Besluit van 20 oktober 2000 tot vaststelling van
het tijdstip van de inwerkingtreding van de Wet van 28 september 2000 (Stb.
463) tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met het vergroten
van de effectiviteit van de uitvoering en de verbetering van de handhaving
van die wet en van het Besluit van 20 oktober 2000 (Stb. 464) tot wijziging
van het koninklijk besluit van 23 augustus 1995 ter uitvoering van de Wet
arbeid vreemdelingen (Stb. 406) in verband met de evaluatie van de Wet arbeid
vreemdelingen en de wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met
de opheffing van het algemeen bordeelverbod
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid
van 9 oktober 2000, Directie Arbeidsmarkt, nr. AM/AAB/00/63794b;
Gelet op artikel IV van de Wet van 28 september 2000 tot wijziging
van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met het vergroten van de effectiviteit
van de uitvoering en de verbetering van de handhaving van die wet en artikel
III van het besluit van 20 oktober 2000 tot wijziging van het koninklijk
besluit van 23 augustus 1995 ter uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen
(Stb. 406) in verband met de evaluatie van de Wet arbeid vreemdelingen en
de wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de opheffing van
het algemeen bordeelverbod;
Hebben goedgevonden en verstaan:
Enig artikel
De Wet van 28 september 20001 tot wijziging van de
Wet arbeid vreemdelingen in verband met het vergroten van de effectiviteit
van de uitvoering en de verbetering van de handhaving van die wet en het Besluit
van 20 oktober 20002 tot wijziging van het koninklijk
besluit van 23 augustus 1995 ter uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen
(Stb. 406) in verband met de evaluatie van de Wet arbeid vreemdelingen en
de wijziging van het Wetboek van Strafrecht in verband met de opheffing van
het algemeen bordeelverbod treden, met uitzondering van artikel I, onderdeel
A, onder 4, en onderdeel B, van voornoemd besluit, in werking met ingang
van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij worden
geplaatst.
Onze Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is belast met
de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting
in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage, 20 oktober 2000
Beatrix
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. A. F. G. Vermeend
Uitgegeven de eenendertigste oktober 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
De Wet van 28 september 20001 tot wijziging van de
Wet arbeid vreemdelingen in verband met het vergroten van de effectiviteit
van de uitvoering en de verbetering van de handhaving van die wet, en het
Besluit van 20 oktober 20002 tot wijziging van het koninklijk
besluit van 23 augustus 1995 ter uitvoering van de Wet arbeid vreemdelingen
in verband met de evaluatie van de Wet arbeid vreemdelingen en de wijziging
van het Wetboek van Strafrecht in verband met de opheffing van het algemeen
bordeelverbod, treden in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte
van het Staatsblad waarin zij worden geplaatst, met uitzondering van artikel
I, onderdeel A, onder 4, en onderdeel B van het Besluit van 20 oktober 20002.
De onderhavige onderdelen van dit artikel voorzien erin dat de Wet arbeid
vreemdelingen niet langer van toepassing is op de tewerkstelling van vreemdelingen
in de prostitutiebranche. Deze wijziging zal – overeenkomstig de aan
de Tweede Kamer der Staten-Generaal gedane toezegging3 –
niet in werking treden voordat de resultaten bekend zijn van de evaluatie
van de op 1 oktober 2000 in werkinggetreden opheffing van het algemeen bordeelverbod
(Stb. 2000, 38). Bovendien zal, zoals uit artikel III, tweede lid, van het
Besluit van 20 oktober 20002 blijkt, deze wijziging niet
in werking treden dat nadat acht weken zijn verstreken nadat het voornemen
daartoe is meegedeeld aan beide kamers der Staten-Generaal.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
W. A. F. G. Vermeend
XNoot
3Handelingen II, 1999–2000, nr. 45, blz. 3394–3398 en nr. 46,
blz. 3419–3420.