Besluit van 23 oktober 2000 tot wijziging van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Financiën van 17 oktober 2000, nr. WV2000/389 M, Directoraat-Generaal voor Fiscale Zaken, Directie Wetgeving Verbruiksbelastingen;

Gelet op artikel 16, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

In artikel 1, derde lid, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 19681, worden de volgende wijzigingen aangebracht.

A. In onderdeel b worden de woorden «besloten busvervoer als is bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet personenvervoer (Stb. 1987, 175)» vervangen door: besloten busvervoer als bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van de Wet personenvervoer 2000.

B. In onderdeel c, onder 1°, wordt «f 1500» telkens vervangen door: f 1650.

ARTIKEL II

Artikel 1, derde lid, onderdeel b, van het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 zoals dat luidde tot het in artikel III, tweede lid, bedoelde tijdstip, blijft op of na dat tijdstip van toepassing met betrekking tot die vergunningen die nog van kracht zijn ingevolge artikel 112 van de Wet personenvervoer 2000.

ARTIKEL III

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de dagtekening van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2000.

  • 2. In afwijking van het eerste lid treden artikel I, onderdeel A, en artikel II in werking op het tijdstip waarop artikel 127 van de Wet personenvervoer 2000 in werking treedt.

Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit, dat met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

's-Gravenhage, 23 oktober 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos

Uitgegeven de negende november 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit besluit strekt ertoe het Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting 1968 (hierna: BUA) op een tweetal punten aan te passen. Het gaat daarbij enerzijds om een aanpassing van de regeling voor besloten busvervoer aan de nieuwe Wet personenvervoer 2000, anderzijds om een verhoging van het bedrag van f 1500 (tot f 1650) in de regeling voor de fiets in het woon-werkverkeer.

2. Nadere inhoud van de wijzigingen

Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 (Stb. 329) bestaat de mogelijkheid om de aftrek van de aan een ondernemer in rekening gebrachte omzetbelasting – de zogenoemde voorbelasting – in bepaalde gevallen geheel of gedeeltelijk uit te sluiten. Het betreft dan uitgaven die enerzijds voor de ondernemer bedrijfskosten vormen, maar anderzijds een consumptief karakter hebben. Genoemd eerste lid is nader uitgewerkt in het BUA. In artikel 1, eerste lid, van het BUA wordt de aftrek van voorbelasting onder meer uitgesloten in gevallen waarin goederen en diensten worden gebezigd voor het aan het personeel van de ondernemer uitkeren van loon in natura. Op grond hiervan is aftrek uitgesloten van de voorbelasting die drukt op de kosten die de ondernemer maakt voor het zogenoemde woon-werkverkeer van zijn personeel. Een uitzondering is evenwel gemaakt – hetgeen een volledige aftrek van de voorbelasting impliceert – voor besloten busvervoer en voor de fiets in het woon-werkverkeer. De wijzigingen terzake zien op het volgende.

Besloten busvervoer

In artikel 1, derde lid, onderdeel b, van het BUA wordt voor de omschrijving van hetgeen onder besloten busvervoer moet worden begrepen, verwezen naar artikel 1, eerste lid, onderdeel f, van de Wet personenvervoer. Deze verwijzing moet worden aangepast in verband met de vervanging van de Wet personenvervoer door de Wet personenvervoer 2000 (Wet van 6 juli 2000, houdende nieuwe regels omtrent het openbaar vervoer, besloten busvervoer en taxivervoer, Stb. 2000, 314). Artikel I, onderdeel A, strekt daartoe. Van een materiële wijziging is geen sprake aangezien de definities van besloten busvervoer in de oude en in de nieuwe Wet personenvervoer gelijkluidend zijn.

Artikel II is een overgangsartikel dat bewerkstelligt dat de faciliteit in het BUA voor besloten busvervoer van toepassing blijft op onder de oude Wet personenvervoer verleende vergunningen, die – ingevolge artikel 112 van de Wet personenvervoer 2000 – in beginsel nog gedurende vijf jaren na de intrekking van de oude Wet personenvervoer geldig blijven.

De intrekking van de Wet personenvervoer en de inwerkingtreding van de Wet personenvervoer 2000 geschieden op een bij koninklijk besluit (op voordracht van de Minister van Verkeer en Waterstaat) te bepalen tijdstip, waarbij wordt gestreefd naar 1 januari 2001. Op dat tijdstip zullen ingevolge artikel III, tweede lid, van dit besluit ook de artikelen I, onderdeel A, en II in werking treden.

Fiets woon-werkverkeer

In artikel 1, derde lid, onderdeel c, van het BUA, is als een van de voorwaarden voor toepassing van de faciliteit opgenomen dat de aanschaffings- of voortbrengingskosten van de fiets niet meer bedragen dan f 1500. Dit bedrag was in overeenstemming met het bedrag dat in de sfeer van de loonbelasting werd gehanteerd in het kader van de waarde van een voor woon-werkverkeer verstrekte of ter beschikking gestelde fiets. Bij regeling van 3 maart 2000 (Stcrt. 6 maart 2000, nr. 46) is dit bedrag evenwel verhoogd tot f 1650. Artikel I, onderdeel B, strekt ertoe het bedrag in het BUA daarmee in lijn te brengen. Ingevolge artikel III, eerste lid, zal deze wijziging – evenals genoemde regeling van 3 maart terugwerken tot en met 1 januari 2000. Nu het hierbij gaat om een begunstigende maatregel bestaan er geen bezwaren tegen deze terugwerkende kracht.

3. Overige aspecten

Ingevolge artikel 16, tweede lid, van de Wet op de omzetbelasting 1968 dient een koninklijk besluit tot wijziging van het BUA achteraf bij wet te worden goedgekeurd. Ingevolge artikel 141 van de Wet personenvervoer 2000 is die goedkeuring reeds vooraf verkregen met betrekking tot de verwijzing in het BUA naar die Wet. Goedkeuring bij wet achteraf is dus niet meer nodig. Goedkeuring is nog wel nodig met betrekking tot de aanpassing van het bedrag van f 1500. Een goedkeuringsartikel zal daartoe bij nota van wijziging worden opgenomen in het zogenoemde Belastingplan 2001.

De aanpassing van het BUA vertoont, afgezien van de hiervoor aangeduide relatie, geen samenhang met andere bestaande of in voorbereiding zijnde niet-fiscale regelingen. Voor de uitvoering ervan worden geen nieuwe organen of bestuursinstrumenten in het leven geroepen. Er worden personele gevolgen voor de Belastingdienst noch een grotere werkdruk voor het justitiële apparaat verwacht. Het wijzigingsbesluit heeft, naast de gewijzigde BTW-positie, geen gevolgen voor het bedrijfsleven. Het wijzigingsbesluit is vanuit het oogpunt van deregulering niet relevant. De budgettaire derving die met het wijzigingsbesluit is gemoeid, is verwaarloosbaar.

De Staatssecretaris van Financiën,

W. J. Bos


XNoot
1

Stb. 1968, 473, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 september 1997, Stb. 423.

Naar boven