september 2000, nr. W09.00.0369/V;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 20 oktober 2000, nr. DGRLD/DLB/L 00.420147 Directoraat-Generaal Rijksluchtvaartdienst;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

De Regeling Toezicht Luchtvaart1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 8, eerste lid, artikel 9, vierde lid, artikel 10, tweede en derde lid, artikel 11, aanhef, artikel 81, derde lid, artikel 82, tweede lid, artikel 83, tweede en derde lid, artikel 99, artikel 127 en het opschrift bij artikel 141 wordt «de Rijksluchtvaartdienst» telkens vervangen door: Onze Minister.

B

Artikel 77 wordt als volgt gewijzigd:

1. in het eerste lid onder b, c en f wordt «de Rijksluchtvaartdienst» telkens vervangen door: Onze Minister

2. in het eerste lid, onder g, wordt «de directeur Luchtvaartinspectie van de Rijksluchtvaartdienst» vervangen door: Onze Minister.

C

Artikel 92 wordt als volgt gewijzigd:

1. in het derde lid wordt «op de Rijksluchtvaartdienst» vervangen door: op het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

2. in het zesde lid wordt «de Rijksluchtvaartdienst» vervangen door: Onze Minister.

D

Artikel 132 komt te luiden:

Artikel 132

  • 1. Onze Minister kan regels stellen ten aanzien van de orde en de veiligheid op het luchtvaartterrein. De regels hebben in ieder geval betrekking op:

    a. de aanleg,

    b. de inrichting,

    c. de uitrusting, en

    d. het veilig gebruik.

  • 2. Onze Minister kan regels stellen inzake een veiligheidsmanagementsysteem, waarmee de exploitant van het luchtvaartterrein aantoont dat deze aan de regels, bedoeld in het eerste lid, voldoet.

  • 3. Indien naar het oordeel van Onze Minister het veiligheidsmanagementsysteem voldoet aan de door Onze Minister gestelde regels, geeft Onze Minister een certificaat af. Bij ministeriële regeling worden nadere regels gesteld inzake de certificering.

E

Artikel 142 wordt als volgt gewijzigd:

1. in het vijfde lid wordt «de directeur-generaal» vervangen door: Onze Minister

2. in het zesde lid wordt «de Rijksluchtvaartdienst» vervangen door: Onze Minister

3. in het achtste lid wordt «van de Rijksluchtvaartdienst» vervangen door: van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat

F

In artikel 166, derde lid, wordt «132, eerste en tweede lid,» vervangen door: artikel 132, eerste lid,.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 31 oktober 2000

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Uitgegeven de zevende december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

ALGEMEEN

Het voorliggend besluit regelt de wijziging van de Regeling Toezicht Luchtvaart in verband met de volgende onderwerpen:

1. de gevolgen van de reorganisatie binnen het Directoraat-Generaal Rijksluchtvaartdienst, en

2. de certificering van luchtvaartterreinen.

Ad. 1

De Minister van Verkeer en Waterstaat is in Nederland verantwoordelijk voor het beleid op het gebied van de burgerluchtvaart. In de huidige Regeling Toezicht Luchtvaart wordt, als opvolger van de bij koninklijk besluit van 20 januari 1930 ingestelde Luchtvaartdienst, verwezen naar het Directoraat-Generaal Rijksluchtvaartdienst of onderdelen daarvan. Naar aanleiding van en vooruitlopend op de afronding van een reorganisatie binnen het Directoraat-Generaal Rijksluchtvaartdienst dient de Regeling Toezicht Luchtvaart te worden gewijzigd.

De laatste verwijzingen in de Regeling Toezicht Luchtvaart naar het Directoraat-Generaal Rijksluchtvaartdienst of onderdelen daarvan worden vervangen door verwijzingen naar «Onze Minister van Verkeer en Waterstaat» of «het Ministerie van Verkeer en Waterstaat». Door middel van een nieuwe mandaatregeling wordt vervolgens de interne bevoegdheidsverdeling in de nieuwe organisatie, die zich bezig houdt met het beleid op het gebied van de burgerluchtvaart, nader geregeld.

In het kader van de derde tranche Algemene wet bestuursrecht is reeds de mogelijkheid van delegatie van regelgevende bevoegdheden aan de Directeur-Generaal van de Rijksluchtvaartdienst in de Regeling Toezicht Luchtvaart komen te vervallen, zodat het in onderhavige wijziging nog slechts om een beperkt aantal wijzigingen gaat. Dit besluit voorziet in de noodzakelijke wijzigingen daartoe van de Regeling Toezicht Luchtvaart.

Voor burgers of instanties, die actief zijn in de luchtvaartsector heeft onderhavige wijziging geen consequenties. Allereerst heeft de wijziging betrekking op bevoegdheden binnen het Ministerie van Verkeer en Waterstaat en derhalve niet op de verhouding tussen burger en de overheid. Daarnaast is de delegatie van regelgevende bevoegdheden reeds in het kader van de derde tranche Algemene wet bestuursrecht geregeld.

Ad. 2

De certificering van luchtvaartterreinen kadert in het streven van de overheid om een nieuwe wijze van toezicht op de veiligheid van luchtvaartterreinen tot stand te brengen.

Het overheidstoezicht op afstand kreeg een belangrijke impuls door de aanbevelingen die de RAND-Corporation in 1993 aan Onze Minister heeft gedaan om de veiligheid op en rondom luchtvaartterreinen te verhogen.

Een van deze aanbevelingen was dat het toezicht op luchtvaartterreinen zich niet alleen maar richt op het beoordelen van de kwaliteit van het eindproduct, maar tevens op de kwaliteit van het bedrijfsproces dat aan het eindproduct voorafgaat. Deze aanbeveling is overgenomen door Onze Minister en is vervolgens nader verankerd in de Nota Veiligheidsbeleid Burgerluchtvaart (Kamerstukken II, 1995/1996, 24 804, nr. 2). Deze nota bevat meer informatie over de overwegingen rond het instellen van een certificeringssysteem.

De exploitant van het luchtvaartterrein blijft bij het certificeringsproces voor de overheid het aanspreekpunt. De overheid stelt regels aan de veiligheid van luchtvaartterreinen. De exploitant toont vervolgens aan dat het betrokken luchtvaartterrein aan deze regels voldoet.

Indien de exploitant niet kan aantonen dat het luchtvaartterrein voldoet aan deze regels kan de overheid bestuursrechtelijke handhavingsinstrumenten aanwenden.

De exploitant maakt op zijn beurt bindende afspraken met alle betrokkenen op het luchtvaartterrein om de veiligheid op het luchtvaartterrein te borgen. De exploitant ziet als contractspartij toe op de nakoming van deze afspraken door de betrokkenen.

Indien derden de orde en veiligheid op het luchtvaartterrein in gevaar dreigen te brengen kan de overheid, op grond van het betrokken luchthavenreglement, dit gedrag strafrechtelijk sanctioneren. Het voorgaande laat overigens onverlet dat de exploitant deze derden aanspreekt op grond van onrechtmatig daad.

De normering van het certificeren van luchtvaartterreinen vindt, voorzover dit het opzetten van een noodorganisatie betreft, in overleg met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties plaats.

ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

ARTIKEL I, onderdeel D

Het eerste lid geeft de grondslag voor nadere regels met betrekking tot de aanleg, de inrichting, de uitrusting en het veilig gebruik van luchtvaartterreinen. Bij regels met betrekking tot de aanleg, de inrichting en de uitrusting van luchtvaartterreinen gaat het om technische eisen. Daarbij valt te denken aan regels met betrekking tot afmetingen en dimensies, markering en verlichting van banen en rijbanen. Bij gebruiksvoorschriften kan worden gedacht aan regels met betrekking tot het beschikbaar hebben van luchtvaartinlichtingen op ongecontroleerde luchthavens en het bijhouden van de luchtvaartpublicaties van het luchtvaartterrein waarvoor het luchthavenbesluit is verleend of regels met betrekking tot slecht-zicht-operaties, het oprichten of hebben van bouwwerken of andere opstallen, of verbouwen van gewassen, het hebben van roerende zaken of het verrichten van werkzaamheden, anders dan in verband met de dagelijkse exploitatie of het dagelijkse onderhoud van het luchtvaartterrein van de luchthaven. Daarnaast blijft het eerste lid de basis voor het algemeen luchthavenreglement alsmede de verschillende aanvullende luchthavenreglementen.

Het tweede lid is de basis voor de nieuwe wijze van toezicht door de overheid op de veiligheid op luchtvaartterreinen. Dit toezicht richt zich op het veiligheidsmanagementsysteem van de exploitant, alsmede de implementatie en naleving van dit systeem, gebaseerd op een door de exploitant uit te voeren risico-inventarisatie en bijbehorende analyses, waarin is gewaarborgd dat de aanleg, de inrichting, de uitrusting en het veilig gebruik van het luchtvaartterrein in overeenstemming zijn met het operationele gebruik daarvan. Dit moet objectief aantoonbaar en doeltreffend en actueel gedocumenteerd zijn in een door de exploitant op te stellen bedrijfshandboek, het Aerodrome Manual.

Het derde lid geeft de basis voor nadere regels met betrekking tot de certificering van het luchtvaartterrein nadat de veiligheidsborging door de exploitant via het in het Aerodrome Manual neergelegde veiligheidsmanagementsysteem is aangetoond.

ARTIKEL I, onderdeel F

Artikel 166, derde lid, zag op de strafbaarstelling van de overtreding van de in artikel 132, eerste en tweede lid, vervatte regels omtrent orde en veiligheid. Thans vinden deze regels een basis in artikel 132, eerste lid. De in artikel 166, derde lid, vervatte strafbaarstelling is met het oog op de nieuwe vaststelling van artikel 132 dienovereenkomstig gewijzigd.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos


XNoot
1

Stb. 1978, 99; laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 oktober 2000, Stb. 501.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 januari 2001, nr. 6.

Naar boven