Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2000, 438 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport | Staatsblad 2000, 438 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 6 juli 2000, kenmerk GZB/GZ 2.084.060;
Gelet op artikel 10 van de Drank- en Horecawet;
De Raad van State gehoord (advies van 11 augustus 2000, no. W13.00.0278);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 2 oktober 2000, met kenmerk GZB/GZ 2.108.414;
Hebben goedgevonden en verstaan:
1. In dit besluit wordt verstaan onder:
a. loopafstand: de afstand, gemeten langs een denkbeeldige, kortst realiseerbare vloeiend verlopende lijn tussen twee punten, waarover op een afstand van ten minste 0,30 m van constructie-onderdelen kan worden gelopen;
b. neringruimte: ruimte binnen een gebouw, welke ruimte in gebruik is voor het uitoefenen van de kleinhandel of de zelfbedieningsgroothandel of een van de hierna te noemen activiteiten:
1°. het bedrijfsmatig aan particulieren verkopen van goederen in het kader van een openbare verkoping, als bedoeld in artikel 1 van de Wet ambtelijk toezicht bij openbare verkopingen;
2°. het bedrijfsmatig aanbieden van diensten;
3°. het bedrijfsmatig verhuren van goederen;
4°. het in het openbaar bedrijfsmatig opkopen van goederen;
c. verbindingslokaliteit: een tot een inrichting waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend behorende lokaliteit in gebruik als passage tussen een neringruimte en een slijtlokaliteit.
2. In dit besluit worden aan elkaar grenzende ruimten als één lokaliteit beschouwd, indien zij hetzij verbonden zijn door een permanente wandopening met een hoogte van ten minste 2,20 m van de vloer af gemeten en een breedte van ten minste twee/derde van de scheidingswand met een minimum van 2,40 m, hetzij slechts gescheiden door een afscheiding van geringere hoogte dan 1,25 m van de vloer af gemeten.
Onverminderd het Bouwbesluit, voldoet een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, aan de in artikelen 3 tot en met 7 van het onderhavige besluit vervatte bepalingen.
Een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, heeft ten minste één horecalokaliteit met een vloeroppervlakte van ten minste 35 m2.
Een horecalokaliteit is voorzien van een rechtstreeks met de buitenlucht in verbinding staande goed werkende mechanische ventilatie-inrichting met een luchtverversingscapaciteit van 3,8•10-3 m3/s per m2 vloeroppervlakte.
1. In een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend is, opdat op veilige wijze kan worden beschikt over energie, een voorziening voor elektriciteit aanwezig.
2. In een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend is, opdat kan worden beschikt over voor de menselijke consumptie en hygiëne geschikt water, een voorziening voor drinkwater aanwezig.
3. In een inrichting waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend is, mede ten behoeve van de bezoekers, een voorziening voor het voeren van telefoongesprekken aanwezig.
1. In de onmiddellijke nabijheid van een horecalokaliteit zijn, ten behoeve van de bezoekers, ten minste twee volledig van elkaar gescheiden toiletgelegenheden aanwezig.
2. Elke toiletgelegenheid bevat ten minste:
a. een of meer behoorlijke en afsluitbare toiletruimten;
b. een of meer behoorlijke voorzieningen om de handen met stromend deugdelijk drinkwater te kunnen wassen.
3. De in de toiletruimten aanwezige toiletpotten en urinoirs zijn voorzien van een waterspoeling.
4. De toiletruimten zijn niet rechtstreeks toegankelijk vanuit een horecalokaliteit.
Onverminderd het Bouwbesluit, voldoet een inrichting waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend, aan de in artikelen 9 tot en met 11 van het onderhavige besluit vervatte bepalingen.
Een inrichting waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend heeft ten minste één slijtlokaliteit met een vloeroppervlakte van ten minste 15 m2.
Een slijtlokaliteit heeft aan alle zijden gesloten wanden met een hoogte van ten minste 2,40 m van de vloer af gemeten.
1. Een slijtlokaliteit staat niet rechtstreeks in verbinding met een neringruimte.
2. Een verbindingslokaliteit heeft aan alle zijden gesloten wanden met een hoogte van ten minste 2,40 m van de vloer af gemeten.
3. Een verbindingslokaliteit bestemd of mede bestemd voor bezoekers, heeft ten hoogste één afsluitbare toegang met een breedte van ten hoogste 2,40 m naar de slijtlokaliteit en ten hoogste één afsluitbare toegang met een breedte van ten hoogste 2,40 m naar de neringruimte. De loopafstand tussen de toegang naar de slijtlokaliteit en de toegang naar de neringruimte bedraagt ten minste 2,00 m.
4. Een verbindingslokaliteit uitsluitend bestemd voor personeel van het slijtersbedrijf, heeft ten hoogste één afsluitbare toegang met een breedte van ten hoogste 1,00 m naar de slijtlokaliteit en ten hoogste één afsluitbare toegang met een breedte van ten hoogste 1,00 m naar de neringruimte. De loopafstand tussen de toegang naar de slijtlokaliteit en de toegang naar de neringruimte bedraagt ten minste 1,00 m.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
Uitgegeven de vierentwintigste oktober 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Op grond van artikel 10 van de Drank- en Horecawet worden in het belang van de sociale hygiëne bij algemene maatregel van bestuur eisen gesteld aan inrichtingen waarin het horeca- of slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. Deze opdracht om ter bevordering van verantwoord verstrekken eisen vast te stellen was ook opgenomen in artikel 6 van de Drank- en Horecawet van 1964. Daaraan is op 12 juli 1966 voldaan bij het Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet.
Dit besluit werd slechts éénmaal gewijzigd, en wel bij het Besluit van 28 oktober 1998, houdende wijziging van het Bouwbesluit (fase 2). De inwerkingtreding van die wijziging van het Bouwbesluit heeft om diverse redenen aanzienlijke vertraging opgelopen. De thans voorziene datum van inwerkingstelling van de geconverteerde vorm van fase 2 van het Bouwbesluit is 1 januari 2002. Omdat de in de wijziging van het Bouwbesluit (fase 2) opgenomen wijzigingen van het Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet geen zelfstandige betekenis hadden, is de wijziging van het Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet ook nooit van kracht geworden.
Op 13 april 2000 is de wet tot wijziging van de Drank- en Horecawet vastgesteld. Deze wetswijziging had gevolgen voor het Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet, onder meer omdat de nieuwe Drank- en Horecawet andere begripsbepalingen kent, die ook van toepassing zijn op de regelgeving krachtens de Drank- en Horecawet. Bovendien maakt de wijziging van de Drank- en Horecawet inpandige slijtersbedrijven mogelijk, die echter niet rechtstreeks in verbinding mogen staan met bijvoorbeeld een winkel.
In verband met het feit dat het vastgestelde, maar niet van kracht geworden Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet bepalingen bevatte die geen zelfstandige betekenis hadden, en het feit dat het oorspronkelijke besluit na het van kracht worden van de wet tot wijziging van de Drank- en Horecawet deels verouderde eisen stelde, is besloten een geheel nieuw Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet vast te stellen. Gekozen is voor een gewijzigde citeertitel. Hiermee wordt beoogd aan te geven dat het besluit niet alleen betrekking heeft op – ten behoeve van verantwoord verstrekken – te stellen bouwkundige eisen aan horeca- en slijtersbedrijven, maar ook op gebruikseisen, zoals bijvoorbeeld de eis te beschikken over een telefoonvoorziening.
Als de tweede fase van het Bouwbesluit van kracht zal zijn, zal het nodig zijn het onderhavige besluit aan te passen. De bouwkundige eisen die gesteld worden aan inrichtingen waarin het horecabedrijf en slijtersbedrijf wordt uitgeoefend zullen dan niet meer in dit besluit uitgeschreven hoeven te worden. Wel zal er een verwijzing moeten komen naar de betreffende op verantwoord verstrekken gerichte eisen van het Bouwbesluit. Dan immers blijven die eisen weigerings- en intrekkingsgronden van vergunningen op grond van de Drank- en Horecawet. Bovendien moet in het dan te wijzigen Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet vermeld worden dat de eisen ook van toepassing zijn op inrichtingen, geen gebouw zijnde (zoals aangemeerde schepen) en op bouwwerken die slechts enkele dagen staan, waarvoor op grond van jurisprudentie geen bouwvergunning hoeft te worden aangevraagd en waarop het Bouwbesluit niet van toepassing is (zoals feest- of kermistenten). De gebruikseisen aan inrichtingen waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, zullen in een dan te wijzigen besluit gehandhaafd moeten blijven voor alle inrichtingen waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend. Ook gehandhaafd zal moeten blijven een deel van de regelgeving voor inrichtingen waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend. Het Bouwbesluit bevat immers thans en na inwerkingtreding van fase 2 van het Bouwbesluit geen gebruikseisen, noch regelgeving over de verbinding tussen inpandige slijtersbedrijven en winkels, hetgeen wel – in het belang van verantwoord verstrekken – essentieel is na inwerkingtreding van de gewijzigde Drank- en Horecawet.
In het Besluit eisen inrichtingen Drank- en Horecawet zijn artikel 5 (verplicht zicht op 15 m2 vloeroppervlakte), artikel 7 (verlichtingssterkte) en artikel 10 (opstelplaats voor een aanrecht) van het oorspronkelijke Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet niet opgenomen. Deze voorschriften zijn niet langer noodzakelijk.
De voorgestelde regelgeving heeft geen nadelige bedrijfseffecten. De regelgeving voor horecabedrijven en de in artikelen 9 en 10 gestelde eisen aan slijtlokaliteiten zijn conform het oorspronkelijke Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet, het vigerende Bouwbesluit of het reeds vastgestelde Besluit van 28 oktober 1998, houdende wijziging van het Bouwbesluit (fase 2). Er zijn derhalve geen nieuwe bepalingen en dus ook geen bedrijfseffecten. De eisen met betrekking tot de verbindingslokaliteit zijn nieuw. Voorheen was een inpandige slijterij niet toegestaan; door wijziging van de Drank- en Horecawet is die mogelijkheid er thans wel. Omdat er hier sprake is van versoepeling van de regelgeving, zijn er – ook wat deze bepalingen betreft – geen nadelige bedrijfseffecten. Over de formulering van de nieuwe eisen met betrekking tot verbindingslokaliteiten is overleg gevoerd met het direct belanghebbende bedrijfsleven, te weten de toenmalige Vereniging van Grootwinkelbedrijven in Alcoholhoudende en Alcoholvrije Dranken en de SlijtersUnie.
Het ontwerpbesluit is op 21 juni 2000 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998. Het toegekende notificatienummer is 2000/0322/NL.
In dit artikel is een aantal begripsbepalingen opgenomen. Het betreft bepalingen die niet in de gewijzigde Drank- en Horecawet zijn opgenomen, namelijk: loopafstand, neringruimte en verbindingslokaliteit.
De omschrijving van loopafstand is overgenomen uit fase 2 van het Bouwbesluit (artikel 1). Het geeft de kortste route weer, waarlangs lopend een bepaald traject kan worden afgelegd. Het begrip neringruimte is geïntroduceerd om meer duidelijkheid te verschaffen omtrent de gevallen waarin een verbindingslokaliteit met een slijtlokaliteit vereist is. Uit deze begripsomschrijving wordt duidelijk dat er geen sprake is van een neringruimte als het een verkeersruimte betreft van een overdekt winkelcentrum, waarin een aantal afzonderlijke ondernemers ieder een eigen winkel exploiteren, die zowel naar aard als naar inrichting duidelijk van elkaar zijn te onderscheiden en niet één geheel vormen. Een ruimte die gebruikt wordt voor het opslaan van voorraden of een ruimte die door bezoekers gebruikt wordt voor activiteiten die specifiek verband houden met het kopen of huren van goederen of diensten, zoals een klantenbalie, een kassa- of inpakruimte, dan wel innamepunt voor lege flessen, kan nooit gezien worden als een verkeersruimte.
De omschrijving van verbindingslokaliteit bevat twee elementen die van belang zijn. Ten eerste wordt uit de omschrijving duidelijk dat de verbindingslokaliteit tot de slijtinrichting behoort. Dit heeft tot gevolg dat de verantwoordelijkheid voor de verbindingslokaliteit bij de slijter komt te liggen. Ten tweede wordt bepaald dat de verbindingslokaliteit een passage- of sluisfunctie heeft, dus een verkeersruimte is. De verbindingslokaliteit kan derhalve niet tevens gebruikt worden als voorraadruimte, noch als klantenbalie, kassa- of inpakruimte of innamepunt voor lege flessen.
Het tweede lid van artikel 1 is vrijwel gelijkluidend aan het tweede lid van artikel 1 van het oorspronkelijke Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet. Het enige verschil is de hoogte-eis. Deze is verlaagd in lijn met de verlaging van de hoogte-eis voor horeca- en slijtlokaliteiten.
Dit artikel is opgenomen om duidelijk te maken dat niet alleen in het onderhavige besluit, maar ook in het Bouwbesluit relevante regels zijn opgenomen voor inrichtingen waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend.
De eis dat ten minste één horecalokaliteit een vloeroppervlakte moet hebben van tenminste 35 m2 is overgenomen uit artikel 2 van het oorspronkelijke Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet en uit artikel 7.1.13 van het reeds vastgestelde Besluit van 28 oktober 1998, houdende wijziging van het Bouwbesluit (fase 2). De in het oorspronkelijke Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet opgenomen eis dat de andere lokaliteiten een oppervlakte van ten minste 25 m2 moeten hebben is komen te vervallen. Uit sociaal-hygiënisch oogpunt is hieraan geen behoefte meer.
De eis dat de wanden van een verblijfsruimte een hoogte moeten hebben van ten minste 2,40 meter is overgenomen uit het vigerende Bouwbesluit (artikel 215). In het oorspronkelijke Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet stond in artikel 6 dat de hoogte van de lokaliteit over tenminste vijf/zesde van de vloeroppervlakte ten minste 2,60 m moet bedragen. Deze eis is nu derhalve met 0,20 m verlaagd, maar geldt wel voor de gehele horecalokaliteit.
Omdat in een horecalokaliteit sterk verontreinigde lucht snel moet kunnen worden afgevoerd is in het Besluit van 28 oktober 1998 tot wijziging van het Bouwbesluit (fase 2) voorgeschreven dat een dergelijke verblijfsruimte een afdoende ventilatiecapaciteit moet hebben (artikel 7.1.9). De in het oorspronkelijke Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet opgenomen ventilatie-eis is komen te vervallen.
De eisen van het eerste en het tweede lid zijn overgenomen uit het vigerende Bouwbesluit (artikel 179 en 207). De eis van het derde lid is overgenomen uit het oorspronkelijke Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet. In dit besluit werd geëist dat een horecainrichting moet zijn aangesloten op het telefoonnet, tenzij zulks redelijkerwijs niet mogelijk is. Nu is bepaald dat er een telefoonvoorziening dient te zijn. De eis is dus anders geformuleerd, omdat rekening gehouden is met de mogelijkheid dat gebruik kan worden gemaakt van mobiele telefonie. Deze bepaling is opgenomen omdat zich tal van redenen kunnen voordoen waarin het inroepen van (urgente) hulp of het benaderen van dienstverleners belangrijk is, zoals het vragen om politie- of ambulancehulp bij ongevallen of het bestellen van vervangend vervoer (bijvoorbeeld een taxi) voor automobilisten die hebben gedronken.
In het Besluit van 20 oktober 1998, houdende wijziging van het Bouwbesluit (fase 2) wordt bepaald dat een bijeenkomstgebouw ten minste twee afsluitbare toiletruimten moet hebben, waaronder begrepen de gehandicaptentoilet (artikel 7.1.14). In het oorspronkelijke Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet wordt bepaald dat in alle inrichtingen waarin het horecabedrijf wordt uitgeoefend, voor mannen en voor vrouwen afzonderlijk, twee volledig van elkaar gescheiden toiletruimten dienen te zijn. In de praktijk bleek de bepaling dat de toiletten ín de inrichting dienen te zijn, problemen op te leveren bij tijdelijke horeca-inrichtingen (zoals kermis- en strandtenten) en bij horeca-inrichtingen in winkelcentra en warenhuizen. Daarom wordt nu bepaald dat de toiletten in de onmiddellijke nabijheid van de horecalokaliteit dienen te zijn. Voor de bezoekers moeten de toiletten derhalve gemakkelijk te bereiken zijn vanuit de horecalokaliteit, zij hoeven echter niet meer in de horeca-inrichting te zijn gesitueerd. Voorts is de eis geschrapt dat de toiletgelegenheden voor mannen en voor vrouwen afzonderlijk dienen te zijn. De nu gekozen formulering laat ruimte voor een zowel door dames als heren te gebruiken gehandicaptentoilet, welke bij inwerkingtreding van fase 2 van het Bouwbesluit (artikel 7.1.11) verplicht zal zijn voor bijeenkomstgebouwen met een gebruiksoppervlakte van meer dan 150 m2.
De bepalingen in het tweede en derde lid zijn overgenomen uit het oorspronkelijke Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet (artikel 11, tweede en derde lid).
Aan de eis dat de toiletruimten niet rechtstreeks toegankelijk mogen zijn vanuit een horecalokaliteit liggen vooral privacyredenen ten grondslag. Deze bepaling is, zij het in een iets andere formulering, al opgenomen in het oorspronkelijke Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet (artikel 11, vierde lid). Ook het Besluit van 28 oktober 1998, houdende wijziging van het Bouwbesluit (fase 2) kent deze bepaling (artikel 7.1.14, tweede lid).
Dit artikel is opgenomen om duidelijk te maken dat niet alleen in het onderhavige besluit, maar ook in het Bouwbesluit relevante regels zijn opgenomen voor inrichtingen waarin het slijtersbedrijf wordt uitgeoefend.
Deze eis dat een slijtlokaliteit een oppervlakte moet hebben van ten minste 15 m2 is overgenomen uit het oorspronkelijke Besluit inrichtingseisen Drank- en Horecawet en uit het Besluit van 20 oktober 1998, houdende wijziging van het Bouwbesluit (fase 2) (artikel 7.9.6). Achtergrond van deze bepaling is dat in winkels die klein zijn het lastig is om de verkoop in de besloten ruimte zelf te doen plaatsvinden.
De eis dat de wanden van een verblijfsruimte een hoogte moeten hebben van ten minste 2,40 meter is overgenomen uit het vigerende Bouwbesluit (artikel 215). Er worden geen eisen gesteld aan het materiaal waaruit de wanden vervaardigd zijn. Zij kunnen derhalve transparant zijn. Een schuifwand is niet toegestaan; er wordt immers gesproken van gesloten wanden.
Dit artikel regelt het in de gewijzigde Drank- en Horecawet opgenomen verbod dat een slijtlokaliteit niet rechtstreeks in verbinding mag staan met een ruimte waarin de kleinhandel of zelfbedieningsgroothandel of enige in artikel 14, derde lid, van die wet genoemde activiteit wordt uitgeoefend. Om ondubbelzinnig aan te geven om welke ruimten het hier gaat is in artikel 1 van dit besluit de begripsbepaling «neringruimte» opgenomen. Het eerste lid van dit artikel herhaalt het verbod uit de gewijzigde Drank- en Horecawet, zij het dat nu het begrip «neringruimte» wordt gebruikt.
In het tweede lid wordt bepaald dat de lokaliteit die de verbinding vormt tussen een slijtlokaliteit en een neringruimte ook weer zelf gesloten wanden moet hebben. Net als ten aanzien van de wanden van de slijtlokaliteit geldt dat het materiaal waaruit de wanden vervaardigd zijn transparant mag zijn, maar dat schuifwanden niet zijn toegestaan. Vanzelfsprekend zal de verbindingslokaliteit beschikken over twee deuren, het gaat immers om een ruimte met de functie van passage of sluis tussen een neringruimte en een slijtlokaliteit. Het derde en vierde lid geven aan welke eisen aan die deuren gesteld worden. Zij dienen afsluitbaar te zijn en, afhankelijk van hun gebruik door personeelsleden van de slijterij, dan wel door of mede door bezoekers, ten hoogste 1,00 onderscheidenlijk ten hoogste 2,40 m breed mogen zijn.
In het derde en vierde lid zijn bepalingen opgenomen die van invloed zijn op de grootte van de verbindingslokaliteit. Er is niet gekozen voor oppervlakte-eisen, maar voor loopafstanden. De loopafstand bij een passage of sluis voor of mede voor bezoekers is bepaald op 2,00 m, die voor personeel op 1,00 m. De achtergrond van de eis dat een verbindingslokaliteit voor bezoekers 2,00 m moet zijn, is dat bezoekers van een winkel in andere goederen of diensten bij een loopafstand van 2,00 m normaal gesproken niet ongemerkt of ongewild een slijtlokaliteit zullen binnenlopen. De loopafstand bij een passage of sluis voor personeel is bepaald op 1,00 m, om te vermijden dat een personeelslid van een neringruimte, zonder zich noemenswaardig te verplaatsen, alcoholhoudende dranken kan pakken uit de slijtlokaliteit.
De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
E. Borst-Eilers
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 november 2000, nr. 221.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2000-438.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.