Besluit van 21 september 2000, houdende wijziging van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria, het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand en het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van de Staatssecretaris van Justitie van 12 juli 2000, nr. 5038507/00/6;

Gelet op de artikelen 12, 28, 25, 34, 35, 37, 39 en 41 van de Wet op de rechtsbijstand;

De Raad van State gehoord (advies van 1 september 2000, nr. W03.00.0287/I);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Justitie van 14 september 2000, nr. 5052176/00/6;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 4 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onder vernummering van het vierde en vijfde lid in zesde en zevende lid worden twee nieuwe leden ingevoegd, luidende:

  • 4. Indien de rechtsbijstand betrekking heeft op een beroep in cassatie in een strafzaak uitsluitend betreffende een of meer overtredingen wordt jegens de verdachte de toevoeging geweigerd, indien met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht geen straf of maatregel werd opgelegd of geen andere straf of maatregel werd opgelegd dan een geldboete tot een maximum – of, wanneer bij het vonnis twee of meer geldboetes zijn opgelegd, tot een gezamenlijke maximum – van f 500,–.

  • 5. In afwijking van het vierde lid wordt in de gevallen, bedoeld in de artikelen 44, derde lid, 56, zevende lid, 58, vierde lid en 68, vierde lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie een toevoeging verleend ongeacht de hoogte van het op geld waardeerbare belang.

B

Artikel 8 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de huidige tekst wordt het cijfer 1. geplaatst.

Toegevoegd wordt een tweede lid, luidende:

  • 2. In afwijking van het eerste lid kan een toevoeging worden verleend, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.

ARTIKEL II

Het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Aan artikel 9 wordt een lid toegevoegd, luidende:

  • 4. Voor de vaststelling van het vermogen wordt niet in aanmerking genomen een geheel of een gedeelte van het vermogen dat door de rechtzoekende of degene met wie de rechtzoekende een gezamenlijke huishouding voert is gereserveerd ten behoeve van oudedagsvoorziening, mits op de dag dat de aanvraag om verlening van de toevoeging is ingediend de leeftijd van één van beiden 65 jaar of ouder is. In het jaarplan, bedoeld in artikel 7 van de wet, wordt inzicht verschaft in het terzake gevoerde beleid.

B

Artikel 11 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt als volgt gewijzigd:

a. In onderdeel a wordt «zoals weergegeven in de Regeling opvang asielzoekers» vervangen door: zoals weergegeven in zowel de Regeling opvang asielzoekers als de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997.

b. Na onderdeel b wordt onder vervanging van de punt aan het einde van onderdeel b door een punt komma, een onderdeel c toegevoegd, luidende:

c. personen die zijn aangewezen op een zorgvoorziening op grond van Wet gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf.

2. Na het tweede lid wordt een nieuw lid toegevoegd, luidende:

  • 3. Indien de rechtzoekende geen inkomen en vermogen heeft, kan het bureau beslissen geen eigen bijdrage als bedoeld in artikel 35 van de wet op te leggen. In het jaarplan, bedoeld in artikel 7 van de wet, wordt inzicht verschaft in het terzake gevoerde beleid.

C

Na artikel 11 wordt een nieuw artikel toegevoegd, luidende:

Artikel 11a

De eigen bijdrage van degene die uitsluitend een ouderdomspensioen op grond van de Algemene ouderdomswet ontvangt en van degene die 65 jaar of ouder is en die krachtens de Algemene bijstandswet een uitkering wegens een onvolledige pensioenopbouw ontvangt, is gelijk aan het bedrag, genoemd in het derde lid, onder a, van artikel 35 van de wet, mits het vermogen van betrokkene binnen de grenzen van artikel 34, tweede lid van de wet blijft.

ARTIKEL III

Het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 20003 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 24 wordt na «ten behoeve van de verlening van rechtsbijstand» ingevoegd: in een andere zaak dan een piketzaak.

B

In artikel 26 wordt na «de verlening van rechtsbijstand in een strafzaak» ingevoegd: of een piketzaak.

ARTIKEL IV

Dit besluit treedt in werking met ingang van 1 oktober 2000.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 21 september 2000

Beatrix

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen

Uitgegeven de achtentwintigste september 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Op 16 december 1998 heeft de Staatssecretaris van Justitie het evaluatierapport van de Wet op de rechtsbijstand gezonden aan de voorzitter van de Tweede Kamer. Deze rapportage vloeit voort uit artikel 65 van de Wet op de rechtsbijstand. In het evaluatierapport worden voorstellen gedaan om in de praktijk gesignaleerde knelpunten op te lossen. Sommige van deze voorstellen vereisen een wijziging van de regelgeving op het terrein van de rechtsbijstand. Een wetsvoorstel op dit punt is in voorbereiding. In de onderhavige algemene maatregel van bestuur worden de voorstellen die leiden tot een wijziging van het Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria en het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand verwerkt voorzover de grondslag van deze bepalingen niet voortvloeit uit voornoemd wetsvoorstel. Het is immers niet nodig te wachten met de invoering van deze voorstellen totdat het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de rechtsbijstand in werking is getreden.

Ter uitvoering van de voorhangprocedure, bedoeld in artikel 49 van de Wet op de rechtsbijstand, is een ontwerp van het onderhavige besluit op 31 mei 2000 gezonden aan de voorzitters van de Eerste en Tweede Kamer. Voorts is in dit kader een ontwerp-besluit gepubliceerd in de Staatscourant van 24 mei 2000, nr. 100. De voorhangprocedure heeft niet geleid tot op- en aanmerkingen op het concept.

In het vierde lid van artikel 4 van Besluit rechtsbijstand- en toevoegcriteria is bepaald dat een toevoeging voor het verlenen van rechtsbijstand in cassatie bij strafzaken betreffende een overtreding niet wordt verleend indien het financieel belang lager is dan 500 gulden. In het verleden was dit bedrag achthonderd gulden. Deze wijziging vloeit voort uit de voorstellen in het rapport «De toegang tot de cassatierechter in strafzaken» van de Commissie werkbelasting strafkamer Hoge Raad (de zogenaamde Commissie Haak), die hebben geresulteerd in de Wet van 28 oktober 1999 tot wijziging van het Wetboek van Strafvordering, de Wet op de rechterlijke organisatie en enkele andere wetten met betrekking tot het beroep in cassatie in strafzaken (uitsluiting beroep in lichte overtredingszaken en invoering verplichte schriftuur van een advocaat) (Stb. 467). Deze Commissie had tot taak te adviseren over de vraag welke mogelijkheden er zijn om de instroom van zaken bij de strafkamer van de Hoge Raad te beperken, dan wel om andere voorzieningen te treffen waardoor de belasting van de strafkamer wordt beperkt. Een van de voorstellen betrof het invoeren van verplichte rechtsbijstand in cassatie in strafzaken. Zoals in de memorie van toelichting bij het betrokken wetsvoorstel is uiteengezet (kamerstukken II 1997/98, 26 027, nr. 3, blz. 16–18) betekent deze verplichting, in combinatie met de belangentoets bij toevoegingen, dat het bureau rechtsbijstandvoorziening door op grond van deze toets geen toevoeging af te geven, voor bepaalde verdachten feitelijk de toegang tot de cassatierechter kan blokkeren. Dit staat mogelijk op gespannen voet met het in de mensenrechtenverdragen neergelegde recht op toegang tot de rechter en het recht op een hogere voorziening. Daarom is reeds in de memorie van toelichting aangekondigd dat de toevoegcriteria voor cassatiezaken meer in overeenstemming worden gebracht met de gedachten achter voornoemde wet. Die wet kent namelijk een zogenaamde appelgrens, die inhoudt dat in een overtredingszaak waarin in hoger beroep een geldboete is opgelegd die niet hoger is dan 500 gulden, géén beroep in cassatie openstaat (artt. 58, derde lid, en 68, derde lid, Wet op de rechterlijke organisatie). Daaruit moet worden afgeleid dat zaken met een financieel belang bóven die grens in beginsel van voldoende belang moeten worden geacht om de toegang tot cassatie te rechtvaardigen. In lijn met dit stelsel wordt in artikel 4, vierde lid, bepaald dat pas een toevoeging wordt afgegeven bij een belang groter dan 500 gulden.

Ten gevolge van het amendement Rabbae is in meergenoemde wet voorts in de artikelen 44, derde lid, 56, zevende lid, 58, vierde en 68, vierde lid van de Wet op de rechterlijke organisatie bepaald dat bij overtredingen van lagere regelgeving steeds beroep in cassatie open staat. Daarmee wordt bewerkstelligd dat de Hoge Raad de controle op de lagere regelgeving behoudt. In die gevallen geldt de 500-gulden-grens niet en zal steeds een toevoeging worden afgegeven (mits uiteraard ook de draagkrachttoets daartoe noopt). Dit is geregeld in het vijfde lid.

In misdrijfzaken werkt de belangentoets zo uit dat vrijwel steeds een toevoeging wordt afgegeven, mits aan de overige vereisten, zoals de inkomens- en vermogensnormen, voor de toevoeging wordt voldaan. Om die reden is het niet nodig een nadere invulling aan de belangentoets te geven.

In het eerste lid van artikel 8 van het Besluit rechtsbijstanden toevoegcriteria is bepaald in welke bestuursrechtelijke zaken geen toevoeging wordt verleend. Het betreft hier zaken die normaliter zonder rechtsbijstand afgehandeld kunnen worden. Uitzonderingen op deze regel waren niet mogelijk. In de praktijk is gebleken dat in incidentele gevallen daaraan wel behoefte is. Een bestuursrechtelijke zaak kan zo complex zijn dat gekwalificeerde rechtsbijstand noodzakelijk is. Een terrein waar dit zich met name voor kan doen zijn de aanvragen om toelating tot Nederland op grond van de Vreemdelingenwet.

Thans is in het tweede lid bepaald dat het bureau kan besluiten om in de in het eerste lid aangegeven bestuursrechtelijke zaken wel een toevoeging te verstrekken, indien de bijzondere feitelijke of juridische ingewikkeldheid van het geval dat vereist.

Aan artikel 9 van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand wordt een lid toegevoegd waarin uitdrukkelijk wordt bepaald dat voor de vaststelling van het vermogen niet meetelt een geheel of een gedeelte van het vermogen dat door de rechtzoekende of degene met wie de rechtzoekende een gezamenlijke huishouding voert is gereserveerd ten behoeve van oudedagsvoorziening. Onder dit vermogen valt niet alleen cash geld dat de rechtzoekende thuis heeft liggen ten behoeve van zijn oudedagsvoorziening, maar ook bijvoorbeeld een afgesloten lijfrente. Voorwaarde voor de toepassing van deze regel is dat op de dag dat de aanvraag om verlening van de toevoeging is ingediend de leeftijd van één van beiden 65 jaar of ouder is. Vanaf deze leeftijd ligt het niet zonder meer voor de hand dat een vermogensachteruitgang wordt weggenomen door inkomsten uit arbeid. De vermogensvrijstelling wordt in die gevallen gerelateerd aan het inkomen van de rechtzoekende of aan het gezamenlijk inkomen van de rechtzoekende en de partner, indien een gemeenschappelijke huishouding wordt gevoerd. In het jaarplan, bedoeld in artikel 7 van de wet, wordt inzicht verschaft in het terzake gevoerde beleid.

In artikel 11 van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand is geregeld in welke gevallen het bureau geen eigen bijdrage oplegt. Het gaat in dit artikel om personen die geen of praktisch geen inkomen genieten. In de oude regeling werd geen eigen bijdrage opgelegd aan personen die uitsluitend zijn aangewezen op verstrekkingen zoals weergegeven in de Regeling opvang asielzoekers. Daaraan is nu toegevoegd de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 1997. Ook personen die zijn aangewezen op een zorgvoorziening op grond van de gemeentelijke zorg voor houders van een voorwaardelijke vergunning tot verblijf genieten geen inkomen en behoeven om die reden geen eigen bijdrage te betalen.

Soms worden de raden geconfronteerd met rechtzoekenden die niet over enig inkomen of vermogen beschikken. Het betreft hier de zogenaamde «have-nots». Daarbij kan gedacht worden aan sommige zwervers. Ook in die gevallen is het redelijk dat geen eigen bijdrage behoeft te worden opgelegd. Op dit punt wordt in het derde lid aan het bureau de bevoegdheid gegeven om in het individuele geval te beslissen of een eigen bijdrage wordt opgelegd.

In artikel 11a van het Besluit draagkrachtcriteria rechtsbijstand wordt bepaald dat aan degenen die slechts een ouderdomspensioen krachtens de Algemene ouderdomswet dan wel ten gevolge van een onvolledige pensioenopbouw een aanvullende uitkering krachtens de Algemene bijstandswet ontvangen de laagste eigen bijdrage kan worden opgelegd. Degenen die tot deze categorieën behoorden waren in het verleden altijd de laagste eigen bijdrage verschuldigd, omdat hun ontvangsten niet uitstegen boven de algemene bijstandsnorm. Ten gevolge van een fiscale maatregel die tot doel had het financiële welzijn van de laagste inkomensgroepen te verbeteren, nam het inkomen van degenen die slechts een ouderdomspensioen ontvingen zodanig toe dat hun financiële draagkracht noodzaakte tot het opleggen van de op een na laagste categorie eigen bijdrage. Sinds 1 april 1998 moet ook bij degenen die ten gevolge van een onvolledige pensioenopbouw een aanvullende uitkering krachtens de Algemene bijstandswet ontvangen de op een na laagste categorie eigen bijdrage worden opgelegd. In de Algemene bijstandswet is namelijk met ingang van voornoemde datum een aparte bijstandsnorm voor degenen die 65 jaar of ouder zijn opgenomen waardoor zij hetzelfde bedrag ontvangen als degene met een volledige pensioenopbouw. Het is echter nimmer de bedoeling geweest om door het opleggen van een hogere eigen bijdrage de verbeterde positie van de laagst betaalden teniet te doen. In artikel 11a wordt bepaald dat voornoemde inkomensgroepen de laagste eigen bijdrage verschuldigd zijn.

De beide wijzigingen van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 2000 betreffen verduidelijkingen. Op grond van het Besluit vergoedingen rechtsbijstand 1994 werd geen reistijdverlet in piketzaken vergoed. Met de invoering van een nieuw vergoedingensysteem is niet beoogd hierin wijziging te brengen. Om dit te verduidelijken is expliciet in artikel 24 bepaald dat in piketzaken geen reistijdverlet wordt vergoed.

In artikel 26 wordt verduidelijkt dat ook de kosten van een tolk die in een piketzaak is ingeschakeld volgens de in artikel 26 aangegeven regel wordt vergoed.

De Staatssecretaris van Justitie,

M. J. Cohen


XNoot
1

Stb. 1994, 32.

XNoot
2

Stb. 1994, 33, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 8 juni 2000, Stb. 242.

XNoot
3

Stb. 1999, 580.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Justitie.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 oktober 2000, nr. 196.

Naar boven