Besluit van 2 oktober 2000, houdende wijziging van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging ter implementatie van richtlijn nr. 1999/96/EG

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 27 juni 2000, nr. MJZ2000073274, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, gedaan in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Gelet op richtlijn nr. 1999/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 13 december 1999 (PbEG 2000, L 44) inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking en tot wijziging van Richtlijn 88/77/EEG van de Raad en op de artikelen 13, 15 en 17 van de Wet inzake de luchtverontreiniging;

De Raad van State gehoord (advies van 3 augustus 2000, nr. W08.00.0251/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 26 september 2000, nr. MJZ2000114965 Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, uitgebracht in overeenstemming met Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, wordt voor «een dieselmotor» ingevoegd: een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking die door de fabrikant van het motorrijtuig is uitgerust om te worden gevoed door al dan niet tot vloeistof verdicht gas of.

B

Artikel 2 wordt als volgt gewijzigd:

Het derde lid wordt als volgt gewijzigd:

a. Onderdeel b komt als volgt te luiden:

b. hetzij blijkens een mededeling als bedoeld in bijlage VI van richtlijn nr. 88/77/EEG van de Raad van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas (LPG) lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (PbEG L 36), een EG-goedkeuring heeft verkregen

b. Onderdeel I komt te luiden:

I. die bestemd zijn voor het vervoer van personen met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3500 kg en met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend, dan wel.

2. Het vierde lid komt te luiden:

  • 4. Het is verboden bedrijfsmatig verbrandingsmotoren met elektrische ontsteking aangedreven door al dan niet tot vloeistof verdicht gas of dieselmotoren, bestemd voor de aandrijving van motorrijtuigen als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder b, die voorzien zijn van ten minste vier wielen te vervaardigen, in te voeren of in bedoelde motorrijtuigen te gebruiken, indien deze motoren niet behoren tot een type dat:

    a. hetzij is goedgekeurd door de Dienst Wegverkeer of een andere door Onze Minister van Verkeer en Waterstaat aangewezen instantie, verricht aan de hand van de krachtens artikel 5 vastgestelde voorschriften;

    b. hetzij blijkens een mededeling als bedoeld in bijlage VI van de in het derde lid, onder b genoemde richtlijn een EG-goedkeuring heeft verkregen;

    c. hetzij is goedgekeurd met overeenkomstige toepassing van het eerste lid, onder c,

    tenzij het betreft motoren bestemd voor de aandrijving van motorrijtuigen, bestemd voor het vervoer van personen met een toegestane maximummassa van niet meer dan 3500 kg en met ten hoogste acht zitplaatsen, die van de bestuurder niet meegerekend.

C

In artikel 3a, eerste lid, wordt na «tweede» telkens ingevoegd: of derde.

D

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd een zin, luidende:

Het in artikel 2, vierde lid, gestelde verbod geldt voorts niet ten aanzien van vervangingsmotoren, bestemd voor motorrijtuigen die behoren tot een goedgekeurd type als bedoeld in artikel 2, derde lid, onder a, b of c, die voor 1 oktober 2001 tot het verkeer op de weg zijn toegelaten.

2. In het derde lid wordt na «overeenkomstige toepassing op» ingevoegd: verbrandingsmotoren met elektrische ontsteking aangedreven door al dan niet tot vloeistof verdicht gas of.

E

In artikel 5, eerste lid, tweede volzin, wordt na «motorrijtuigen en van» ingevoegd: verbrandingsmotoren met elektrische ontsteking aangedreven door al dan niet tot vloeistof verdicht gas of.

ARTIKEL II

Een op of na 1 juli 2000, doch vóór het inwerkingtreden van dit besluit verleende goedkeuring van de Dienst Wegverkeer voor een rij- of voertuig, bestemd om anders dan langs spoorstaven te worden voortbewogen uitsluitend of mede door een daarop of daaraan aanwezige mechanische kracht, bestaande in een verbrandingsmotor met elektrische ontsteking die door de fabrikant van het motorrijtuig is uitgerust om te worden gevoed door al dan niet tot vloeistof verdicht gas, welk rij- of voertuig voldoet aan richtlijn 1999/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van Europese Unie van 13 december 1999 (PbEG 2000, L 44), wordt aangemerkt als goedkeuring die is verleend op grond van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging, zoals dat luidt vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 2 oktober 2000

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de zesentwintigste oktober 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit strekt tot implementatie van richtlijn nr. 1999/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie (PbEG 2000, L 44; hierna: richtlijn 1999/96) inzake maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking en tot wijziging van richtlijn nr. 88/77/EG. Richtlijn nr. 88/77/EG van de Raad van de Europese Unie van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten met betrekking tot de maatregelen die moeten worden genomen tegen de emissie van gasvormige verontreinigingen door dieselmotoren, bestemd voor het aandrijven van voertuigen (PbEG L 36; hierna: richtlijn 88/77) is één van de bijzondere richtlijnen van de typegoedkeuringsprocedure voor motorvoertuigen welke is vastgesteld krachtens richtlijn nr. 70/156/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van lidstaten betreffende de goedkeuring van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 42).

Tot dusver had richtlijn 88/77 betrekking op de uitstoot van luchtverontreinigende gassen en deeltjes van dieselmotoren bestemd voor of gemonteerd in voertuigen met uitzondering van personenauto's lichter dan 3,5 ton. In het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging is de richtlijn zodanig geïmplementeerd dat deze motoren en de voertuigen waarin zij zijn gemonteerd slechts vervaardigd en ingevoerd mogen worden wanneer zij behoren tot een type dat wat betreft de luchtverontreiniging is goedgekeurd. Richtlijn 1999/96 heeft tot gevolg dat ook voertuigen met gasmotoren en gasmotoren tot een goedgekeurd type dienen te behoren. Dit zijn motoren die op aardgas of LPG lopen.

Het voorgaande wordt geïmplementeerd door de definitie van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder b, van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging uit te breiden tot voertuigen aangedreven door gasmotoren. Bovendien wordt het vierde lid van artikel 2 van dit besluit zodanig gewijzigd dat ook de gasmotor als technische eenheid aan de voorschriften van de richtlijn dient te voldoen. Er wordt evenwel – overeenkomstig de richtlijn – een uitzondering gemaakt voor motoren die bestemd zijn voor de vervanging van motoren in voor 1 oktober 2001 tot het verkeer op de weg toegelaten motorvoertuigen (de zogeheten vervangingsmotoren).

Ook verdient opmerking dat richtlijn 1999/96 blijkens de in artikel 1 gegeven definitie van voertuig geen uitbreiding van de werkingssfeer van richtlijn 88/77 tot personenvoertuigen lichter dan 3500 kg beoogt. Dat personenauto's lichter dan 3500 kg niet vallen onder richtlijn 1999/96 komt tot uitdrukking in artikel 2, derde lid, slot, en vierde lid, slot, van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging.

Richtlijn 1999/96 voorziet tevens in een aanscherping van de grenswaarden die gelden voor de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes en de opaciteit van de rook. Deze aanscherping wordt in drie fasen doorgevoerd. De eerste aanscherping vindt plaats in 2000, de tweede in 2005 en de derde in 2008. De grenswaarden zijn terug te vinden in de tabellen in punt 6.2.1 van bijlage I. Deze aanscherpingen zijn geïmplementeerd in de Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging.

In de hiervoor genoemde tabellen staan tevens strengere grenswaarden voor het zogenoemde milieuvriendelijker gemaakte voertuig (zie de definitie van EEV in artikel 1, tweede lid, van richtlijn 1999/96). Fabrikanten zijn echter niet verplicht aan deze strengere grenswaarden te voldoen, maar kunnen via (extra) fiscale maatregelen worden gestimuleerd een dergelijk voertuig te bouwen. In Nederland vindt fiscale stimulering plaats door opname van deze voertuigen op de lijst voor het jaar 2000 van de Regeling Willekeurige Afschrijving Milieuinvesteringen (VAMIL).

Tenslotte verdient het opmerking dat richtlijn 1999/96 aankondigt dat waarschijnlijk ook de (zware) bedrijfsvoertuigen vanaf 2005 voor de nieuwe typen en vanaf 2006 voor alle typen met een boorddiagnose systeem dienen te worden uitgerust. Een dergelijk systeem geeft bij storing in de emissiebeperkende voorzieningen aan in welk gebied de storing vermoedelijk is opgetreden. Bovendien worden zowel ten aanzien van deze systemen als ten aanzien van de emissiebeheersingsvoorzieningen zelf duurzaamheideisen in het vooruitzicht gesteld.

In onderstaande transponeringstabel is aangegeven op welke wijze de richtlijn in nationale regelgeving wordt geïmplementeerd.

ARTIKEL(-LID) RICHTLIJN 1999/96/EGIMPLEMENTATIE NL-REGELGEVING
1, eerste lidBehoeft geen implementatie
1, tweede lid (definities)Artt. 1 en 2, derde en vierde lid, van het Besluit typekeuring motorrijtuigen luchtverontreiniging (BTML)
1, derde lid (wijziging bijlagen 88/77/EG)Artt. 2 en 3a BTML en artt. 6 en 9 Regeling keuringsvoorschriften motorrijtuigen luchtverontreiniging (RKML)
2, eerste lidArt. 6 RKML
2, tweede, vierde en zesde lid (weigeren typegoedkeuring) Art. 6 RKML
2, derde lid (ongeldigheid certificaten van overeenstemming en weigering van registratie, verkoop, het in het verkeer brengen en het gebruik van voertuigen en verkoop en gebruik van motoren indien per 1-10-2001 niet wordt voldaan aan de normen in rij A van tabel 6.2.1 in bijlage I)Artt. 4 en 5 BTML en art. 9 RKLM
2, vijfde lid (ongeldigheid certificaten van overeenstemming en weigering van registratie, verkoop, het in het verkeer brengen en het gebruik van voertuigen en verkoop en gebruik van motoren indien per 1-10-2006 niet wordt voldaan aan de normen in rij B1 van tabel 6.2.1 in bijlage I)Artt. 4 en 5 BTML en art. 9 RKML
2, zevende lid (ongeldigheid certificaten van overeenstemming en weigering van registratie, verkoop, het in het verkeer brengen en het gebruik van voertuigen en verkoop en gebruik van motoren indien per 1-10-2009 niet wordt voldaan aan de normen in rij B2 van tabel 6.2.1 in bijlage I)Artt. 4 en 5 BTML en art. 9 RKML
2, achtste lidArtt. 4 en 5 BTML
3VAMIL-regeling
4Behoeft geen implementatie
5Behoeft geen implementatie
6Behoeft geen implementatie
7Behoeft geen implementatie
8Behoeft geen implementatie
9Behoeft geen implementatie
10Behoeft geen implementatie

Artikel II

Dit artikel strekt ertoe voor eventuele op of na 1 juli 2000 reeds verleende typegoedkeuringen van voertuigen, die voldoen aan de in richtlijn 1999/96 gestelde eisen, een nationaalrechtelijke basis te bieden. Een dergelijk overgangsrecht is mogelijk, omdat de Dienst Wegverkeer bij het verlenen van deze typegoedkeuringen desgevraagd aan de eisen van de richtlijn toetst.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk


XNoot
1

Stb. 1990, 393 laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 april 2000, Stb. 164.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven