Besluit van 3 november 2000, houdende instelling van een Raad voor ruimtelijk, milieu- en natuuronderzoek (Besluit Raad voor ruimtelijk, milieu- en natuuronderzoek)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 mei 2000, nr. MJZ 2000053473, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan mede namens Onze Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Verkeer en Waterstaat, van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

Gelet op artikel 2 van de Raamwet sectorraden onderzoek en ontwikkeling;

De Raad van State gehoord (advies van 19 juni 2000, nr. W08.000183/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 30 oktober 2000, nr. MJZ 2000127862, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht mede namens Onze Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Verkeer en Waterstaat, van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;

Hebben goedgevonden en verstaan:

§ 1. Algemene bepaling

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

Onze Minister: Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Onze aangewezen Ministers: Onze Minister en Onze Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Verkeer en Waterstaat, van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

§ 2. Instelling, aandachtsgebied en taak

Artikel 2

Er is een sectorraad, genaamd Raad voor ruimtelijk, milieu- en natuuronderzoek, hierna te noemen raad.

Artikel 3

Het aandachtsgebied van de raad omvat onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van de ruimtelijke ordening, het milieubeheer, en het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuur en landschap, waaronder in elk geval het door of mede door de overheid gefinancierde onderzoek, alsmede de ontwikkelingen op die onderzoeksgebieden.

Artikel 4

  • 1. De raad heeft tot taak:

    a. het desgevraagd of uit eigen beweging doen van voorstellen aan Onze aangewezen Ministers over de uitvoering van beleid betreffende het in artikel 3 bedoelde aandachtsgebied;

    b. het, waar nodig, bevorderen van overleg tussen alle betrokkenen bij onderzoek en ontwikkeling op het aandachtsgebied;

    c. het, waar nodig, verkrijgen van inzicht in lopend onderzoek op het aandachtsgebied;

    d. het signaleren van nieuwe thema's en overlappingen met betrekking tot onderzoek op het aandachtsgebied;

    e. het desgevraagd of uit eigen beweging evalueren van uitgevoerde programma's van strategisch onderzoek.

  • 2. De in het eerste lid, onder a, bedoelde voorstellen kunnen betrekking hebben op:

    a. de gebieden waarop het onderzoek zich zal moeten richten;

    b. de omvang van het benodigde onderzoek;

    c. de mogelijkheden van uitvoering en financiering van het voorgestelde onderzoek op de onderscheiden terreinen;

    d. de effecten van het opvolgen van de voorstellen van de raad voor de op verschillende deelterreinen lopende of voorgestelde onderzoeksprogramma's;

    e. de internationale context en infrastructurele inbedding van het uit te voeren onderzoek.

§ 3. Samenstelling, benoeming en zittingsduur

Artikel 5

  • 1. De raad heeft vijftien leden, onder wie de voorzitter.

  • 2. De raad heeft vijf adviserende leden.

  • 3. Van de in het eerste lid bedoelde leden zijn zeven leden bekend met de gezichtspunten in kringen van organisaties en instellingen die onderzoek en ontwikkeling op het aandachtsgebied financieren, of anderszins bij de resultaten daarvan belang hebben, en zijn zeven leden bekend met de gezichtspunten in kringen van organisaties en instellingen die onderzoek en ontwikkeling op het aandachtsgebied uitvoeren.

Artikel 6

  • 1. De voorzitter en de andere leden van de raad worden door Onze Minister in overeenstemming met Onze andere aangewezen Ministers benoemd voor een periode van drie jaar, met de mogelijkheid van herbenoeming.

  • 2. Door ieder van Onze aangewezen Ministers wordt een adviserend lid benoemd.

  • 3. De raad wijst uit zijn midden een plaatsvervangend voorzitter aan.

§ 4. Financiële en overige bepalingen

Artikel 7

Ter verkrijging van een bijdrage uit de algemene middelen stelt de raad jaarlijks een begroting op van de kosten, verbonden aan de uitvoering van de werkzaamheden van de raad, en zendt deze ter goedkeuring aan Onze Minister.

Artikel 8

De voorzitter van de raad stelt een nader met Onze Minister overeen te komen deel van zijn werktijd ter beschikking aan de raad en ontvangt daarvoor een door Onze Minister te bepalen vergoeding uit 's Rijks kas.

Artikel 9

De raad houdt de stukken die op de voorbereiding van de voorstellen van de raad betrekking hebben, ter beschikking van Onze Minister.

Artikel 10

De raad brengt het in artikel 9 van de Raamwet sectorraden onderzoek en ontwikkeling bedoelde verslag uit vóór 1 juli van het jaar volgend op dat waarop het verslag betrekking heeft.

§ 5. Slotbepalingen

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 15 mei 2000.

Artikel 12

Dit besluit vervalt met ingang van 15 mei 2006, behoudens verlenging bij koninklijk besluit.

Artikel 13

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Raad voor ruimtelijk, milieu- en natuuronderzoek.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 3 november 2000

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

De Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

L. J. Brinkhorst

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

De Minister van Economische Zaken,

A. Jorritsma-Lebbink

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans

Uitgegeven de vijfde december 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

Voorgeschiedenis

De Raad voor het milieu- en natuuronderzoek (RMNO) is in 1988 ingesteld bij het Besluit Raad voor het milieu- en natuuronderzoek (hierna Besluit RMNO) voor de duur van 6 jaar. Bij koninklijk besluit van 2 mei 1994, Stb. 339, werd de werkingsduur van de RMNO verlengd voor een periode van zes jaar tot 15 mei 2000.

Bij koninklijk besluit van 19 augustus 1994, Stb. 705, is het Besluit RMNO gewijzigd. Hierbij is de Minister van Economische Zaken een van de participerende ministers geworden, naast de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Verkeer en Waterstaat en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. Tevens is de formulering van het aandachtsgebied met name met het oog op de ontwikkelingen in het natuurbeleid gewijzigd. Ook de beschrijving van de taak van de RMNO is geherformuleerd en uitgebreid na een grondige verkenning van relevante maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen.

In 1997 is in het kader van de herziening van het adviesstelsel in beginsel het aantal adviesraden voor het beleid teruggebracht tot één per ministerie. De sectorraden voor onderzoek en wetenschap zijn toen duidelijk onderscheiden van de adviesraden voor het beleid. Daarbij is ook het Besluit RMNO aangepast (koninklijk besluit van 15 januari 1997, Stb. 20).

Op grond van wetenschappelijke en maatschappelijke verkenningen formuleren sectorraden opties, c.q. prioriteiten voor middellange en lange termijn onderzoek in hun sector. Waar nodig en mogelijk worden deze opties, c.q. prioriteiten door sectorraden vervolgens uitgewerkt tot een onderzoeksprogramma. Sectorraden richten zich in eerste instantie tot de ministers van de betrokken vakdepartementen, maar hun adviezen richten zich ook op andere instanties, relevant voor kennisontwikkeling en de kennisinfrastructuur. Vanuit een onafhankelijke en samenhangende visie wordt door de sectorraden bijgedragen aan meer synergie binnen en tussen belangrijke onderzoeksvelden op hun terrein.

In de afgelopen jaren deden op het gebied van onderzoek twee raden voorstellen aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, namelijk de Raad voor het Milieu- en Natuuronderzoek (RMNO) – vooral gericht op het werkveld van het Directoraat-Generaal Milieubeheer – en het Netwerk Onderzoek en Ontwikkeling Ruimtelijk Beleid (NRO), vooral gericht op het werkveld van de Rijksplanologische Dienst (RPD). De RMNO heeft ook tot taak voorstellen over onderzoeksbeleid te doen aan de Ministers van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, Economische Zaken en Verkeer en Waterstaat.

Het NRO vervulde wel een sectorraadfunctie, maar viel, in tegenstelling tot de RMNO, niet onder de Raamwet sectorraden onderzoek en ontwikkeling.

Op 15 mei 2000 is het Besluit RMNO vervallen. Het onderhavige besluit heeft tot doel een nieuwe raad in te stellen, waarbij tevens de integratie van de RMNO met het NRO wordt bewerkstelligd. Problemen waarmee de maatschappij geconfronteerd wordt, brengen in toenemende mate onderzoeksvragen met zich die de grenzen van werkterreinen van de afzonderlijke sectorraden overschrijden. Bij onderwerpen als duurzame ontwikkeling, biodiversiteit of integraal ruimtegebruik wordt dan ook in toenemende mate samengewerkt.

In lijn met het terugbrengen van het aantal adviesraden voor het beleid worden nu voor het doen van voorstellen op het gebied van onderzoek en wetenschap op het gebied van milieu, natuur en ruimte twee raden samengevoegd. De beide Kamers der Staten-Generaal zijn van dit voornemen in kennis gesteld bij brief van 1 maart 2000.

Samenvoegen van het NRO en de RMNO levert synergiewinst op, zowel inhoudelijk als materieel. Het beleid voor milieu, natuur en ruimtelijke ontwikkeling vertoont een groeiende samenhang en in de praktijk worden deze drie invalshoeken voor de verbetering van de fysieke omgeving steeds meer met elkaar verweven.

De RMNO heeft zich in zijn Meerjarenvisie van 1996 reeds georiënteerd op de ruimtelijke ordening. Een van de drie thema's in de Meerjarenvisie betrof integraal ruimtegebruik. Op grond van het bovenstaande ligt het in de rede om de beide raden, die voorstellen doen over onderzoek en wetenschap op het gebied van milieu, natuur en ruimtelijke ontwikkeling, samen te voegen.

De samenvoeging van de RMNO en het NRO en het aflopen van het instellingsbesluit van de RMNO vormen voor ministers (en andere betrokkenen bij het werk van sectorraden) een belangrijk moment om te bepalen welke functie de nieuwe raad voor hen kan en moet vervullen (waar liggen de behoeften, wat moet de nieuwe raad in ieder geval te bieden hebben, etc.). Een ex ante en ex post evaluatie van de RMNO heeft geresulteerd in een bezinning op taken, doelstellingen en een (eerste aanzet tot een) herformulering van het werkprogramma (zie hierna onder «Werkprogramma nieuwe raad»). De nieuwe raad zal het werkprogramma verder uitwerken.

Doelen en taken van de Raad voor ruimtelijk, milieu- en natuuronderzoek

Omdat het NRO geen en de RMNO wel een sectorraad was, zijn algemeen programmerende taken en doelstellingen van de RMNO in eerste instantie als uitgangspunt genomen. Deze zijn vertaald naar de gewenste situatie waarbij natuur, milieu en ruimtelijke ordening een gelijkwaardige positie innemen. Dit moet inhoudelijk tot uitdrukking komen in de uitwerking van het werkprogramma en de visie van de nieuwe raad op maatschappelijke en wetenschappelijke ontwikkelingen en de consequenties daarvan voor onderzoeksbeleid.

De RMNO had tot taak aan de Ministers van Economische Zaken, van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van Verkeer en Waterstaat en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen voorstellen te doen voor aangelegenheden betreffende het milieu- en natuuronderzoek op de middellange en de lange termijn. Dat konden voorstellen zijn gericht aan één van de genoemde ministers, aan enkele of aan allen gezamenlijk. Niet alleen natuurwetenschappelijk onderzoek, maar ook economisch, sociaal-wetenschappelijk en bestuurskundig onderzoek werd tot het werkterrein van de RMNO gerekend. Voor de totstandkoming van adviezen, studierapporten en inventarisaties maakte de RMNO gebruik van een breed deskundig netwerk. In toenemende mate kende de RMNO een internationale oriëntatie op onderzoek en beïnvloedde hij belangrijke internationale (EU) onderzoekagenda's en onderzoeksbeleid.

In aanvulling op het bovenstaande koos de RMNO in de afgelopen jaren bij interne evaluaties er ook voor om nadrukkelijk een meer intermediaire rol in de kennisinfrastructuur te gaan vervullen. De RMNO richtte zich derhalve niet meer alleen op de rijksoverheid, maar ook op andere overheden en op partners in de kennisinfrastructuur. Doel daarvan was o.a. een betere benutting en betere doorstroming van beschikbare kennis, als ook het identificeren van strategische kennisvragen.

Het hoofddoel van de RMNO was «het ontwikkelen van een visie op onderzoeksbeleid, kennis en kennisinfrastructuur in verband met milieu- en natuurvraagstukken op de (middel)lange termijn». Ook deed hij voorstellen ter bevordering van de coördinatie en stimulering van met name strategisch onderzoek. Zoals al eerder is vermeld over sectorraden in het algemeen, functioneerde ook de RMNO vanuit een onafhankelijke positie (raadsleden nemen zitting in de raad à titre personel), tri partite (wetenschappers, maatschappelijke organisaties en bedrijfsleven, beleidsmakers) en vanuit een maatschappelijke invalshoek. De RMNO deed zowel gevraagd als ongevraagd voorstellen aan de regering.

Van het hoofddoel waren de volgende, meer concrete doelen, afgeleid:

1. agenda-setting door het signaleren van trends die van invloed zijn op huidige en toekomstige milieu- en natuurvraagstukken met een (middel)lange termijn (3 tot 15 jaar) en door het signaleren, opvoeren op de onderzoekagenda en uitwerken van nieuwe thema's;

2. het formuleren van consequenties voor strategisch (onderzoeks)beleid door:

– het identificeren van kennislacunes waardoor tijdig oplossingsruimten en -richtingen voor toekomstige vraagstukken kunnen worden gecreëerd;

– het formuleren van onderzoeksvragen waardoor oplossingsruimten en -richtingen voor (overheids)beleid op basis van kennisontwikkeling kunnen worden geïdentificeerd;

– het doen van voorstellen over strategisch onderzoeksbeleid;

– het vervullen van een intermediaire rol t.a.v. onderzoek t.b.v. verschillende partijen.

Het NRO had volgens een concept-overeenkomst uit 1997 tussen de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer/RPD en het Nederlands Instituut voor Ruimtelijke Ordening en Volkshuisvesting (NIROV) de volgende doelstellingen:

1. het tot stand brengen en onderhouden van duurzame contacten tussen overheid, bedrijfsleven en wetenschap op het terrein van ruimtelijke ordening;

2. het functioneren als ontmoetingsplaats, waar nieuwe ontwikkelingen worden gesignaleerd, nieuwe beleidsideeën worden besproken en uitvoeringsmogelijkheden en toepassingsmogelijkheden van specifieke onderzoeksprogramma's en -projecten worden verkend;

3. het bevorderen van overleg, afstemming en samenwerking tussen partijen, betrokken bij ruimtelijk relevant onderzoek (overheid, bedrijfsleven, maatschappelijke organisaties, onderzoeksinstellingen);

4. het formuleren van conclusies en aanbevelingen over de richting van het ruimtelijk relevante onderzoek en op grond hiervan het stimuleren van de betrokken partijen tot de gewenste inzet;

5. het entameren en stimuleren van netwerkbijeenkomsten, projecten en samenwerkingsverbanden om de voorgaande doelstellingen te effectueren.

Uit de opsomming van doelen van het NRO blijkt dat deze – hoewel anders geformuleerd – grotendeels overeenkwamen met die van de RMNO.

Er was naast de onderzoekprogrammerende activiteiten van de sectorraden in toenemende mate sprake van aandacht van de RMNO en het NRO voor kennismanagement (kennisoverdracht, kennisdoorstroming, beschikbaarheid en toegankelijkheid van kennis, etc.). Voor belangrijke vraagstukken is het zeer zinvol om te differentiëren tussen kennisgeneratie, kennisapplicatie en kennisverrijking. Deze activiteiten richtten zich meer op de korte termijn.

Voor de nieuw in te stellen sectorraad wordt het aandachtsgebied, uitgebreid met de ruimtelijke ordening, als volgt geformuleerd:

«Onderzoek en ontwikkeling ten behoeve van de ruimtelijke ordening, het milieubeheer, het behoud, het herstel en de ontwikkeling van natuur en landschap, waaronder in elk geval het door of mede door de overheid gefinancierde onderzoek alsmede ontwikkelingen op die onderzoeksgebieden.»

De taken van de nieuwe raad zijn identiek aan die van het NRO en de RMNO. Tevens wijst de interne en externe evaluatie op een noodzaak tot versterking van de interactieve rol van de RMNO. Dit betekent dat de nieuwe raad zich zal richten op:

– het signaleren van trends die van invloed zijn op huidige en toekomstige milieu-, natuur- en ruimtelijke ordeningsvraagstukken met een (middel)lange termijn (3 tot 15 jaar) en het signaleren, opvoeren op de onderzoekagenda en uitwerken van nieuwe thema's;

– het ontwikkelen van een visie op onderzoeksbeleid, kennis en kennisinfrastructuur in verband met milieu-, natuur- en ruimtelijke ordeningsvraagstukken;

– het formuleren van consequenties en doen van voorstellen voor strategisch (onderzoeks)beleid door

a) het identificeren van kennislacunes,

b) het formuleren van onderzoeksvragen/prioriteiten voor onderzoek,

c) het doen van aanbevelingen over de benodigde kennisinfrastructuur, waardoor tijdig oplossingsruimten en -richtingen voor toekomstige milieu-, natuur- en ruimtelijke ordeningsvraagstukken gecreëerd kunnen worden;

– het vervullen van een intermediaire rol t.a.v. milieu-, natuur- en ruimtelijk relevant onderzoek t.b.v. verschillende partijen door o.a. het stimuleren, coördineren, faciliteren en entameren van netwerkbijeenkomsten, projecten en samenwerkingsverbanden om de voorgaande taken te effectueren;

– het monitoren van voorgestelde onderzoeksprogramma's ten aanzien van hun verbinding met de daaraan ten grondslag liggende maatschappelijke kennisvragen en het bevorderen van het toegankelijk maken van de resultaten.

Juridische aspecten

De RMNO en het NRO kenden een verschillende (wettelijke) basis en daarmee een verschillende juridische status.

De RMNO was ondergebracht onder de Raamwet sectorraden onderzoek en ontwikkeling. Het instellingsbesluit van 1988 vormde de juridische basis van de RMNO. In 1994 is dit besluit verlengd voor een periode van 6 jaar tot 15 mei 2000, en per die datum vervallen. Om het aldus ontstane juridische vacuüm op te heffen wordt aan het nieuwe besluit terugwerkende kracht gegeven tot en met die datum.

Het NRO is voortgekomen uit het Programmeringsoverleg Ruimtelijk Onderzoek (PRO), en werd bekostigd door de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer op grond van een overeenkomst met het NIROV uit 1987. Het NRO is opgehouden te bestaan als gevolg van het beëindigen van de overeenkomst uit 1987 tussen VROM en het NIROV per 1 januari 2000. Sinds die datum behartigt het secretariaat van de RMNO in de praktijk reeds de taken van het NRO, en bereidt zich voor op de formele instelling van de nieuwe raad. Het aandachtsgebied en de taken van het NRO worden ondergebracht bij de nieuwe raad. De juridische status van het NRO was onvoldoende duidelijk, hetgeen in de praktijk als een gebrek werd ervaren. Met de instelling van de nieuwe raad wordt dit probleem opgelost.

Gelet op de ervaringen met de RMNO en het NRO wat betreft juridische status, doelstelling, taken, continuïteit en samenwerking wordt het noodzakelijk geacht de nieuwe raad onder te brengen onder de Raamwet sectorraden onderzoek en ontwikkeling. De juridische status van de nieuwe raad is daarmee vastgelegd en de continuïteit in de werkzaamheden is daarmee gewaarborgd. Het functioneren als sectorraad is in de samenwerking met andere sectorraden en binnen de Commissie Overleg Sectorraden vruchtbaar gebleken.

Evaluatie van de RMNO

De betrokken ministers hebben zich de vraag gesteld of de RMNO zou moeten worden voortgezet. Een reflectie op de taakvervulling was wenselijk. Daartoe is er een evaluatie van de RMNO uitgevoerd, zowel intern – door de RMNO zelf – als extern – door een commissie van deskundigen (begin 2000). In het kader van de samenvoeging en de vraag of de raad moet worden voortgezet is de evaluatie niet slechts op het verleden gericht (ex post) maar ook op de toekomst (ex ante). De externe evaluatie wijst uit dat de RMNO haar taak goed heeft uitgevoerd. De centrale aanbeveling uit de externe evaluatie is om de RMNO opnieuw met een periode van zes jaar te verlengen, omdat er in de nabije toekomst een belangrijke rol voor de RMNO is weggelegd.

Bij de formulering van de taken van de nieuwe raad is gebruik gemaakt van de uitkomsten van de evaluatie. Uit de evaluatie komt bijvoorbeeld naar voren dat de RMNO zijn rol als intermediair tussen kennisvragers en kennisaanbieders zou kunnen versterken en de uitvoering van voorgestelde programma's zou moeten monitoren.

De meeste aanbevelingen hebben betrekking op de (interne) werkwijze van de raad. Zo wordt aanbevolen de ingeslagen weg van de RMNO om in de adviezen meer (gerichte) aandacht te besteden aan gamma-, multidisciplinair en internationaal onderzoek voort te zetten. Deze en andere aanbevelingen zullen worden gehanteerd als richtsnoer voor de wijze waarop de nieuwe raad de komende jaren gaat functioneren.

Mede gelet op de evaluatie, en in het licht van de voorgenomen uitbreiding van het werkveld, zijn de betrokken ministers van mening, dat de raad in een behoefte voorziet.

Interactie met de omgeving

Voor het werk van de sectorraden is het van groot belang dat zij op de hoogte zijn van belangrijke relevante ontwikkelingen binnen het beleid, onderzoek en de samenleving. De raden onderhouden zo goed mogelijk contact met de betrokken departementen en onderzoeksinstellingen.

Zowel de RMNO als het NRO beschikten over een uitgebreid netwerk van deskundigen, dat elkaar deels overlapte. Deze deskundigen werden geraadpleegd voor allerhande activiteiten die door de raden werden ondernomen. Bij de RMNO werden deskundigen ook opgenomen in een drietal stuurgroepen, belast met de uitwerking van onderdelen van de meerjarenvisie.

Waar nodig sluiten de sectorraden zo goed mogelijk aan bij ontwikkelingen of activiteiten die elders plaatsvinden. Zo waren zowel de RMNO als het NRO betrokken bij de totstandkoming van een aantal ICES-KIS-kenniscentra, zoals het Nationaal Instituut voor Duurzame ontwikkeling (NIDO) en het Expertisenetwerk Meervoudig Ruimtegebruik (EMR).

Gezien de taakstelling van de nieuwe raad worden de volgende organisaties tot doelgroepen gerekend:

– overheid (zowel de rijksoverheid als lagere overheden);

– onderzoeksinstellingen (zowel privaat als publiek);

– maatschappelijke organisaties;

– bedrijfsleven;

– intermediaire organisaties;

– andere raden.

Bovengenoemde organisaties zijn ook in internationaal kader van belang. In toenemende mate besteedden de RMNO en het NRO aandacht aan de internationale context, met name het EU-onderzoekskader. Ook de nieuwe raad dient een strategie te ontwikkelen over de wijze waarop hij internationaal kan opereren op het gebied van onderzoeksprogrammering en agendering van onderzoeksprioriteiten.

Omdat de nieuwe raad de beschikking moet hebben over een adequaat en deskundig netwerk, vormen de netwerken van zowel de RMNO als het NRO daarbij het uitgangspunt.

De samenwerking van de RMNO en het NRO met andere sectorraden en beleidsadviserende raden zal door de nieuwe raad worden voortgezet en waar nodig worden versterkt, bijvoorbeeld op het punt van verkenningen over onderzoek.

Omvang van de nieuwe raad

De RMNO bestond uit 12 raadsleden (afkomstig uit beleid, onderzoek, bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties), 5 ambtelijk vertegenwoordigers en een voorzitter. Het NRO was zodanig samengesteld dat daarin de kringen van overheid (4 leden), wetenschap (4 leden) en private partijen (4 leden) die van belang zijn voor de ruimtelijke ordening, werden weerspiegeld.

Het takenpakket van de nieuwe raad is breder dan dat van alleen de RMNO of het NRO. Dit heeft logischerwijs gevolgen voor de samenstelling van de nieuwe raad. Gelet op de verbreding van het taakveld wordt de raad uitgebreid met 2 leden tot het maximale aantal van 15 leden (incl. de voorzitter).

Als het gaat om deskundige vertegenwoordiging in de raad voor natuur- en milieuvraagstukken is de samenstelling van de RMNO als uitgangspunt genomen. Van zes raadsleden van de RMNO liep de zittingsperiode in de loop van 2000 echter af. Voor vertegenwoordiging van raadsleden op het terrein van de ruimtelijke ordening alsmede op het raakvlak natuur, milieu en ruimtelijke ordening, dienen acht nieuwe raadsleden benoemd te worden. Derhalve kan op een soepele manier met voldoende waarborg voor continuïteit worden ingespeeld op de expertise die de nieuwe raad nodig heeft voor de uitvoering van zijn werkprogramma.

Werkprogramma nieuwe raad

Voor de opstelling van het werkprogramma voor de nieuwe raad worden de huidige werkprogramma's van de RMNO en het NRO als uitgangspunt gebruikt. Daarnaast zijn doelen, taken en de evaluatie van belang.

De samenvoeging vormt een goed moment voor ministers om te bepalen waar zij behoefte aan hebben als het gaat om ondersteuning van hun onderzoeksbeleid: aan welke thema's hebben zij behoefte, welke concrete vragen hebben zij op dit moment, waar ondervinden zij knelpunten, welke taken hopen zij dat de nieuwe raad met name gaat vervullen etc. De betrokken ministers zijn hierover geconsulteerd. Het is voor de nieuwe raad van belang dat de taken die hij verricht en de activiteiten die worden ondernomen niet alleen wetenschappelijk maar zeker ook maatschappelijk relevant zijn.

Het werkprogramma van de nieuwe raad zal een nieuwe mix worden van ruimtelijke, natuur- en milieurelevante thema's of projecten. Uiteraard zal in het nieuwe werkprogramma gestreefd worden naar maximale afstemming tussen de verschillende onderwerpen en projecten en zoveel mogelijk natuur-, milieu- en ruimtelijke aspecten met elkaar verbinden. Het meerjarenprogramma van de RMNO en het werkprogramma van het NRO leveren hiervoor de ingrediënten.

Financiële gevolgen

Samenvoegen van (de secretariaten van) het NRO en de RMNO levert materieel synergiewinst op. De samenvoeging is budgettair neutraal.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel 2

Dit artikel bevat de naam van de nieuwe sectorraad, en weerspiegelt de nieuwe opzet en doelstelling van de sectorraad. In de naam komen de aandachtsgebieden van de oude RMNO en het NRO samen. Het lidwoord «het» in de aanduiding van het werkterrein is geschrapt omdat «het ruimtelijk, milieu- en natuuronderzoek» suggereert dat dit onderzoeksterrein vastomlijnd en gedefinieerd is. Echter, juist advisering op raakvlakken, ook met andere terreinen, is waardevol.

Artikel 4

Dit artikel is nagenoeg ongewijzigd overgenomen uit het Besluit RMNO zoals dit gold vóór 15 mei 2000.

Artikel 5

Bij de omvang van de raad is het maximum aantal leden ingevolge de Raamwet sectorraden onderzoek en ontwikkeling aangehouden.

Artikel 6

Benoeming van de leden geschiedt voor een tijdvak van drie jaren; ter wille van de continuïteit is herbenoeming voor één of meer in de tijd begrensde perioden mogelijk zonder dat hieraan een, voor alle leden geldende, vaste limiet wordt gesteld. Hierdoor wordt voorkomen dat de zittingsperiode van veel leden tegelijkertijd afloopt en een eventuele nieuwe raad, bij verlenging van het onderhavige besluit, de ervaring van zittende leden moet ontberen. Het Besluit RMNO voorzag slechts in de mogelijkheid van eenmalige herbenoeming, hetgeen in de praktijk lacunes in kennis en ervaring van de raad opleverde.

Artikelen 7 tot en met 10

Deze artikelen zijn ongewijzigd overgenomen uit het Besluit RMNO zoals dat gold vóór 15 mei 2000.

Artikel 12

De sectorraad is een tijdelijk orgaan, dat voor de duur van zes jaren wordt ingesteld, waarna ingevolge de Raamwet sectorraden onderzoek en ontwikkeling (artikel 2, eerste lid) telkens verlenging met dit tijdvak kan plaatsvinden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk


XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 9 januari 2001, nr. 6.

Naar boven