Besluit van 19 januari 2000, houdende aanwijzing van middelen op grond van artikel 2, tweede lid, van de Opiumwet en wijziging van een ander besluit

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 17 november 1999, GMV 2016 823;

Gelet op artikel 2, tweede lid, van de Opiumwet;

De Raad van State gehoord (advies van 16 december 1999, nr. W13.99.0583/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 13 januari 2000, GMV 2031877;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

  • 1. Als een middel als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder a, van de Opiumwet wordt aangewezen 4-methylthioamfetamine.

  • 2. Als middelen als bedoeld in artikel 2, tweede lid, onder b, van de Opiumwet worden aangewezen:

    dihydroethorfine,

    remifentanil, en

    de stereo-isomeren van de stoffen vermeld op de bij de Opiumwet behorende Lijst I, onder C.

ARTIKEL II

Aan onderdeel a van de bijlage behorende bij het Besluit voorschrijven en bestellen opiumwetmiddelen1 wordt toegevoegd voor «sufentanil»: remifentanil.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de derde maand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, met uitzondering van artikel I, eerste lid, dat in werking treedt met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 januari 2000

Beatrix

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers

Uitgegeven de eerste februari 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Krachtens artikel 2, tweede lid, van de Opiumwet kunnen bij algemene maatregel van bestuur bepaalde middelen onder de werkingssfeer van die wet worden gebracht.

Het Europese Waarnemingscentrum voor drugs en drugverslaving te Lissabon heeft op basis van artikel 4(3) van het Gemeenschappelijk Optreden 97/396/JBZ van 16 juni 1997 een risicoschatting uitgevoerd voor de stof 4-methylthioamfetamine, doorgaans afgekort tot 4-MTA. Op grond van deze risicoschatting hebben de EU-lidstaten in de Horizontale Drugs Groep op 25 juni 1999 een ambtelijk akkoord bereikt om 4-MTA onder controle te brengen en een besluit tot een verbod van 4-MTA krachtens artikel 5 van het Gezamenlijk Optreden aan de Raad voor te leggen.

Op 13 september 1999 heeft de Raad van de Europese Unie bij besluit 1999/615/JBZ tot een dergelijk verbod besloten. Dit verbod is bindend en dient door de lidstaten binnen drie maanden geïmplementeerd te worden. Het eerste lid van artikel I strekt daartoe.

Overigens heeft op 14 juni 1999 het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) voor de eerste maal geadviseerd over de risico's welke zijn verbonden aan deze nieuwe drug. Voor deze risicoschatting hebben personen met zeer uiteenlopende vakgebieden en met deskundigheid op het gebied van drugs de beschikbare informatie beoordeeld ten aanzien van de risico's van 4-MTA voor de volksgezondheid, de openbare orde en de bestrijding van de criminaliteit.

Het CAM heeft ondergetekende de aanbeveling gedaan maatregelen te treffen ten aanzien van productie, handel en distributie van 4-MTA. Daarnaast adviseerde het CAM dat in elk geval en met voorrang, gezien de specifieke risico's voor de gebruiker, preventie en voorlichting moeten plaatsvinden.

Op grond van het advies van het CAM zou het het meest gewenst zijn een maatregel te treffen waarbij productie, handel en distributie strafbaar zijn, maar niet het bezit, zodat criminalisering van gebruikers wordt voorkomen. Feitelijk geldt zo'n verbod reeds op grond van de Wet op de Geneesmiddelenvoorziening (WoG). De strafmaat van de WoG is echter thans niet hoog genoeg om verzoeken voor internationale rechtshulp van niet-Schengenlanden te honoreren. Met name kan dit problemen veroorzaken voor dergelijke verzoeken uit het Verenigd Koninkrijk, waar de populariteit van en de problematiek rond 4-MTA relatief hoog zijn. Daarom had ik voordat het besluit van de Raad van de Europese Unie op 13 september viel, zelf al besloten een besluit voor te bereiden om 4-MTA onder de werking van de Opiumwet te brengen.

Tijdens de 42ste zitting van de Commission on Narcotic Drugs van de Verenigde Naties heeft deze commissie bij besluit 42/1 besloten twee stoffen te plaatsen op Lijst I van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen (Trb. 1963, 81; 1980, 184).

Het betreft de middelen dihydroethorfine (7,8-dihydro-7-α-[1-(R)-hydroxy-1-methylbutyl]-6,14-endo-ethanotetrahydrooripavine) en remifentanil (1-(2-methoxycarbonyl-ethyl)-4-(phenylpropionyulamino)-piperidine-4-carboxylzure methylester).

Omdat remifentanil het werkzame bestanddeel is van een geregistreerd geneesmiddel is het tevens noodzakelijk dat deze substantie wordt toegevoegd aan de substanties die mogen worden voorgeschreven krachtens het Besluit voorschrijven en bestellen opiumwetmiddelen.

Tevens heeft de commissie bij besluit 42/2 besloten de lijst I van het Verdrag inzake psychotrope stoffen, totstandgekomen op 21 februari 1971 te Wenen (Trb. 1989, 129) van toepassing te laten zijn op de afzonderlijke stereoisomeren van de stoffen op Lijst I behorende bij dat verdrag. Dit zijn de stoffen welke zijn vermeld op Lijst I, onder C van de Opiumwet.

Met dit besluit worden deze wijzigingen in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd.

Voor de termijn tussen de bekendmaking en het in werking treden is een ruime periode genomen, behalve voor 4-MTA dat bindend binnen 3 maanden geïmplementeerd moet worden. Deze termijn komt enerzijds voort uit de wens die eerder vanuit de Eerste Kamer is geuit, om de strafbaarstelling van handelingen tijdig bekend te maken.

Anderzijds is het middel remifentanil in gebruik als regulier geneesmiddel. Met deze termijn heeft de handel de gelegenheid de administratieve maatregelen te treffen die nodig zijn wanneer een geneesmiddel onder de werking van de Opiumwet wordt gebracht. De organisaties van apotheekhoudenden, van farmaceutische groothandels en de fabrikant van remifentanil zijn van het verbod op de hoogte gebracht nadat het betreffende ministerraadsbesluit daartoe was genomen.

De bekendmaking van de nieuwe verboden zal ook plaatsvinden door middel van een persbericht.

De handhaving van de verboden zal plaats vinden op de voor opiumwetmiddelen gebruikelijke wijze.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

E. Borst-Eilers


XNoot
1

Stb. 1999, 256, gewijzigd bij besluit van 25 november 1999, Stb. 524.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het ministerie van Volksgzondheid, Welzijn en Sport.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 14 maart 2000, nr. 52.

Naar boven