Besluit van 20 januari 2000, houdende vaststelling
van het tijdstip van inwerkingtreding van enkele onderdelen van de wet van
2 december 1999 tot wijziging van de Woningwet (verbetering van het toezicht
op woningcorporaties en aanpassing van de bepalingen over het Centraal Fonds
voor de Volkshuisvesting aan de Aanwijzingen voor de regelgeving die betrekking
hebben op zelfstandige bestuursorganen)
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van
Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke
Ordening en Milieubeheer van 14 januari 2000, nr. MJZ2000001873, Centrale
Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;
Gelet op artikel IV van de wet van 2 december 1999 tot wijziging
van de Woningwet (verbetering van het toezicht op woningcorporaties en aanpassing
van de bepalingen over het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting aan de
Aanwijzingen voor de regelgeving die betrekking hebben op zelfstandige bestuursorganen);
Hebben goedgevonden en verstaan:
Enig artikel
De artikelen I, met uitzondering van de onderdelen D en F, II en III van
de wet van 2 december 1999 tot wijziging van de Woningwet (verbetering van
het toezicht op woningcorporaties en aanpassing van de bepalingen over het
Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting aan de Aanwijzingen voor de regelgeving
die betrekking hebben op zelfstandige bestuursorganen) treden in werking met
ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin dit besluit
wordt geplaatst.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer
is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota
van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
's-Gravenhage, 20 januari 2000
Beatrix
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
J. W. Remkes
Uitgegeven de derde februari 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
NOTA VAN TOELICHTING
In artikel IV van de wet van 2 december 1999 tot wijziging van de Woningwet
(verbetering van het toezicht op woningcorporaties en aanpassing van de bepalingen
over het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting aan de Aanwijzingen voor
de regelgeving die betrekking hebben op zelfstandige bestuursorganen) is bepaald
dat de artikelen van deze wet in werking treden op een bij koninklijk besluit
te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende artikelen of onderdelen daarvan
verschillend kan worden vastgesteld.
Thans wordt voorzien in het in werking treden van de artikelen I, met
uitzondering van de onderdelen D en F, II en III van voormelde wet.
In artikel I, onderdeel C, worden onder meer nadere regels gegeven omtrent
de mogelijke intrekking van de toelating van toegelaten instellingen. Voorts
zijn enkele bepalingen opgenomen aangaande het toezicht. Tot slot wordt in
onderdeel C de mogelijkheid tot het aanstellen van een bewindvoerder nader
gestalte gegeven.
De bevoegdheid om aan toegelaten instellingen een last onder dwangsom
op te leggen, is neergelegd in artikel I, onderdeel I.
Het tijdstip van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel D, waarin regels
zijn opgenomen betreffende de werkzaamheden van het Centraal Fonds voor de
Volkshuisvesting, zal thans nog niet worden vastgesteld. Dit heeft te maken
met het feit dat de betreffende wetsbepalingen niet passen bij het huidige
Besluit Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting. Indien het moment van inwerkingtreding
van onderdeel D thans zou worden vastgesteld, zou op tal van punten dubbele
en inconsistente regelgeving het gevolg zijn.
Het moment van inwerkingtreding van artikel I, onderdeel F, kan als gevolg
hiervan ook nog niet worden vastgesteld.
De betrokken onderdelen zullen in werking treden nadat het Besluit Centraal
Fonds voor de Volkshuisvesting met die onderdelen in overeenstemming is gebracht.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en
Milieubeheer,
J. W. Remkes