Wet van 28 september 2000 tot wijziging van de Wet arbeid vreemdelingen in verband met het vergroten van de effectiviteit van de uitvoering en de verbetering van de handhaving van die wet

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Allen, die deze zullen zien of horen lezen, saluut! doen te weten:

Alzo Wij in overweging genomen hebben, dat het wenselijk is, mede in het licht van de evaluatie van de Wet arbeid vreemdelingen, de effectiviteit van de uitvoering en de handhaving van die wet te verbeteren;

Zo is het, dat Wij, de Raad van State gehoord, en met gemeen overleg der Staten-Generaal, hebben goedgevonden en verstaan, gelijk Wij goedvinden en verstaan bij deze:

ARTIKEL I

De Wet arbeid vreemdelingen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 3, eerste lid, onderdeel c, komt te luiden:

c. een vreemdeling die behoort tot een bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie, dan wel bij een algemene maatregel van bestuur aangewezen categorie van werkzaamheden verricht.

B

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid, onderdeel c, onder 1°, komt te luiden:

1°. die niet beschikt over een voor het verrichten van arbeid geldige vergunning tot verblijf, noch een zodanige vergunning heeft aangevraagd, noch, voor zover ter verkrijging van een dergelijke vergunning vereist, een machtiging tot voorlopig verblijf heeft aangevraagd, dan wel

2. Na het eerste lid, wordt, onder vernummering van het tweede lid tot derde lid een nieuw tweede lid ingevoegd, luidende:

  • 2. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat een vreemdeling die de toegang tot Nederland niet is geweigerd en door wie of ten behoeve van wie een asielaanvraag is ingediend en die ten bewijze daarvan door Onze Minister van Justitie in het bezit is gesteld van een daartoe aangewezen document, dan wel houder is van een al dan niet voorwaardelijke vergunning tot verblijf en niet beschikt over een aantekening als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de wet, gelet op de verbetering van de kwaliteit van het verblijf van die vreemdeling arbeid mag verrichten, waarbij kan worden afgeweken van het eerste lid, onderdelen a, b en d.

3. Na het vernummerde derde lid wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4. De voordracht voor een krachtens het tweede lid vast te stellen algemene maatregel van bestuur wordt niet eerder gedaan dan vier weken nadat het ontwerp aan beide kamers der Staten-Generaal is overlegd.

C

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel b komt te luiden:

b. indien van de te vervullen arbeidsplaats de arbeidsvoorwaarden, arbeidsverhoudingen of arbeidsomstandigheden beneden het niveau liggen dat wettelijk is vereist of in desbetreffende bedrijfstak gebruikelijk is.

2. Na onderdeel f worden, onder vervanging van de punt achter onderdeel f door een puntkomma, de nieuwe onderdelen g en h toegevoegd, luidende:

g. indien het een eerder toegelaten vreemdeling betreft voor wie op grond van artikel 11, vierde lid, een niet-verlengbare tijdelijke tewerkstellingsvergunning is verleend en die daarna zijn hoofdverblijf niet ten minste één jaar buiten Nederland heeft verplaatst;

h. indien door de werkgever anderszins belemmeringen zijn opgeworpen waardoor de arbeidsplaats niet overeenkomstig het bij of krachtens deze wet bepaalde door aanbod op de arbeidsmarkt vervuld kon worden.

D

Aan artikel 10 wordt, onder vervanging van de punt achter onderdeel c door een puntkomma, een nieuw onderdeel d toegevoegd, luidende:

d. dat de werkgever geheel of gedeeltelijk door opleiding of scholing voorziet in het in de toekomst aanwezig zijn van een voor zijn arbeidsorganisatie geschikt aanbod.

E

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Een tewerkstellingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 8, tweede lid, is niet vatbaar voor verlenging.

2. Na het derde lid wordt een nieuw vierde lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kan worden bepaald, dat voor andere categorieën van vreemdelingen of categorieën van werkzaamheden, dan die bedoeld in het tweede of derde lid, een tewerkstellingsvergunning die voor minder dan drie jaar is verleend, niet wordt verlengd.

F

Artikel 13 komt te luiden:

Artikel 13

Onverminderd de artikelen 11, tweede lid, en 12, eerste lid kan weigering van verlenging of intrekking van een tewerkstellingsvergunning slechts geschieden ingevolge:

a. het niet in acht nemen van een beperking waaronder de tewerkstellingsvergunning is verleend, of

b. het niet naleven van een aan de tewerkstellingsvergunning verbonden voorschrift.

G

Artikel 15 komt te luiden:

Artikel 15

  • 1. Indien de werkgever door een vreemdeling arbeid laat verrichten waarbij die arbeid feitelijk worden verricht bij een andere werkgever, draagt de eerstgenoemde werkgever er bij aanvang van de arbeid door de vreemdeling onverwijld zorg voor dat de andere werkgever een afschrift van het document, bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht, van de vreemdeling ontvangt.

  • 2. De werkgever die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, stelt de identiteit van de vreemdeling vast aan de hand van het genoemde document en neemt het afschrift op in de administratie.

  • 3. De werkgever, bedoeld in het tweede lid, bewaart het afschrift tot tenminste vijf jaren na het einde van het kalenderjaar waarin de arbeid door de vreemdeling is beëindigd.

  • 4. De vreemdeling verstrekt een op hem betrekking hebbend document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aan de werkgever, die het afschrift van het document, bedoeld in het eerste lid, ontvangt, en stelt die werkgever in de gelegenheid een afschrift van dit document te maken.

H

Artikel 16 komt te luiden:

Artikel 16

  • 1. De door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 14, zijn bevoegd bij het verwerken van persoonsgegevens gebruik te maken van het sociaal-fiscaal nummer, bedoeld in artikel 47b, derde lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover dat voor de uitoefening van hun taak redelijkerwijs nodig is.

  • 2. Bestuursorganen zijn bevoegd uit eigen beweging en verplicht desgevraagd aan de door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 14, kosteloos alle gegevens en inlichtingen te verstrekken die noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet. Bestuursorganen kunnen daarbij gebruik maken van het sociaal-fiscaal nummer voor zover zij daartoe gerechtigd zijn.

  • 3. De door Onze Minister aangewezen ambtenaren, bedoeld in artikel 14, verstrekken andere bestuursorganen kosteloos gegevens welke zij behoeven ter uitvoering van hun taak. De laatste volzin van het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.

  • 4. De in het tweede en derde lid bedoelde gegevensverstrekking vindt niet plaats indien de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene daardoor onevenredig wordt geschaad.

  • 5. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld omtrent de gevallen waarin en de wijze waarop in ieder geval gegevens dienen te worden verstrekt.

  • 6. Voor de toepassing van dit artikel worden met bestuursorganen gelijkgesteld instellingsbesturen van uit de openbare kas bekostigde instellingen en bevoegde gezagsorganen van uit de openbare kas bekostigde scholen en instellingen.

ARTIKEL II

Aan artikel 90 van de Organisatiewet sociale verzekeringen 19972 wordt een vijfde lid toegevoegd, luidende:

  • 5. De werkgever verstrekt een afschrift van het document, bedoeld in het derde lid, aan de werkgever, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Wet arbeid vreemdelingen, indien de verzekerde ten behoeve van die werkgever een vreemdeling is als bedoeld in genoemde wet. Het afschrift wordt onverwijld verstrekt na de aanvang van de arbeid door de vreemdeling.

ARTIKEL III

In artikel 1, onder 4°, van de Wet op de economische delicten3 wordt bij de Wet arbeid vreemdelingen «artikel 2, eerste lid» vervangen door: de artikelen 2, eerste lid, en 15.

ARTIKEL IV

Deze wet treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan verschillend kan worden vastgesteld.

Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden.

histnoot

Gegeven te 's-Gravenhage, 28 september 2000

Beatrix

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

W. A. F. G. Vermeend

Uitgegeven de eenendertigste oktober 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals


XNoot
1

Stb. 1994, 959, gewijzigd bij de wet van 6 november 1997, Stb. 510.

XNoot
2

Stb. 1997, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 22 december 1999, Stb. 595.

XNoot
3

Stb. 1950, K258, laatstelijk gewijzigd bij de wet van 6 juli 2000, Stb. 314.

XHistnoot

Zie voor de behandeling in de Staten-Generaal:

Kamerstukken II 1999/2000, 27 022.

Handelingen II 1999/2000, blz. 5106–5136; 5211–5212.

Kamerstukken I 1999/2000, 27 022 (251, 251a, 251b, 251c); 2000–2001, 27 022 (7).

Handelingen I 2000/2001, blz. 12.

Naar boven