Besluit van 7 september 2000, houdende vaststelling leges visserijdocumenten (Legesbesluit visserijdocumenten)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 20 juli 2000, no. TRCJZ/2000/9628, Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 74, eerste lid, van de Visserijwet 1963;

De Raad van State gehoord (advies van 10 augustus 2000, no. W11.00.0323/V);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij van 31 augustus 2000, no. TRCJZ/2000/10981, Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder vissersvaartuig: vissersvaartuig als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998.

Artikel 2

1.Indien naar aanleiding van een aanvraag een vergunning of onthef-fing als bedoeld in de onderdelen a tot en met v wordt verstrekt, is de geadresseerde van het besluit voor de uitreiking van het desbe-treffende document het daarachter vermelde bedrag verschuldigd.
 a.vergunning voor de visserij in het zeegebied en de kustwateren met ten hoogste 2 fuiken of 30 meter hoekwant of 30 meter staand want:f 110,–;
 b.vergunning voor de visserij in het zeegebied en de kustwateren met vast vistuig, anders dan bedoeld in onderdeel a, of voor de visserij met de zegen:f 240,–;
 c.vergunning voor de visserij op mosselen in de kustwateren:f 160,–;
 d.vergunning voor de visserij op oesters in de Oosterschelde:f 170,–;
 e.vergunning voor de visserij op mosselen in de visserijzone:f 260,–;
 f.vergunning voor de visserij met sleepnetten in de kustwaterenf 320,–;
 g.vergunning voor de visserij met een vissersvaartuig op kokkels in de kustwateren, met uitzondering van de Westerschelde, en de visserijzone:f 560,–;
 h.vergunning voor de visserij met een vissersvaartuig op kokkels in de Westerschelde:f 280,–;
 i.vergunning voor de visserij met een vissersvaartuig op kokkels in uitsluitend de visserijzone:f 330,–;
 j.vergunning voor de visserij met een vissersvaartuig op schelpdieren, andere dan kokkels en mosselen, in de visserijzone:f 320,–;
 k.vergunning voor de visserij zonder vissersvaartuig op kokkels in de visserijzone, het zeegebied en de kustwateren:f 230,–;
 l.vergunning voor de visserij met enig vistuig, geschikt voor het vangen van garnalen in de visserijzone, het zeegebied en de kustwateren:f 510,–;
 m.vergunning voor de uitzaai van oesters, afkomstig uit de Grevelingen:f 260,–;
 n.vergunning voor de uitzaai van oesters dan wel mosselen, afkomstig uit de Deense en Duitse Waddenzee:f 260,–;
 o.vergunning voor de uitzaai van oesters dan wel mosselen met een andere afkomst dan bedoeld in de onderdelen m en n:f 260,–;
 p.vergunning voor de visserij op het IJsselmeer:f 280,–;
 q.vergunning voor de visserij met een electrovisapparaat, die in onmiddellijke aansluiting op een soortgelijke vergunning voor hetzelfde water wordt verleend:f 270,–;
 r.vergunning voor de visserij met een electrovisapparaat, anders dan bedoeld in onderdeel q:f 520,–;
 s.ontheffing van de voorschriften betreffende de visserij in de visserijzone,het zeegebied en de kustwateren:f 390,–;
 t.ontheffing van de voorschriften betreffende de minimummaten van gevangen vis, betreffende het gebruik of het voor handen hebben van vistuigen en betreffende de wateren onderscheidenlijk de tijdvakken, waar onderscheidenlijk waarin de visserij of de verhandeling van vis is verboden:f 390,–;
 u.ontheffing van de voorschriften betreffende de visserij met een electrovisapparaat:f 150,–;
 v.ontheffing van de voorschriften betreffende de visserij op bepaalde vissoorten in bepaalde wateren, betreffende de aanwezigheid aan boord en het gebruik van visnetten, betreffende de verwerking van vis aan boord en betreffende de satellietvolgapparatuur:f 270,–.
    
2.Voor de uitreiking van de bescheiden, bedoeld in de onderdelen a tot en met h, is degene aan wie het document is gericht het daarachter vermelde bedrag verschuldigd.
 a.bewijs van inschrijving van een vissersvaartuig in het visserijregister:f 600,–;
 b.bewijs van inschrijving van een vissersvaartuig in het visserijregister na een aanpassing van de geregistreerde gegevens:f 600,–;
 c.document inzake de toekenning van een contingent van een vissoort:f 510,–;
 d.document houdende de vergunning voor zeevisserij met een vissersvaartuig:f 270,–;
 e.document inzake de toekenning van een licentie vereist voor de visserij met een vissersvaartuig:f 430,–;
 f.document houdende de toestemming tot de uitoefening van een bepaalde tak van de visserij met een vissersvaartuig in een bepaalde geografische zone binnen de communautaire wateren:f 510,–;
 g.document houdende de toestemming tot de uitoefening van een bepaalde tak van de visserij met een vissersvaartuig in een bepaalde geografische zone buiten de communautaire wateren:f 350,–;
 h.document houdende de toestemming tot de uitoefening van de visserij met een vissersvaartuig in wateren van een ander land dan een lidstaat van de Europese Unie:f 350,–.

Artikel 3

Indien op aanvraag voor één handeling twee of meer verschillende ontheffingen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdelen s tot en met v, worden verstrekt, is slechts terzake van de ontheffing met het hoogste vergoedingsbedrag, het vastgestelde bedrag verschuldigd.

Artikel 4

  • 1. Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

    2. Onverminderd het eerste lid, is dit besluit niet van toepassing op aanvragen die zijn ingediend op het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

Artikel 5

Dit besluit wordt aangehaald als: Legesbesluit visserijdocumenten.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 september 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber

Uitgegeven de achtentwintigste november 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Ingevolge artikel 74, eerste lid, van de Visserijwet 1963 (hierna: de Visserijwet) worden bij algemene maatregel van bestuur bedragen vastgesteld die verschuldigd zijn voor het ingevolge deze wet uitreiken van bescheiden. Het onderhavige besluit geeft hieraan invulling en stelt de bedragen vast die verschuldigd zijn voor de verlening van de op basis van de Visserijwet voorgeschreven vergunningen en ontheffingen. Voorts worden bedragen vastgesteld voor de krachtens genoemde wet voorziene uitreiking van documenten, die niet rechtstreeks met een vergunning of een ontheffing samenhangen.

De vastgestelde bedragen beogen de kosten, verbonden aan de verlening van vergunningen en ontheffingen en de uitreiking van documenten, te dekken. Dit is in overeenstemming met het uitgangspunt van de regering dat zoveel mogelijk kostendekkende tarieven in rekening moeten worden gebracht voor door het Rijk aan derden geleverde prestaties (kamerstukken II 1990/91, 21 481, nr. 53). Voorts strookt het besluit ook met het – in het kader van de operatie Marktwerking, Deregulering en Wetgevingskwaliteit door een interdepartementale werkgroep uitgebrachte – rapport «Maat houden: een kader voor de doorberekening van toelatings- en handhavingskosten». Dit rapport vormt een leidraad voor de doorberekening van toelatings- en handhavingskosten. Bij brief van 19 juli 1996 van de Minister van Justitie aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal heeft de regering te kennen gegeven de door de werkgroep in het rapport «Maat houden» geformuleerde uitgangspunten en aanbevelingen over te nemen (kamerstukken II 1995/96, 24 036, nr. 22).

De werkgroep heeft als algemeen uitgangspunt gehanteerd dat de handhaving van wet- en regelgeving in beginsel uit de algemene middelen zou moeten worden gefinancierd, terwijl de met toelating en post-toelating verband houdende kosten in beginsel wel zouden moeten doorberekend. Dit onderscheid vloeit voort uit het specifieke karakter van toelating en post-toelating. Onder toelating wordt in dit verband verstaan het door de overheid toetsen of bedrijven en burgers voldoen aan gestelde eisen, het eventueel geven van extra voorschriften en het verlenen van toestemming voordat zij tot het starten en verrichten van bepaalde handelingen mogen overgaan. Post-toelating heeft betrekking op een periodieke verlenging van toelating of een vooraf aangekondigde en vastgelegde controle of nog steeds aan de toelatingseisen wordt voldaan. Bij deze overheidsactiviteiten is er sprake van een individueel toerekenbaar profijt of voordeel dat eruit bestaat dat betrokkene bepaalde handelingen mag verrichten die voor anderen verboden zijn danwel gedrag mag nalaten dat voor anderen verplicht is gesteld.

Voor elk der bescheiden geldt dat het verschuldigde bedrag overeenkomt met de gemiddelde geraamde personele kosten, verbonden aan de uitreiking van het betrokken document. De raming is tot stand gekomen op basis van de ervaring die met de uitreiking van de diverse bescheiden is opgedaan. Voor de bepaling van de personele kosten is uitgegaan van de DAR-tarievenhandleiding 1998 van de Directie Accountancy Rijksoverheid van het Ministerie van Financiën. Die tarieven zijn opgebouwd uit bruto-salaris, werkgeverslasten, huisvestingskosten en overheadkosten, zoals materiële kosten en de kosten van stafdiensten. In de door te berekenen kosten zijn niet begrepen de kosten van de handhaving, van bezwaar- en beroepsprocedures en van wetenschappelijk onderzoek.

Legesplichtige bescheiden

In artikel 2 van het onderhavige besluit wordt een onderscheid gemaakt tussen de verlening van vergunningen en ontheffingen naar aanleiding van een aanvraag en de uitreiking van andere bescheiden.

Op grond van het eerste lid worden uitsluitend kosten in rekening gebracht voor vergunningen en ontheffingen die op aanvraag worden verleend. Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht (AWB) moet een bestuursorgaan op een dergelijk verzoek van een belanghebbende een schriftelijke beslissing nemen. De verlening van vergunningen en ontheffingen, die in schriftelijke vorm gebeurt, kan derhalve als een besluit in de zin van de AWB worden aangemerkt. Het gegeven dat deze op basis van de Visserijwet voorgeschreven vergunningen en ontheffingen in schriftelijke vorm worden verleend, impliceert dus het ingevolge die wet uitreiken van bescheiden. Mitsdien valt de verlening van zodanige vergunningen en ontheffingen onder de werking van artikel 74, eerste lid, van de Visserijwet.

Bedrijfseffecten

De invoering van leges voor de verlening van vergunningen en ontheffingen en de uitreiking van documenten raakt voornamelijk de beroepsvisserij. Daarbij gaat het naar schatting om 590 vaartuigen waarmee op gequoteerde zeevissoorten wordt gevist, om 150 vaartuigen waarmee de visserij in de visserijzone en de kustwateren wordt beoefend, om 70 vaartuigen in de IJsselmeervisserij en om 290 overige vaartuigen die hoofdzakelijk in de binnenvisserij opereren. Voor de zeevisserij hangen de kosten vooral met de toekenning van contingenten samen. Tegenover de doorberekende kosten per contingent ad f 530,– staat een gemiddelde opbrengst van f 400 000,– Voor de beroepsmatige visserij in de visserijzone en de kustwateren schommelen de leges per tak van visserij tussen f 170,– en f 560,– terwijl de gemiddelde besomming ongeveer f 440 000,– bedraagt. In de IJsselmeervisserij, waarvoor de vergunning f 280,– kost, bedraagt de gemiddelde aanvoerwaarde f 125 000,–.

De kosten als gevolg van de invoering van de leges zijn relatief gering en vormen geen bedreiging voor de concurrentiepositie van het betrokken bedrijfsleven ten opzichte van het buitenland.

Bij de vergunningen als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, betreft het de visserij met een zeer geringe hoeveelheid vaste vistuigen, die doorgaans een recreatief karakter heeft. Gelet op de zeer beperkte schaal waarop gevist wordt, vergt de afgifte van die vergunningen een betrekkelijk lichte procedure, zodat het kostendekkende tarief relatief laag is.

Uitvoering en handhaving

De in dit besluit bedoelde bescheiden worden alle door de minister uitgereikt. De facturering van de verschuldigde bedragen geschiedt eveneens van departementswege. Op jaarbasis gaat het om circa 4000 vergunningen, ontheffingen en andere bescheiden. De maatregel heeft nauwelijks gevolgen voor de uitvoering. Hoewel de inning van de verschuldigde bedragen in incidentele gevallen langs civielrechtelijke weg moet geschieden, wordt geen aanmerkelijke belasting van de rechterlijke macht voorzien.

De legesheffing heeft geen wezenlijke invloed op de omvang van de groep betrokkenen, die de met het vergunningen- en ontheffingenstelsel beoogde visserij uitoefenen. Wel is het denkbaar dat sommigen, in verband met de legesheffing, nalaten de benodigde vergunning of ontheffing te verkrijgen. De bestaande controle op het onveranderde vergunningen- en ontheffingenstelsel wordt afdoende geacht om de visserij zonder de benodigde vergunningen of ontheffingen, ook als dat door ontduiking van de legesheffing is ingegeven, te beteugelen. De omstandigheid dat voor de onderhavige vergunningen en ontheffingen bedragen verschuldigd zijn, heeft derhalve geen gevolgen voor de handhaving.

Artikelsgewijze toelichting

Artikel 2

In artikel 2 zijn vermeld de vergunningen, ontheffingen en andere bescheiden die, gelet op de huidige Visserijwet en de daarop gebaseerde nadere regelgeving, kunnen worden uitgereikt.

Eerste lid

De vergunningen, genoemd in de onderdelen a tot en met o, zijn voorzien in artikel 11 van de Beschikking visserij visserijzone, zeegebied en kustwateren (hierna: de beschikking), dat bepaalt dat de in de artikelen 3, 4, 5, onder a, 6, 7, eerste lid, 8 en 9 van de beschikking gestelde verboden niet gelden voor degene, die is voorzien van een vergunning. Het gaat hierbij om de volgende vergunningen:

• onderdelen a en b: vergunningen om, in afwijking van artikel 3 van de beschikking in het zeegebied en de kustwateren met vaste vistuigen te vissen.

• onderdelen c, d en e: vergunningen om, in afwijking van artikel 4 van de beschikking met enig vistuig, geschikt voor het vangen van mosselen en zeesterren, te vissen in de visserijzone, het zeegebied en de kustwateren. Het betreft hier voornamelijk de visserij op mosselen en oesters.

• onderdeel f: vergunning om, in afwijking van artikel 5, aanhef en onderdeel a van de beschikking met sleepnetten te vissen in de Oosterschelde ten oosten van de Oosterscheldekering.

• onderdelen g tot en met k: vergunningen om, in afwijking van artikel 6 van de beschikking met enig vistuig, geschikt voor het vangen van kokkels, te vissen in de visserijzone, het zeegebied en de kustwateren. De onderdelen g tot en met i betreffen de kokkelvisserij met behulp van een vissersvaartuig (de gemechaniseerde kokkelvisserij) in de onderscheiden wateren. Onderdeel j behelst de vergunning voor de gemechaniseerde visserij in de visserijzone op andere schelpdieren dan kokkels, hetgeen eveneens gebeurt met vistuig, geschikt voor het vangen van kokkels. Onderdeel k ziet op de niet-gemechaniseerde kokkelvisserij in de visserijzone, het zeegebied en de kustwateren.

• onderdeel l: vergunning om, in afwijking van artikel 7, eerste lid, van de beschikking met enig vistuig, geschikt voor het vangen van garnalen, te vissen in de visserijzone, het zeegebied en de kustwateren. Als gevolg van het tweede lid van het vorenbedoelde artikel 7 is deze vergunning alleen vereist indien met behulp van een vaartuig op garnalen wordt gevist.

• onderdelen m tot en met o: vergunningen om, in afwijking van artikel 9, aanhef en onderdeel c, van de beschikking in bepaalde kustwateren oesters of mosselen, afkomstig uit andere wateren, uit te zaaien.

• onderdeel p: de vergunning voor de visserij op het IJsselmeer betreft de vergunning, waarin artikel 8 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 voorziet.

• onderdelen q en r: deze hebben betrekking op de vergunningen voor de electrovisserij, die ingevolge artikel 3 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 kunnen worden verleend.

• onderdelen s en t: in deze onderdelen worden leges vastgesteld voor de verlening van ontheffingen, die op grond van artikel 12 van de beschikking onderscheidenlijk artikel 11 van het Reglement minimummaten en gesloten tijden 1985 en artikel 11 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 kunnen worden verleend.

• onderdeel u: dit ziet op de leges voor een ontheffing op grond van artikel 11 van het Reglement voor de binnenvisserij 1985 om te vissen met een electrovisapparaat.

• onderdeel v: dit heeft betrekking op de ontheffingen die op grond van de Regeling vangstbeperking en de Regeling technische maatregelen 2000 kunnen worden verleend.

Volledigheidshalve zij opgemerkt dat het rapen van schaal- en schelpdieren, dus de vangst zonder gebruik van enig vistuig, in het kader van de Visserijwet niet aan een vergunningplicht is onderworpen. Dat laat onverlet dat in bepaalde situaties een vergunning uit hoofde van een ander wettelijk kader, zoals bijvoorbeeld de Natuurbeschermingswet, vereist is.

Tweede lid

De uitreiking van het document, bedoeld in artikel 2, tweede lid, onderdeel a respectievelijk b, is geregeld in artikel 6, vijfde lid, respectievelijk 8, tweede lid, van het Besluit registratie vissersvaartuigen 1998. Onderdeel c betreft het document, dat ingevolge artikel 25 van de Regeling contingentering zeevis wordt uitgereikt. Het in onderdeel d bedoelde document is voorzien in artikel 4 van de Regeling visserijlicentie. Onderdeel e heeft betrekking op de kennisgeving die ingevolge artikel 5, elfde lid, van de Regeling visserijlicentie wordt uitgereikt naar aanleiding van een overdracht of overschrijving van een krachtens die regeling voorgeschreven licentie. In de onderdelen f en g gaat het om door de Europese Unie voorgeschreven en nationaal uit te reiken documenten voor bepaalde vormen van visserij in bepaalde zones. Zowel de betrokken takken van visserij als de in het geding zijnde zones zijn in regelgeving van de Europese Unie vastgelegd. De uitreiking van de onderhavige documenten is geregeld in de artikelen 4, tweede lid, onderdeel a, 12, tweede en derde lid, en 13, derde lid, van de Regeling technische maatregelen 2000. De uitreiking van het in onderdeel h bedoelde document is voorzien in artikel 4a van de Regeling visserijlicentie.

Artikel 3

In sommige situaties vereist de handelwijze die men bij wijze van ontheffing wil toestaan, twee of meer verschillende van de in het tweede lid, onderdeel s tot en met v opgesomde ontheffingen. Zo vereist een met sleepnetten uit te voeren onderzoek naar ondermaatse vissoorten in de kustwateren een ontheffing van zowel het verbod om met sleepnetten in die wateren te vissen (een ontheffing als bedoeld in onderdeel s) als van de voorschriften omtrent de minimummaten van gevangen vis (een ontheffing als bedoeld in onderdeel t). Met de werkzaamheden, nodig voor de beoordeling van het geval, de afgifte van de meest bewerkelijke van de in het geding zijnde vergunningen, kunnen gewoonlijk ook de overige noodzakelijke ontheffingen worden afgewikkeld. Om die reden is in artikel 3 van het besluit bepaald dat in een dergelijke situatie uitsluitend het bedrag van de duurste verschuldigd is.

Artikel 4

In het tweede lid van dit artikel is als overgangsmaatregel bepaald dat ten aanzien van aanvragen, die op het moment van inwerkingtreding van het onderhavige besluit al zijn ingediend, geen leges zal worden geheven.

De Staatssecretaris van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,

G. H. Faber


XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven