Besluit van 19 september 2000, houdende wijziging van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, van 20 juli 2000, nr WJZ/2000/23628 (8099), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op artikel 34 van de Monumentenwet 1988;

De Raad van State gehoord (advies van 3 augustus 2000, no. W05.00.0322/III);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, dr. F. van der Ploeg, van 14 september 2000, nr. WJZ/2000/28280 (8099), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 19971 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel g vervalt.

2. De onderdelen h en i worden geletterd g en h.

3. Onderdeel g (nieuw) wordt vervangen door:

g. overige monumenten: andere monumenten dan woonhuizen en boerderijen;

B

Artikel 2, derde lid, onderdeel b, wordt als volgt gewijzigd:

Onder vervanging van de punt aan het slot door een komma wordt een zinsnede toegevoegd, luidende: met dien verstande dat de som van de voor een categorie vastgestelde vier opeenvolgende budgetten kan worden vermeerderd met ten hoogste 50% van de som van de voor de andere categorie vastgestelde vier opeenvolgende budgetten, onder gelijktijdige vermindering van de laatstbedoelde som met het bedrag van de vermeerdering.

C

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid, eerste volzin, wordt «1 juli» vervangen door: 1 mei.

2. De tweede volzin van het eerste lid vervalt.

3. Het tweede lid komt te luiden:

  • 2. Een restauratie-behoefteraming bestaat uit een inventarisatie van alle restauraties die binnen een gemeente uitvoering behoeven, onderverdeeld in de categorie woonhuizen en boerderijen, en de categorie overige monumenten.

D

In artikel 8, eerste en tweede lid, wordt «30 juni» telkens vervangen door: 30 april.

E

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «De raad» vervangen door: Het bestuur.

2. In het derde lid wordt «Burgemeester en wethouders kunnen» vervangen door: Het gemeentebestuur kan.

3. In het vierde lid wordt «Burgemeester en wethouders stellen» vervangen door: Het gemeentebestuur stelt.

F

Artikel 12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt «Provinciale staten kunnen» vervangen door: Het provinciaal bestuur kan, en wordt «hun oordeel» vervangen door: zijn oordeel.

2. In het tweede lid wordt «De raad van de gemeenten, bedoeld in het eerste lid, kan» vervangen door: De besturen van de gemeenten, bedoeld in het eerste lid, kunnen, en wordt «zijn oordeel» vervangen door: hun oordeel.

3. In het vierde lid wordt «wijken provinciale staten niet af» vervangen door: wijkt het provinciaal bestuur niet af.

G

In artikel 13, eerste lid, wordt «betrekken provinciale staten die gemeente» vervangen door: betrekt het provinciaal bestuur die gemeente.

H

Aan artikel 19, eerste lid, wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma aan het slot van onderdeel b een onderdeel c toegevoegd, luidende:

c. het jaar of de jaren waarin de subsidie kan worden betaald.

I

Artikel 42 komt te luiden:

Artikel 42

In afwijking van artikel 1, tweede lid, wordt het aantal beschermde monumenten dat op 1 januari 2001 in een gemeente gelegen is, eenmalig aangevuld met het aantal monumenten dat voor 1 januari 2001 in het kader van het Monumenten Selectie Project door de gemeente voor aanwijzing als beschermd monument bij Onze minister is voorgedragen.

J

Artikel 43 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het derde lid vervalt onderdeel c, en wordt onderdeel b vervangen door: b. 50% beschikbaar voor subsidieverstrekking aan overige monumenten.

2. Het vierde en vijfde lid vervallen.

3. Het zesde lid wordt vernummerd tot vierde lid.

K

De artikelen 46 en 47 vervallen.

ARTIKEL II

Het Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties2 wordt als volgt gewijzigd:

Artikel 2, laatste zinsdeel, dat begint met de woorden «zoals dat ten behoeve van» en eindigt met «door Onze minister is vastgesteld.» wordt vervangen door: zoals dat in 1999 ten behoeve van de categorie monumenten waartoe het monument in dat jaar behoorde, voor het jaar 2005 door Onze minister is vastgesteld.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 19 september 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

Uitgegeven de derde oktober 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

De onderhavige wijziging van het Besluit rijkssubsidiëring restauratie monumenten 1997 (hierna te noemen: Brrm 1997) strekt ertoe

– de datum waarvóór restauratie-behoefteramingen bij de minister moeten worden ingediend te wijzigen teneinde een verificatieprocedure mogelijk te maken;

– het aantal categorieën van monumenten waarvoor budgetten worden toegekend terug te brengen van drie naar twee;

– mogelijk te maken dat een deel van het budget dat is toegekend aan een categorie van monumenten wordt aangewend ten behoeve van de andere categorie;

– mogelijk te maken dat de bevoegdheid tot het vaststellen van restauratie-uitvoeringsprogramma's wordt uitgeoefend door het orgaan binnen de provincie of de gemeente dat daartoe naar het oordeel van provinciale staten onderscheidenlijk de raad het meest in aanmerking komt; en

– een evenwichtiger verdeling van de beschikbare middelen over de onderscheiden categorieën van monumenten mogelijk te maken.

Verificatieprocedure (Artikel I, onder C en D)

Ingevolge artikel 4, eerste lid, van het Brrm 1997 stellen burgemeester en wethouders eenmaal per vier jaar een restauratie-behoefteraming op. Uit het eerste evaluatieonderzoek met betrekking tot de werking van het Brrm 1997 is gebleken dat gemeenten in overgrote meerderheid in staat zijn uitvoering te geven aan de met de behoefteraming bedoelde inventarisatie van alle restauraties die binnen een gemeente uitvoering behoeven. Dat laat onverlet dat tegen de vaststelling van restauratiebudgetten op basis van de eerste behoefteraming in 1997, een aantal gemeenten een bezwaarschrift heeft ingediend. Bij de behandeling van die bezwaarschriften is gebleken dat de aangevoerde bezwaren voor een deel betrekking hadden op de gegevens die bij de vaststelling van het restauratiebudget voor de desbetreffende gemeenten waren gehanteerd. Dit was in de meeste gevallen het gevolg van de omstandigheid dat ingediende restauratie-behoefteformulieren niet-direct waarneembare onnauwkeurigheden bevatten. De Commissie voor de bezwaarschriften van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen heeft daarop geadviseerd in het kader van de vaststelling van de restauratiebudgetten een verificatieprocedure in te voeren met betrekking tot de gegevens van de ingediende behoefteramingen. Door de in artikel 4 opgenomen datum voor welke de restauratie-behoefteraming moet worden ingediend te vervroegen van 1 juli naar 1 mei wordt extra tijd ingeruimd om een verificatieprocedure te doorlopen, zonder dat de datum voor welke de vaststelling van de budgetten dient te geschieden behoeft te worden gewijzigd.

Een zodanige verificatieprocedure zal het volgende inhouden. Gemeenten moeten vóór 1 mei van enig jaar de restauratie-behoefteraming indienen. Op het ministerie – in casu de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RdMz) – worden vervolgens de geïnventariseerde gegevens van die behoefteraming opgenomen in een geautomatiseerd systeem. Na verwerking van de gegevens worden de desbetreffende gemeenten in de gelegenheid gesteld na te gaan of de door hen verstrekte gegevens op de juiste wijze zijn verwerkt. Zo niet, dan kunnen de gemeenten feitelijke onjuistheden doorgeven aan de RdMz. Zodoende kan worden voorkomen dat bij de invoer van de vele gegevens onjuistheden kunnen optreden die doorwerken bij de vaststelling van de budgetten. Het betreft hier uitsluitend een verificatie van de feitelijke verwerking van de gegevens.

Vervolgens kan de normale voorbereiding van de besluitvorming over de vast te stellen budgetten op de gebruikelijke wijze plaats hebben. Nadat op basis van de verificatie is komen vast te staan welke gegevens in het kader van de ingediende restauratie-behoefteraming zijn aangeleverd, worden de gegevens inhoudelijk beoordeeld aan de hand van een a-selecte steekproef. Indien het oordeel van de minister afwijkt van de beoordeling van de gemeente, stelt de minister de desbetreffende gemeente hiervan in kennis. Tenslotte maakt de minister een berekening van het aantal zogenoemde restauratie-eenheden per monumentencategorie per gemeente. Door toepassing van de zogenoemde kosten-kengetallen vindt uiteindelijk de vaststelling van het budget, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van het Brrm 1997 plaats.

Nieuwe categorie-indeling; mogelijkheid tot gedeeltelijke overheveling van een budget van de ene naar de andere categorie (Artikel I, onder A en B)

Uit de ervaringen met de toepassing van het Brrm 1997 is gebleken dat de huidige indeling in categorieën, te weten woonhuizen en boerderijen, kerken en overige monumenten in combinatie met de daaraan gekoppelde budgetten en de verdeling van de beschikbare begrotingsgelden over die budgetten bij veel gemeenten en provincies bezwaren oproept. Deze bezwaren betreffen enerzijds de versnippering van de beschikbare gelden die het gevolg is van het aantal categorieën en anderzijds de verdeling van de gelden over deze categorieën. Op grond van de huidige verdeling zijn de budgetten die beschikbaar zijn voor de categorie woonhuizen en boerderijen relatief groot ten opzichte van die voor de andere categorieën, terwijl de subsidiebehoefte in die andere categorieën – met name kerken – juist als groter wordt ervaren. Weliswaar is de achterstand in de categorie woonhuizen en boerderijen het meest omvangrijk, maar de eigenaren hiervan zijn niet altijd in staat of bereid tot de noodzakelijke restauratie over te gaan. Ook komt het nogal eens voor dat aan woonhuizen en boerderijen restauraties worden verricht zonder dat daarbij een verzoek om een restauratiesubsidie wordt gedaan. Zoals ik in mijn brief van 6 maart 2000 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 1999/2000, 26 800 VIII, nr. 90, blz. 2) heb medegedeeld acht ik het gewenst dat aan de bezwaren van gemeenten en provincies op dit punt wordt tegemoetgekomen, overigens zonder dat het systeem van sturing wordt verlaten. Met het oog daarop zijn met het onderhavige besluit twee wijzigingen in het Brrm 1997 aangebracht die er toe strekken dat

a de indeling in categorieën, zoals opgenomen in artikel 4, tweede lid, wordt teruggebracht van drie naar twee, te weten woonhuizen en boerderijen, en overige monumenten;

b budgethoudende gemeenten en de provincies de mogelijkheid hebben om ten hoogste 50% van het vastgestelde budget voor de ene categorie monumenten aan te wenden voor subsidieaanvragen voor restauratie van monumenten die behoren tot de andere categorie, waarbij overeenkomstig de systematiek van artikel 2, derde lid, een samenhangende periode van vier opeenvolgende budgetjaren in aanmerking wordt genomen.

Het systeem van het Brrm 1997, waarbij de budgetreservering plaatsvindt voor zes toekomstige jaren leidt ertoe dat de wijziging van de categorie-indeling een nieuwe verdeelmaatstaf oplevert voor de budgetreservering voor de periode vanaf 2007. De vóór 1 mei 2001 in te dienen behoefteraming vormt de basis voor de verdeling van de vier opeen volgende budgetjaren 2007–2011. De budgetreservering voor deze periode vindt telkenmale plaats op 1 oktober van de jaren 2001 tot en met 2004.

Voor de periode 2003 tot en met 2006 ligt het evenwel anders. De budgetten voor deze periode zijn immers reeds gereserveerd. Voor de reeds eerder genomen besluiten tot vaststelling van deze budgetten heeft de onderhavige wijziging van het Brrm 1997 derhalve als zodanig geen gevolg. De besteding van de budgetten voor de periode 2003 tot en met 2006 zal echter wel plaats hebben met toepassing van het gewijzigde derde lid van artikel 2. Dit betekent dat de besteding plaatsvindt op basis van de nieuwe indeling in de categorie woonhuizen/boerderijen en de categorie overige monumenten met de mogelijkheid ten hoogste 50% van het gereserveerde budget voor een categorie over te hevelen naar de andere categorie en ten behoeve van die categorie in te zetten. Uiteraard zal toepassing van het gewijzigde artikel 2, derde lid, er niet toe kunnen leiden dat reeds aangegane verplichtingen of anderszins rechtens relevante gewekte verwachtingen niet worden nagekomen. Toepassing van artikel 2, derde lid, vindt derhalve plaats met inachtneming van deze verplichtingen. Om een en ander aanschouwelijk te maken zijn in de bijlage bij deze nota van toelichting enkele rekenvoorbeelden opgenomen. Voor de beschikbaarheid van middelen per monumentcategorie wordt daarbij gemakshalve uitgegaan van een verdeling op budgethouderniveau die gelijk is aan de verdeling op landelijk niveau, te weten 50% voor woonhuizen en boerderijen, 30% voor kerken en 20% voor overige monumenten. Voor alle duidelijkheid zij hier opgemerkt, dat de nieuwe categorie-indeling geen gevolgen heeft voor de toepassing van artikel 2, onder b, van het Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties (zie ook de toelichting op Artikel II).

Vaststelling restauratie-uitvoeringsprogramma's (Artikel I, onder E, F en G)

Gebleken is dat het vaststellen van het restauratie-uitvoeringsprogramma door de gemeenteraad respectievelijk provinciale staten als gevolg van de vergadertijdstippen van die organen in de praktijk leidt tot tijdrovende procedures. Ik acht het uit een oogpunt van een goede voortgang ongewenst dat de besluitvorming omtrent een uitvoeringsprogramma na het tijdstip van budgetreservering onnodig veel tijd vergt. Daarom heb ik bij mijn eerder genoemde brief van 6 maart 2000 aan de Tweede Kamer meegedeeld dat het mogelijk zal worden gemaakt dat deze programma's door burgemeester en wethouders respectievelijk door gedeputeerde staten worden vastgesteld. De wijzigingen in de artikelen 11, 12 en 13 strekken daartoe. Uitgangspunt daarbij is dat het aan de gemeente onderscheidenlijk de provincie zelf is overgelaten of zij van die mogelijkheid gebruik wil maken. Om die reden is in de genoemde artikelen bepaald dat bevoegdheid tot het vaststellen van een restauratie-uitvoeringsprogramma wordt toegekend aan het gemeentebestuur resp. het provinciaal bestuur. Door welk orgaan binnen de gemeente onderscheidenlijk de provincie die bevoegdheid vervolgens daadwerkelijk wordt uitgeoefend is voorwerp van besluitvorming over de interne gemeentelijke resp. provinciale bevoegdheidsverdeling.

Overgangsbepaling (Artikel I, onder I)

In enkele gevallen doet zich de situatie voor dat gemeenten in het kader van het Monumenten Selectie Project (MSP) reeds begin 2000 aan alle vereisten voor de aanwijzing van een aantal geselecteerde monumenten van jongere bouwkunst hebben voldaan, maar dat de daadwerkelijke inschrijving in het register nog niet heeft plaatsgevonden. Met name door het grote aantal monumenten dat min of meer gelijktijdig voor aanwijzing tot beschermd monument wordt voorgedragen, kan de tijd die er ligt tussen voordracht en daadwerkelijke bescherming en vervolgens registratie beduidend oplopen. Dit kan aanzienlijke gevolgen hebben voor het aantal monumenten dat ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Brrm 1997 op de peildatum van 1 januari 2001 wordt betrokken in de restauratie-behoefteraming. Omdat – blijkens de ervaringen uit de praktijk – de monumenten die in het selectievoorstel zijn opgenomen in de regel ook altijd daadwerkelijk beschermd worden, acht ik het gerechtvaardigd dat die monumenten al in het Brrm systeem een rol (kunnen) spelen. Daarom is een tijdelijke regeling opgenomen die qua strekking en formulering vergelijkbaar is met het eerste lid van artikel 42, zoals dat luidde voor de onderhavige wijziging. Door deze bepaling wordt het mogelijk gemaakt dat alle voorstellen voor aanwijzing in het kader van het MSP, die op de voorgeschreven wijze, vóór 1 januari 2001, bij de RdMz zijn ingediend, kunnen worden betrokken bij de restauratie-behoefteraming. Dit artikel geldt daarmee dus uitsluitend voor het bepalen van de hoeveelheid beschermde monumenten op 1 januari 2001. Indien ondanks het vorenstaande zou blijken dat in bepaalde gevallen een selectievoorstel niet integraal tot aanwijzing heeft geleid, dan tellen de monumenten die wel geselecteerd maar uiteindelijk toch niet beschermd zijn, bij de volgende peildatum niet meer mee. Ook zullen deze monumenten niet in de uitkomst van de restauratie-behoefteraming worden betrokken.

Toekenning extra budget (Artikel I, onder K)

Ingevolge artikel 43, vierde en vijfde lid, werd voor de toekenning van het extra ter beschikking te stellen budget voor de periode 1998–2002 als uitgangspunt gehanteerd de totale behoefte in deze periode – zoals die volgt uit de behoefteraming – verminderd met de reeds voor deze periode op grond van het Brrm (oud) gereserveerde budgetten. Deze zogenoemde correctiefactor heeft ertoe geleid dat gemeenten met een relatief geringe behoefte niet of slechts zeer beperkt hebben meegedeeld uit de extra budgetten voor de jaren 1998, 1999, 2000. Bovendien heeft de plotselinge daling van het budget voor bepaalde gemeenten ook problemen in de continuïteit van de werkzaamheden veroorzaakt. In mijn eerder genoemde brief van 6 maart 2000 heb ik daarom aangekondigd dat de correctiefactor zou worden uitgeschakeld. Dit wordt thans geëffectueerd door het laten vervallen van het vierde en vijfde lid van artikel 43. Als gevolg daarvan vindt de verdeling van de extra gelden voor de jaren 2001 en 2002 plaats naar rato van de op grond van artikel 4 ingediende restauratie-behoefteramingen. De vraag of het reeds gereserveerde budget op grond van het Brrm (oud) voor de jaren 2001 en 2002 in verhouding tot de geconstateerde behoefte te hoog dan wel te laag is, speelt dan ook geen rol meer.

Artikelsgewijs

Artikel I onder C

Naast de wijziging van de datum voor welke de restauratie-behoefteraming moet worden ingediend, is in artikel 4, eerste lid, nog een wijziging aangebracht, die er toe strekt de procedure verder te vereenvoudigen. In de tweede volzin was het voorschrift voor burgemeester en wethouders van een niet-budgethoudende gemeente opgenomen om aan gedeputeerde staten een afschrift van de ingediende restauratie-behoefteraming te zenden. Doel daarvan was de provincie informatie te verschaffen ten behoeve van de voorbereiding van het provinciaal restauratie-uitvoeringsprogramma. Omdat een provinciaal restauratie-uitvoeringsprogramma eerst kan worden vastgesteld nadat, op basis van de restauratie-behoefteramingen, het beschikbare budget is bepaald, heeft een zodanige informatievoorziening in dat stadium voor de provincie weinig praktische betekenis. Om die reden is het voorschrift thans geschrapt.

Artikel I onder E, F en G

Door de bevoegdheid tot het vaststellen van een restauratie-uitvoeringsprogramma in artikel 11, eerste lid, en artikel 12, eerste lid, niet meer toe te kennen aan de raad van een budgethoudende gemeente onderscheidenlijk provinciale staten, maar aan het bestuur van de gemeente onderscheidenlijk het provinciaal bestuur wordt duidelijk gemaakt dat het aan de gemeente onderscheidenlijk de provincie zelf is te bepalen door welk orgaan binnen die gemeente of provincie de bevoegdheid wordt uitgeoefend. Hiermede wordt tegemoet gekomen aan de bij een aantal gemeenten en provincies bestaande wens.

Artikel I onder H

Het stelsel van de vaststelling van de budgetten en de daarop gebaseerde subsidieverlening in het Brrm 1997 leidt ertoe dat er geruime tijd kan liggen tussen de beschikking tot subsidieverlening en de feitelijke betaling van de subsidie. Dit kan tevens tot gevolg hebben dat het subsidiebedrag niet kan worden betaald binnen vier weken na de subsidievaststelling zoals in artikel 4:52 van de Algemene wet bestuursrecht is voorgeschreven. Daarom is gebruik gemaakt van de mogelijkheid te bepalen dat de betaling op een later tijdstip kan plaatsvinden. Uit een oogpunt van rechtszekerheid is het gewenst dat de subsidieontvanger daaromtrent zorgvuldig wordt geïnformeerd.

Artikel I onder I

Het gewijzigde artikel 42 komt overeen met het oude eerste lid van dat artikel. Omdat het hier om een eenmalige en tijdelijke afwijking van artikel 1, tweede lid, gaat, is er voor gekozen deze op te nemen in de overgangsbepalingen. De overige leden van artikel 42 zijn geschrapt omdat ze zijn uitgewerkt.

Artikel I onder J

De wijziging van het derde lid van artikel 43 houdt verband met de nieuwe categorie-indeling, te weten woonhuizen en boerderijen, en overige monumenten waaraan in de onderdelen A en B van Artikel I vorm is gegeven.

Artikel II

Aangezien de gewijzigde categorie-indeling met zich mee brengt dat de reeds voor de jaren 2001 tot en met 2006 vastgestelde budgetten voor kerken en voor overige monumenten worden samengevoegd, zou er onduidelijkheid kunnen rijzen over de vraag van welk budget voor het jaar 2005 bij de toepassing van artikel 2, onder b, van het Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties dient te worden uitgegaan.

Op grond van artikel 2, onder b, wordt de subsidieverlening afhankelijk gemaakt van de relatie tussen de hoogte van de te verlenen subsidie en de hoogte van het voor het jaar 2005 voor de desbetreffende monumentencategorie vastgestelde budget. Het gaat hierbij om een gefixeerde rekenregel waarbij is uitgegaan van de budgetten voor de drie categorieën monumenten, te weten: woonhuizen en boerderijen, kerken en overige monumenten, zoals die door de minister in 1999 overeenkomstig de toen nog geldende categorie-indeling voor het jaar 2005 zijn vastgesteld. Dit brengt derhalve met zich mee dat de minister zich bij zijn besluiten op grond van artikel 2, onder b, van het Besluit rijkssubsidiëring grootschalige restauraties, zal baseren op de budgetten voor het jaar 2005 zoals die destijds (in 1999) voor de desbetreffende (drie) categorieën zijn gereserveerd. De onderhavige wijziging strekt ertoe dit buiten twijfel te stellen.

Artikel III

In verband met artikel 34, vijfde lid, van de Monumentenwet 1988 wordt de datum van inwerkingtreding bij koninklijk besluit bepaald.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

F. van der Ploeg

BIJLAGE BIJ DE NOTA VAN TOELICHTING

De onderstaande rekenvoorbeelden verduidelijken de gevolgen voor de reeds vastgestelde budgetten in de nieuwe categorie-indeling. Tevens wordt een voorbeeld gegeven van het overhevelen van een deel van het budget naar een ander categorie.

De uitgangspositie in de rekenvoorbeelden («Vóór de wijziging») toont de oude situatie, waarbij de aantallen in de jaarkolommen het reeds bestede deel (fictief) weergeven.

Voorbeeld 1

Vóór de wijziging

 2003200420052006besteednog te bestedentotaal per categorie beschikbaar
Woonhuizen40200060140200
Kerken3002005070120
Overige mon.302000502080
        
Besteed10040200160   
Nog te besteden06080100 240  
        
Besteedbaar per jaar100100100100  400

Na de wijziging

1. a. Door de wijziging van drie naar twee monumentcategorieën komt het schema er als volgt uit te zien.

 2003200420052006besteednog te bestedentotaal per categorie beschikbaar
Woonhuizen40200060140200
Overige mon.6020200100100200
        
Besteed10040200160   
Nog te besteden06080100 240  
        
Besteedbaar per jaar100100100100  400

1. b. Door de mogelijkheid 50% van de ene categorie over te hevelen naar de andere categorie, komt het schema er als volgt uit te zien.

 2003200420052006besteednog te bestedentotaal per categorie beschikbaar
Woonhuizen40200060 100–300
Overige mon. 6020200100 300–100
        
Besteed10040200160   
Nog te besteden06080100 240  
        
Besteedbaar per jaar100100100100  400

Voorbeeld 2

Dit voorbeeld gaat uit van de situatie waarbij niet gelijkmatig per monumentcategorie verplichtingen zijn aangegaan.

Vóór de wijziging

 2003200420052006besteednog te bestedentotaal per categorie beschikbaar
Woonhuizen505050015050200
Kerken5002007050120
Overige mon.03000305080
        
Besteed10080700250   
Nog te besteden02030100 150  
        
Besteedbaar per jaar100100100100  400

2. a. Door de wijziging van drie naar twee monumentcategorieën komt het schema er als volgt uit te zien.

Na de wijziging

 2003200420052006besteednog te bestedentotaal per categorie beschikbaar
Woonhuizen505050015050200
Overige mon.5030200100100200
        
Besteed10080700250   
Nog te besteden02030100 150  
        
Besteedbaar per jaar100100100100  400

2. b. Door de mogelijkheid 50% van de ene categorie over te hevelen naar de andere categorie, komt het schema er als volgt uit te zien.

 2003200420052006besteed per categorietotaal per categorie beschikbaar
Woonhuizen5050500150150–300*
Overige mon.5030200100250–100
       
Besteed10080700250  
Nog te besteden02030100150  
       
Besteedbaar per jaar100100100100 400

* De 150 die reeds is verplicht ten laste van de categorie woonhuizen dient vanzelfsprekend in tact te worden gelaten.

Voorbeeld 3

Voor de periode 1998 tot en met 2002 (het betreft hier de reservering van extra gelden uit de extra dotatie 1995) geldt hetzelfde als voor de periode 2003 tot en met 2006, met dien verstande dat voor de periode 2001 en 2002 nog geen extra gelden gereserveerd waren. Vanwege het vervallen van het vierde en vijfde lid van artikel 43, is het mogelijk dat de bedragen in 2001 en 2002 afwijken van 1998, 1999 en 2000. Voor de duidelijkheid wordt daar in het rekenvoorbeeld niet vanuit gegaan.

Vóór de wijziging

 19981999200020012002besteed per categorietotaal per categorie beschikbaar
Woonhuizen505050150*250**
Kerken30303090150
Overige mon.20202060100
        
Besteed100100100300  
Nog te besteden000  
        
Besteedbaar per jaar100100100 500

* De 150 die reeds is verplicht ten laste van de categorie woonhuizen dient vanzelfsprekend in tact te worden gelaten.

** Bij de budgetreservering van de extra gelden uit de extra dotatie 1995 voor 1998, 1999 en 2000 is er van uitgegaan dat het extra budget voor 2001 en 2002 in gelijke verhouding beschikbaar zou komen.

3. a. Door de wijziging van drie naar twee monumentcategorieën komt het schema er als volgt uit te zien

Na de wijziging

 19981999200020012002besteed per categorietotaal per categorie beschikbaar
woonhuizen50505000150250
overige mon.50505000150250
        
besteed10010010000300  
nog te besteden000100100200  
        
besteedbaar per jaar100100100100100 500

3. b. Door de mogelijkheid 50% van de ene categorie te kunnen overhevelen naar de andere categorie, komt het schema er als volgt uit te zien.

 19981999200020012002besteed per categorietotaal per categorie beschikbaar
woonhuizen50505000150150–350
overige mon.50505000150350–150
        
besteed10010010000300  
nog te besteden000100100200  
        
besteedbaar per jaar100100100100100 500

XNoot
1

Stb. 1997, 145, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 20 april 1998, Stb. 266.

XNoot
2

Stb. 2000, 323.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid onder b, van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven