Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2000, 435 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Verkeer en Waterstaat | Staatsblad 2000, 435 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 18 juli 2000, nr. CDJZ/WBI/2000–1004, Centrale Directie Juridische Zaken, na overleg met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën;
Gelet op artikel 17, derde lid, van de Financiële-verhoudingswet en artikel 16, vijfde lid, van de Kaderwet bestuur in verandering;
De Raad van State gehoord het advies van 31 augustus 2000, nr. W09.00.0332/V;
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 29 september 2000, nr. CDJZ/WBI/2000-1159, uitgebracht na overleg met Onze Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Financiën;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Verkeer en Waterstaat;
b. uitkeringsjaar: het jaar waarin de uitkering wordt verstrekt;
c. vervoermanagement: de zorg van binnen de provincie of het regionaal openbaar lichaam gevestigde bedrijven en instellingen voor personenvervoer voor het zo beperkt mogelijk houden van het autogebruik;
d. uitkeringsontvanger: de provincie die of het regionaal openbaar lichaam dat een uitkering ontvangt op basis van dit besluit.
Op basis van dit besluit wordt een specifieke uitkering verstrekt aan de provincies en de regionale openbare lichamen, met als doel:
a. de integratie van vervoermanagement in het beleid van de provincies en de regionale openbare lichamen;
b. het ten behoeve van vervoermanagement bieden van een adequaat voorzieningenniveau aan binnen de provincies of regionale openbare lichamen gevestigde bedrijven.
Het uitkeringsbedrag dat wordt verleend in de jaren 2001 tot en met 2004 bedraagt in duizenden guldens per provincie per jaar:
Groningen | 75 | |
Friesland | 75 | |
Drenthe | 75 | |
Overijssel | 120 | |
Flevoland | 115 | |
Gelderland | 575 | |
Utrecht | 500 | |
Noord-Holland | 830 | |
Zuid-Holland | 1220 | |
Zeeland | 75 | |
Noord-Brabant | 725 | |
Limburg | 115 |
Het uitkeringsbedrag dat wordt verleend in de jaren 2001 en 2002 bedraagt in duizenden guldens per regionaal openbaar lichaam per jaar:
voor het samenwerkingsgebied waarin de gemeenten Enschede en Hengelo zijn gelegen | 150 |
voor het samenwerkingsgebied waarin de gemeenten Arnhem en Nijmegen zijn gelegen | 315 |
voor het samenwerkingsgebied waarin de gemeente Utrecht is gelegen | 1285 |
voor het samenwerkingsgebied waarin de gemeente Amsterdam is gelegen | 1480 |
voor het samenwerkingsgebied waarin de gemeente 's-Gravenhage is gelegen | 830 |
voor het samenwerkingsgebied waarin de gemeente Rotterdam is gelegen | 1130 |
voor het samenwerkingsgebied waarin de gemeenten Eindhoven en Helmond zijn gelegen | 310 |
1. De uitkeringsontvanger besteedt de verstrekte uitkering aan activiteiten ten behoeve van het doel van de uitkering.
2. De uitkeringsontvanger overlegt:
a. voor 1 maart van het uitkeringsjaar een door hem opgestelde verklaring inhoudende dat de verstrekte uitkering volgens de begroting wordt bestemd voor activiteiten als bedoeld in het eerste lid;
b. voor 1 juni van het jaar volgend op het uitkeringsjaar: in geval van een provincie het verslag bedoeld in artikel 201, tweede lid, van de Provinciewet en in geval van een regionaal openbaar lichaam het verslag als bedoeld in artikel 197, tweede lid van de Gemeentewet;
c. voor 1 juni van het jaar volgend op het uitkeringsjaar een inhoudelijk verslag omtrent de uitvoering van activiteiten, bedoeld in het eerste lid, tijdens het uitkeringsjaar.
1. De uitkering wordt door Onze Minister voor 15 februari van het uitkeringsjaar verleend onder voorwaarde dat voldoende gelden beschikbaar zijn gesteld. Het voorschot voor de uitkering wordt eveneens verleend voor het in de eerste volzin genoemde tijdstip.
2. Artikel 4:48 van de Algemene wet bestuursrecht is van overeenkomstige toepassing.
1. Voor zover na 31 december van het uitkeringsjaar de verleende uitkering niet is besteed ten behoeve van het doel van de uitkering, kan deze worden gereserveerd.
2. Niet meer dan 40% van de verleende uitkering wordt gereserveerd.
3. De gereserveerde bedragen worden het jaar volgend op het uitkeringsjaar ten behoeve van het doel van de uitkering besteed.
1. Onze Minister stelt de uitkering vast binnen zestien weken na ontvangst van de verantwoording. Indien niet wordt voldaan aan artikel 5, tweede lid, onderdeel b, stelt Onze Minister de uitkering voor 1 september van het jaar volgend op het uitkeringsjaar vast.
2. De artikelen 4:46 en 4:49 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
1. Het uitkeringsbedrag wordt overeenkomstig de vaststelling betaald, onder verrekening van de betaalde voorschotten.
2. Het uitkeringsbedrag wordt binnen vier weken na de vaststelling betaald.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Uitgegeven de vierentwintigste oktober 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Dit besluit strekt ertoe het verstrekken van een specifieke uitkering te regelen aan provincies en regionale openbare lichamen ten behoeve van het stimuleren van vervoermanagement.
Vervoermanagement is de zorg van het management van bedrijven en instellingen voor personenvervoer, gericht op selectief autogebruik. In het kader van vervoermanagement kunnen bedrijven en instellingen maatregelen nemen die het autogebruik ontmoedigen, zoals bijvoorbeeld parkeermaatregelen en aangepaste reiskostenvergoedingen. Voorts kunnen er maatregelen worden genomen die alternatieve vervoerwijzen stimuleren, zoals bijvoorbeeld het aangaan van een OV-grootgebruikcontract en het verstrekken van een zogenaamde fiets-van-de-zaak.
Ten slotte kunnen bedrijven en instellingen in het kader van vervoermanagement maatregelen nemen die vervoer overbodig maken, zoals bijvoorbeeld telewerken.
Gebleken is dat bedrijven en instellingen niet snel geneigd zijn uit eigen beweging vervoermanagement toe te passen. In verband daarmee heeft het Rijk de afgelopen jaren op twee manieren geprobeerd vervoermanagement te stimuleren. Enerzijds door middel van landelijke maatregelen, met als doel onnodig autogebruik te ontmoedigen en alternatieve vervoerwijzen aantrekkelijker te maken. Anderzijds door middel van regionale en lokale maatregelen, met als doel bedrijven en instellingen te stimuleren om vervoermanagement toe te passen. Het laatste is met name uitgevoerd door de regionale directies van Rijkswaterstaat, die daartoe zogenaamde regionale vervoermanagementcentra hebben ingesteld. De regionale vervoermanagementcentra hebben een loketfunctie. Bedrijven en instellingen kunnen bij de centra terecht voor informatie, advies en ondersteuning met betrekking tot vervoermanagement. Het Rijk heeft in de jaren 1996 tot en met 1999 op jaarbasis f 10 miljoen ingezet als tijdelijke impuls voor het stimuleren van vervoermanagement op regionaal niveau.
De provinciale en regionale overheden zijn de laatste jaren in toenemende mate betrokken geraakt bij het stimuleren van vervoermanagement. In enkele regio's vormen ze de drijvende kracht achter de genoemde vervoermanagementcentra. Gebleken is dat, naast het Rijk, met name provincies en regionale openbare lichamen een belangrijke rol kunnen vervullen bij het stimuleren van vervoermanagement. Tegen deze achtergrond zullen gedurende een aantal jaren (2000 tot en met 2004) jaarlijks middelen ter beschikking worden gesteld aan de provincies. Voor 2000 is dat gebeurd bij ministeriële regeling (Regeling specifieke uitkering vervoermanagement). De financiële bijdrage zal vanaf 2001 jaarlijks in de vorm van een specifieke uitkering aan de provincie worden verstrekt. Ditzelfde geldt voor de regionale openbare lichamen, met dien verstande dat de uitkeringen een looptijd hebben tot 1 januari 2003, vanwege het expireren van de zgn. kaderwetgebieden vanaf 1 januari 2003. Deze regeling zal voor de periode vanaf 2003 worden afgestemd op de alsdan geldende wettelijke regeling van de bestuurlijke verhoudingen. Dat betekent dat bij voortzetting van de regionale openbare lichamen als bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering de uitkeringsduur wordt verlengd tot en met 2004.
De verdeling van de middelen over de provincies (als geografisch gebied) is gebaseerd op het procentuele aandeel van de respectievelijke provincies in de landelijke filezwaarte op het hoofdwegennet in 1998 – als indicator voor de mate van congestie. Deze indicator is gekozen vanwege de relatie tussen de mate waarin problemen worden ervaren op het gebied van de bereikbaarheid en de ontvankelijkheid van bedrijven voor het toepassen van vervoermanagement. Ook de Tweede Kamer heeft zich eerder uitgesproken voor het inzetten van de middelen in de gebieden waar de congestie het grootst is. De verdeling binnen de provincie (voor zover relevant: als er een kaderwetgebied binnen de provincie is) is gebaseerd op de verdeling van het aantal bedrijven en instellingen in de doelgroep (> 50 werkzame personen).
Na overleg met vertegenwoordigers van de andere overheden is in de verdeling een correctie aangebracht ten gunste van de provincie Overijssel/Gewest Twente van f 155 000. Hiertoe zijn de bedragen voor de andere regio's verhoudingsgewijs verlaagd. De reden voor de correctie is de grote afwijking in negatieve zin tussen de bedragen die door het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (Rijkswaterstaat-Oost) tot en met 1999 zijn ingezet en de bedragen die op grond van het criterium filezwaarte aan Overijssel zouden zijn toegekend.
De specifieke uitkering vervoermanagement wordt bij afzonderlijke algemene maatregel van bestuur verstrekt omdat de uitkering een tijdelijk karakter heeft. Er is geen andere specifieke uitkering die aansluit bij het doel van dit besluit.
Uit de financiële verantwoording dient naar voren te komen welke kosten tijdens het uitkeringsjaar zijn gemaakt ten behoeve van het doel van de uitkering. De genoemde vereisten gelden onverminderd de in artikel 10, eerste lid, van het Besluit financiële verhouding, opgenomen verplichtingen tot het verstrekken van informatie. Deze verplichtingen zullen namelijk met betrekking tot de vaststelling van de uitkering, deels niet tijdig kunnen worden nagekomen.
De wijze waarop de uitkeringsontvangers de uitkering ten behoeve van vervoermanagement aanwenden wordt zoveel mogelijk aan de ontvangers zelf overgelaten. De uitkeringsontvangers zijn evenwel verplicht na afloop van het uitkeringsjaar inhoudelijk verslag uit te brengen, alsmede het algemene verslag te overleggen als bedoeld in artikel 201, tweede lid, van de Provinciewet, resp. artikel 197, tweede lid, van de Gemeentewet (dat op grond van artikel 33 van de Wet gemeenschappelijke regelingen van toepassing is op regionale openbare lichamen als bedoeld in de Kaderwet bestuur in verandering).
Het inhoudelijk verslag bevat beleidsmatige informatie op hoofdlijnen, doch zal in ieder geval weergeven welke activiteiten ten behoeve van het stimuleren van vervoermanagement tijdens het uitkeringsjaar zijn verricht. Voorts dient in het inhoudelijk verslag te worden aangegeven in hoeverre het vervoermanagement daadwerkelijk binnen het werkgebied van de uitkeringsontvanger is toegepast. Het verslag zal met het oog op de transparantie zoveel mogelijk concrete kwantitatieve gegevens bevatten. Op deze wijze kan worden bewerkstelligd dat de diverse van de uitkeringsontvangers ontvangen verslagen goed met elkaar te vergelijken zijn. Daardoor zal sneller een helder beeld van de landelijke ontwikkeling van vervoermanagement kunnen worden verkregen.
Deze bepaling opent, zoals veelal het geval is bij uitkeringen aan overheidsinstanties, de mogelijkheid om een voorschot ter grootte van het volledige uitkeringsbedrag toe te kennen.
Het uitkeringsbedrag dient tijdens het uitkeringsjaar te worden aangewend ten behoeve van het doel waarvoor zij is bestemd. Het is echter mogelijk een bepaald deel van het verstrekte bedrag te reserveren ten behoeve van het op het uitkeringsjaar volgende jaar. Daarmee wordt een uitkeringsontvanger in staat gesteld om binnen bepaalde grenzen een zekere flexibiliteit in «tijd» te realiseren. Een uitkeringsontvanger hoeft daardoor aan het eind van het uitkeringsjaar niet op geforceerde wijze tot besteding van verstrekte gelden over te gaan. Een doelmatige inzet van financiële middelen wordt daardoor bevorderd.
De uitkering wordt overeenkomstig het verleende uitkeringsbedrag vastgesteld. Wanneer echter is gebleken dat de uitkering niet geheel is besteed aan het doel waarvoor zij was bestemd, kan de uitkering op een lager bedrag worden vastgesteld. Tot het doel waarvoor de uitkering is bestemd dient ook de reservering van artikel 7 te worden gerekend. Indien binnen vijf jaar na de vaststelling blijkt dat de vaststelling onjuist was of blijkt dat de uitkeringsontvanger niet heeft voldaan aan de aan de uitkering verbonden verplichtingen, kan de vaststelling worden ingetrokken of worden gewijzigd.
Deze algemene maatregel van bestuur heeft ingevolge artikel 17, vierde lid, van de Financiële- verhoudingswet een geldingsduur van in beginsel vier jaren.
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
T. Netelenbos
Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2000-435.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.