Besluit van 7 november 2000 tot wijziging van het Besluit vaststelling premiepercentage wachtgeldfondsen in verband met wijziging van de premievaststellingssystematiek

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, J.F. Hoogervorst, van 4 september 2000, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/AVF/00/64815;

Gelet op artikel 85 van de Werkloosheidswet;

De Raad van State gehoord (advies van 27 september 2000, Nr. W12.00.0401/IV);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 30 oktober 2000, Directie Sociale Verzekeringen, Nr. SV/AVF/00/64815;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I. WIJZIGING BESLUIT VASTSTELLING PREMIEPERCENTAGE WACHTGELDFONDSEN

Het Besluit vaststelling premiepercentage wachtgeldfondsen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. In onderdeel b wordt na «in een jaar» ingevoegd: ten gunste van een wachtgeldfonds.

2. Onderdeel c wordt vervangen door:

c. de ziekengeldlasten: de uitkeringen die op grond van artikel 90, eerste lid, onderdeel c, van de Werkloosheidswet ten laste van een wachtgeldfonds komen alsmede de uitvoeringskosten met betrekking tot die uitkeringen en de op grond van enige wet over die uitkeringen door het Landelijk instituut sociale verzekeringen verschuldigde premies die niet op die uitkeringen in mindering kunnen worden gebracht;.

3. In onderdeel d wordt «de lasten» vervangen door: de werkloosheidslasten.

4. De onderdelen e tot en met h worden vervangen door 3 onderdelen, luidende:

e. het lastenplafond: het percentage van de verzekerde loonsom in een jaar, waarin de werkloosheidslasten in dat jaar tot uitdrukking komen, dat op grond van artikel 94 van de Werkloosheidswet wordt vastgesteld als maximum;

f. het jaar: het kalenderjaar;

g. het dekkingssaldo: het verschil tussen het feitelijke vermogen van een wachtgeldfonds en de op grond van artikel 72 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 1997 aan te houden reserve.

B

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2. Wijze van vaststelling van het wachtgeldpremiepercentage

  • 1. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt voorafgaand aan elk jaar een wachtgeldpremiepercentage over dat jaar vast ter dekking van de werkloosheidslasten in dat jaar. Het wachtgeldpremiepercentage bedraagt ten hoogste het lastenplafond.

  • 2. Het Landelijk instituut sociale verzekeringen stelt voor de dekking van de ziekengeldlasten een opslagpercentage vast, waarmee het wachtgeldpremiepercentage met betrekking tot dat wachtgeldfonds wordt verhoogd.

  • 3. Indien in een wachtgeldfonds op 31 december van het jaar waarin het wachtgeldpremiepercentage wordt vastgesteld naar verwachting van het Landelijk instituut sociale verzekeringen een positief of negatief dekkingssaldo aanwezig zal zijn, stelt het Landelijk instituut sociale verzekeringen, in afwijking van het eerste lid, in dat jaar en de daaropvolgende jaren een zodanig wachtgeldpremiepercentage vast dat dat overschot dan wel tekort binnen drie jaar na die datum is ingelopen onderscheidenlijk aangezuiverd.

  • 4. De toepassing van het derde lid mag er niet toe leiden dat een negatieve wachtgeldpremie wordt geheven.

  • 5. Voorzover een positief dekkingssaldo door de toepassing van het vierde lid niet binnen de termijn van drie jaar kan worden ingelopen, geldt een zodanig langere termijn tot 31 december van enig jaar dat het overschot wel kan worden ingelopen.

  • 6. Indien de toepassing van het derde lid leidt tot vaststelling van een wachtgeldpremiepercentage boven het lastenplafond behoeft de aanzuivering van een negatief dekkingssaldo niet binnen de termijn van drie jaar te geschieden. In dat geval wordt het wachtgeldpremie-percentage vastgesteld op ten minste het lastenplafond.

  • 7. Indien een wachtgeldfonds bestaat uit onderdelen die niet afzonderlijk worden beheerd, terwijl het deel van de premie dat ten gunste komt van het wachtgeldfonds voor elk van die onderdelen afzonderlijk wordt vastgesteld, zijn het eerste tot en met het zesde lid met betrekking tot deze onderdelen gezamenlijk van overeenkomstige toepassing, met dien verstande, dat onder het wachtgeldpremiepercentage wordt verstaan het gewogen gemiddelde van de voor die onderdelen afzonderlijk vastgestelde wachtgeldpremiepercentages.

C

Artikel 3 vervalt.

ARTIKEL II. INWERKINGTREDING

Dit besluit treedt in werking met ingang 1 januari 2001.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 7 november 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst

Uitgegeven de drieëntwintigste november 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Inleiding

Krachtens artikel 85, eerste lid, van de Werkloosheidswet stelt het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv) jaarlijks de premies voor de sectorale wachtgeldfondsen vast. De regels voor deze premievaststelling zijn neergelegd in het Besluit vaststelling premiepercentage wachtgeldfondsen. De huidige systematiek van premievaststelling heeft een aantal nadelen. Door middel van de onderhavige algemene maatregel van bestuur wordt daarom het Besluit vaststelling premiepercentage wachtgeldfondsen gewijzigd.

Huidige systematiek van premievaststelling

De huidige systematiek van premievaststelling is eind jaren tachtig ontwikkeld en kent de volgende uitgangspunten:

• Anticyclische premievaststelling. Het werd wenselijk geacht dat een werkgever ten tijde van laagconjunctuur niet geconfronteerd werd met een hoge wachtgeldpremie. Om deze reden is de systematiek zodanig vormgegeven dat het premiepercentage zich anticyclisch beweegt ten opzichte van de lastenontwikkeling.

• Premie-egalisatie. Het werd tevens wenselijk gevonden dat de premie zo weinig mogelijk schokken vertoonde. De lastenontwikkeling komt daarom gedempt tot uitdrukking in de wachtgeldpremie.

• Objectieve premievaststelling. Bij de premievaststelling diende geen discussie te ontstaan over ramingselementen; dit betekent dat alleen realisatiecijfers in de premievaststelling worden betrokken.

• Financiële onafhankelijkheid. Elk wachtgeldfonds dient voldoende vermogen te hebben om onvoorziene lastenstijgingen op te vangen.

Deze systematiek baseert de wachtgeldpremie op het gemiddelde van de lastenpercentages van vier gerealiseerde kalenderjaren. Door het middelen van de lastenpercentages worden lastenmutaties gemitigeerd. De systematiek heeft op deze manier een premie-egaliserende werking. Door de premie te baseren op gerealiseerde jaren ontstaat een objectief en eenvoudig te controleren premievaststelling.

De systematiek kent echter ook nadelen. Als gevolg van het uitgangspunt om de wachtgeldpremie te baseren op lastenpercentages van gerealiseerde jaren, bestaat er een tijdspanne van minimaal 2 jaar tussen de jaren waarop de premie is gebaseerd en het jaar waarop de premie betrekking heeft. De premie reageert daardoor vertraagd op recente ontwikkelingen in het werklozenbestand. De systematiek vereist hierdoor ook een aanzienlijke reserve ter overbrugging van deze periode van twee jaar. In 2000 bedragen de WW-uitkeringslasten ten laste van de wachtgeldfondsen in totaal ongeveer 1,5 miljard gulden. De verplichte reserve die hier tegenover staat, bedraagt 2,7 miljard gulden. Het betreft hier de lasten en de vermogenspositie van alle wachtgeldfondsen tezamen. Voor sommige wachtgeldfondsen liggen deze verhoudingen nog extremer.

De vertraging, het niveau van de reserve en de premie-egaliserende werking verminderen de gedragsreactie die van financiële prikkels uit kunnen gaan om het gebruik van de wachtgeldfondsen zo veel mogelijk te voorkomen.

De omvang van de reserves staan naar mijn oordeel niet in redelijke verhouding tot de conjuncturele risico's die wachtgeldfondsen lopen. Bij veel sectoren blijkt geen conjunctureel patroon in de lastenpercentages aanwezig. Slechts enkele sectoren ondervonden de afgelopen 15 jaar aanzienlijke lastenmutaties. Dit betekent dat hoge reserves niet voor alle sectoren noodzakelijk zijn en – daar waar noodzakelijk – vaak minder hoog kunnen zijn.

De premievaststelling tenslotte, is ontwikkeld in een tijd dat de wachtgeldfondsen werden beheerd door de voormalige bedrijfsverenigingen. Het stond de bedrijfsverenigingen bij het maken van ramingen vrij eigen uitgangspunten te hanteren en zelf modellen te ontwikkelen. Dit kwam de controleerbaarheid en de vergelijkbaarheid van ramingen niet ten goede. Inmiddels wordt de premievaststelling van de wachtgeldfondsen centraal door het Lisv uitgevoerd. Hierdoor zijn de ramingen voor de verschillende wachtgeldfondsen op dezelfde uitgangspunten gebaseerd en bestaat er aansluiting tussen de ramingen voor de wachtgeldfondsen en de raming voor het Algemeen Werkloosheidsfonds. De noodzaak de premievaststelling op gerealiseerde jaren te baseren, komt hiermee in een ander daglicht te staan.

Nieuwe systematiek van premievaststelling

Het kabinet acht het wenselijk dat de wachtgeldpremie een terughoudend gebruik van de werkloosheidsfondsen stimuleert. Er dient meer prikkelende werking vanuit te gaan. Het is daarnaast vanuit economisch oogpunt niet wenselijk financiële middelen onnodig te reserveren in een normvermogen. De besproken veranderingen in de organisatorische en beleidsmatige context van de wachtgeldfondsen maken het wenselijk de premievaststelling in deze richting aan te passen.

Daartoe wordt, mede op verzoek van het Lisv, het Besluit vaststelling premiepercentage wachtgeldfondsen per 1 januari 2001 als volgt gewijzigd.

1. De wachtgeldpremies worden voortaan lastendekkend vastgesteld (het in artikel I, onderdeel B, voorgestelde artikel 2, eerste lid). Dit vergroot de activerende werking van de premiepercentages en zorgt voor een aanzienlijke beperking van de benodigde reserves.

2. Iedere wachtgeldpremie kent een opslagpercentage ter dekking van de ziekengeldlasten. De uitvoeringskosten die ten behoeve van deze uitkeringen worden gemaakt en de sociale werkgeverspremies over deze uitkeringen worden in het vervolg tot de ziekengeldlasten gerekend.

Onveranderd blijft de regelgeving betreffende het wegwerken van een positief of negatief dekkingssaldo. Dit dient binnen drie jaar te geschieden, tenzij de wachtgeldpremie nul procent bedraagt of boven het lastenplafond is vastgesteld (het in artikel I, onderdeel B, voorgestelde artikel 2).

De aanpassingen beogen een premievaststelling te bewerkstelligen waarbij de volgende uitgangspunten centraal staan:

• De nieuwe systematiek versterkt gedragsreacties van de wachtgeldpremie. De premie reageert snel op de financiële ontwikkelingen van een wachtgeldfonds.

• De nieuwe systematiek voorkomt een reserve-omvang die niet in redelijke verhouding staat tot de gerealiseerde lastenschommelingen.

• De nieuwe systematiek sluit beter aan bij de premievaststelling van de andere premiegefinancierde sociale werknemersverzekeringen. Er treedt uniformering van regelgeving op.

Het uitgangspunt, dat forse premieschokken als gevolg van conjunctuurschommelingen moeten worden voorkomen, blijft gehandhaafd. Wachtgeldfondsen die te maken hebben met aanzienlijke lastenmutaties worden in de gelegenheid gesteld hiervoor een reserve aan te houden. In de Regeling reservevorming wachtgeldfondsen wordt hiertoe een bepaling opgenomen.

Effecten nieuwe systematiek

Doordat de wachtgeldpremiepercentages in de nieuwe systematiek op lastendekkend niveau worden vastgesteld en sectoren die niet conjunctuurgevoelig zijn geen reserves meer mogen aanhouden, kunnen de verplichte reserves aanzienlijk afnemen. Op basis van cijfers over 2000 worden de volgende premie-effecten verwacht.

De gemiddelde wachtgeldpremie in 2000 bedraagt, berekend volgens de oude systematiek, 1,11%. Dit is bij een lastenniveau van 2,3 miljard en een vermogenspositie van 2,7 miljard.

In de nieuwe systematiek dalen, bij een zelfde lastenniveau, de verplichte reserves echter aanzienlijk, namelijk tot 800 miljoen gulden. De nieuw ontstane vermogensoverschotten moeten worden afgebouwd. In de nieuwe systematiek zou de gemiddelde wachtgeldpremie in 2000 uitkomen op 0,73%

De overheid ondervindt beperkte financiële gevolgen van de herziening van de premievaststelling in de wachtgeldfondsen. Aangezien bij de overheid sommige werknemers op basis van een privaatrechtelijke arbeidsovereenkomst werken, kennen de overheidssectoren ook wachtgeldfondsen. De nieuwe systematiek betekent dat er ongeveer 40 miljoen gulden vermogen vrijvalt, die kan worden ingezet voor premieverlaging.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

J. F. Hoogervorst


XNoot
1

Stb. 1998, 705.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven