Staatsblad van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2000, 358 | AMvB |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek | Datum ondertekening |
---|---|---|---|---|
Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap | Staatsblad 2000, 358 | AMvB |
Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.
Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, K.Y.I.J.Adelmund, van 14 maart 2000, nr. WJZ/2000/7644 (3714), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Gelet op de artikelen 29, 30 en 60 van de Wet op het voortgezet onderwijs, en artikel7.4.11, derde en vijfde lid, tweede volzin, van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
Gezien het advies van de Onderwijsraad van 14 december 1999, kenmerk 990679/486;
De Raad van State gehoord (advies van 4 mei 2000, nr. W05.00.0109/III);
Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, mede namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, K.Y.I.J.Adelmund, van 20 juli 2000, nr. WJZ/2000/19926(3714), directie Wetgeving en Juridische Zaken;
Hebben goedgevonden en verstaan:
In dit besluit wordt verstaan onder:
a. Onze Minister: Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen;
b. Informatie Beheer Groep: de Informatie Beheer Groep, genoemd in de Wet verzelfstandiging informatiseringsbank;
c. inspectie: de inspectie, bedoeld in artikel 113 van de Wet op het voortgezet onderwijs, en wat opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs betreft, de inspectie, bedoeld in artikel 5.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;
d. vwo: voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
e. havo: hoger algemeen voortgezet onderwijs als bedoeld in artikel 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;
f. opleiding vavo: een opleiding voortgezet algemeen volwassenenonderwijs als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel a, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover leidend tot het diploma vwo of havo;
g. school: een school voor vwo of een school voor havo, tenzij anders blijkt;
h. instelling voor educatie en beroepsonderwijs: een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, voor zover het betreft door die instelling verzorgde opleidingen vavo die leiden tot het diploma vwo of havo;
i. vakken: vakken en deelvakken;
j. staatsexamen: het staatsexamen ter verkrijging van het diploma vwo of havo;
k. deelstaatsexamen: het examen in één of meer van de voor het staatsexamen voorgeschreven vakken;
l. commissie-examen: het commissie-examen, bedoeld in artikel 4, tweede lid;
m. centraal examen: het centraal examen, bedoeld in artikel 4, derde lid;
n. deeleindexamen: het examen, bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder y, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o.;
o. staatsexamencommissie: de commissie, bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;
p. voorzitter: de voorzitter van de staatsexamencommissie:
q. secretaris: de secretaris van de staatsexamencommissie;
r. profiel: een in artikel 12 van de Wet op het voortgezet onderwijs genoemd profiel;
s. profielwerkstuk: het in artikel 4, tweede lid, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. bedoelde profielwerkstuk;
t. toets: een toets met schriftelijke of mondelinge vragen en opdrachten, of een praktische opdracht;
u. CEVO: de centrale examencommissie vaststelling opgaven, genoemd in artikel 39, eerste lid, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o.;
v. kandidaat: degene die zich op grond van artikel 3 heeft aangemeld voor toelating tot het afleggen van het staatsexamen of deelstaatsexamen.
1. Voor toelating tot het afleggen van het staatsexamen is een bedrag van f 1250 verschuldigd.
2. Voor toelating tot het afleggen van deelstaatsexamens is f 125 verschuldigd voor een vak ten aanzien waarvan alleen het commissie-examen wordt afgelegd, en f 250 voor een vak ten aanzien waarvan zowel het commissie-examen als het centraal examen wordt afgelegd, met dien verstande dat per kalenderjaar in totaal niet meer is verschuldigd dan f 1250.
3. Het verschuldigde bedrag wordt voldaan op de wijze en voor de datum, bepaald door de voorzitter.
4. Het eerste en tweede lid zijn niet van toepassing op kandidaten die afkomstig zijn van een school voor speciaal voortgezet onderwijs.
5. Zij die aan een staatsexamen of deelstaatsexamen deelnemen, zijn verplicht zich te legitimeren op verzoek van hen die deze examens afnemen of daarop toezicht houden.
1. Degene die in een bepaald kalenderjaar wenst te worden toegelaten tot een staatsexamen of deelstaatsexamen, meldt zich daartoe voor 1 januari van dat kalenderjaar schriftelijk als kandidaat aan. De Informatie Beheer Groep maakt tijdig bekend bij wie en op welke wijze de kandidaat zich moet aanmelden. De aanmelding wordt schriftelijk bevestigd. Indien de kandidaat minderjarig is, wordt de aanmelding mede-ondertekend door diens wettelijke vertegenwoordigers.
2. De aanmelding kan strekken tot:
a. het verkrijgen van toelating tot het afleggen van het examen ten overstaan van de staatsexamencommissie, of
b. het overleggen aan de staatsexamencommissie van de in artikel 25, derde lid, bedoelde bewijsstukken ter verkrijging van het staatsexamendiploma, al dan niet in combinatie met het afleggen van het examen in een of meer vakken ten overstaan van de staatsexamencommissie.
3. Uit de aanmelding voor het staatsexamen blijkt tevens of sprake is van een of meer vrijstellingen als bedoeld in de artikelen 8 en 10.
1. Het staatsexamen en het deelstaatsexamen bestaan voor ieder vak uit een commissie-examen of uit een commissie-examen en een centraal examen.
2. Het commissie-examen omvat mede een profielwerkstuk.
3. Het centraal examen kent in elk kalenderjaar een eerste, tweede, derde en vierde tijdvak.
4. Voor de aanvang van het derde tijdvak zendt de Informatie Beheer Groep aan de inspectie een lijst met de kandidaten, de in het eerste of tweede tijdvak door die kandidaten behaalde cijfers, voor zover van toepassing de alsnog behaalde cijfers voor het commissie-examen, en een overzicht van het vak of de vakken waarin elke kandidaat zal worden geëxamineerd.
1. De Informatie Beheer Groep benoemt de voorzitter en, op voordracht van de voorzitter, de overige leden van de staatsexamencommissie.
2. De Informatie Beheer Groep kan aan de staatsexamencommissie medewerkers toevoegen ten behoeve van werkzaamheden ter uitvoering van dit besluit, waaronder een secretaris.
1. Indien een kandidaat zich ten aanzien van enig onderdeel van het staatsexamen of deelstaatsexamen dan wel ten aanzien van een aanspraak op vrijstelling aan enige onregelmatigheid schuldig maakt of heeft gemaakt, kan de voorzitter maatregelen nemen.
2. De maatregelen, bedoeld in het eerste lid, die afhankelijk van de aard van de onregelmatigheid ook in combinatie met elkaar genomen kunnen worden, zijn:
a. het toekennen van het cijfer 1 voor een toets van het commissie-examen of het centraal examen;
b. het ontzeggen van de deelname of de verdere deelname aan een of meer toetsen van het commissie-examen of het centraal examen van het desbetreffende vak;
c. het ongeldig verklaren van een of meer toetsen van het reeds afgelegde deel van het commissie-examen of het centraal examen;
d. minder vergaande maatregelen dan die, bedoeld onder a tot en met c.
3. Indien de ontzegging, bedoeld in het tweede lid, onderdeel b, betrekking heeft op een kandidaat die in meer dan één vak examen aflegt, kan de ontzegging betrekking hebben op alle toetsen.
4. Indien de onregelmatigheid pas wordt ontdekt na afloop van het examen, kan de voorzitter de kandidaat het diploma, bedoeld in artikel 30, derde lid, of het certificaat, bedoeld in artikel 31, en de cijferlijst onthouden, of kan deze bepalen dat aan de betrokken kandidaat dat diploma of certificaat, en die cijferlijst, slechts kunnen worden uitgereikt na een hernieuwd examen in de door de voorzitter aan te wijzen onderdelen en op de door deze te bepalen wijze.
5. Het besluit waarbij een in het eerste lid bedoelde maatregel wordt genomen, wordt tegelijkertijd in afschrift toegezonden aan de inspectie en, indien de kandidaat minderjarig is, aan de wettelijke vertegenwoordigers van de kandidaat.
6. De kandidaat kan tegen een beslissing van de voorzitter in beroep gaan bij de door de Informatie Beheer Groep in te stellen commissie van beroep. Van de commissie van beroep maken leden van de staatsexamencommissie geen deel uit. In overeenstemming met artikel 60, zesde lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs, wordt het beroep binnen drie dagen nadat de beslissing aan de kandidaat is bekendgemaakt, schriftelijk ingesteld bij de commissie van beroep. De commissie beslist binnen twee weken na ontvangst van het beroepschrift, tenzij zij deze termijn gemotiveerd heeft verlengd met ten hoogste twee weken. De commissie stelt bij haar beslissing zo nodig vast op welke wijze de kandidaat alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld het examen geheel of gedeeltelijk af te leggen of opnieuw af te leggen. De commissie deelt haar beslissing schriftelijk mede aan de kandidaat, aan de wettelijke vertegenwoordigers van de kandidaat indien deze minderjarig is, aan de inspectie en aan de voorzitter.
7. De kandidaat die onaangekondigd afwezig is bij het centraal examen in een vak, dan wel met aankondiging maar zonder een door de voorzitter aanvaarde reden, afwezig is bij enig onderdeel van het staatsexamen of deelstaatsexamen, is uitgesloten van verdere deelname aan het centraal examen in dat vak alsmede van deelname aan het commissie-examen in het desbetreffende vak.
1. Het staatsexamen wordt afgenomen overeenkomstig het desbetreffende examenprogramma, vastgesteld op grond van artikel 7 van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o..
2. Ten aanzien van het commissie-examen geldt dat:
a. keuzen die ingevolge het in het eerste lid bedoelde examenprogramma moeten of kunnen worden gemaakt door de school, worden gemaakt door de staatsexamencommissie, en
b. de staatsexamencommissie kan afwijken van voorschriften met betrekking tot het schoolexamen die om praktische redenen in het commissie-examen niet uitvoerbaar zijn, met dien verstande dat het commissie-examen zoveel mogelijk gelijkwaardig blijft aan het schoolexamen.
1. De artikelen 11, 12 en 13 van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. voor zover zij betrekking hebben op het eindexamen vwo van opleidingen vavo en het eindexamen havo van opleidingen vavo zijn van overeenkomstige toepassing op respectievelijk het staatsexamen vwo en het staatsexamen havo.
2. In afwijking van het eerste lid kan Onze Minister op advies van de staatsexamencommissie, al dan niet voor een bepaalde groep van kandidaten, beslissen dat geen gelegenheid wordt gegeven tot het afleggen van examen in een vak dat uitsluitend behoort tot het vrije deel van de profielen. De eerste volzin is van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de deelvakken culturele en kunstzinnige vorming 3 (drama) en culturele en kunstzinnige vorming 3 (dans).
1. De kandidaat kiest, met inachtneming van dit hoofdstuk, in welke vakken hij het staatsexamen of deelstaatsexamen aflegt.
2. De kandidaat kan in meer vakken staatsexamen afleggen dan in de vakken die ten minste nodig zijn om een staatsexamendiploma te verwerven.
1. Onverminderd vrijstellingen op grond van de artikelen 11, 12 en 13 van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. en met inachtneming van de beperking in artikel 25, derde lid, aanhef en onderdeel d, dat van een school voor voortgezet onderwijs slechts één cijferlijst in beschouwing kan worden genomen, is de kandidaat die staatsexamen aflegt,
a. vrijgesteld van het examen in een vak in het vwo op grond van een examen vwo, indien voor het overeenkomstige vak een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald;
b. vrijgesteld van het examen in een vak in het havo op grond van een examen vwo of havo, indien voor het overeenkomstige vak een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald;
c. vrijgesteld van het examen in een vak van het vwo of havo op grond van het overeenkomstige examen, afgelegd in de Nederlandse Antillen of in Aruba, indien voor het overeenkomstige vak een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald;
d. vrijgesteld van het profielwerkstuk, indien reeds eerder een profielwerkstuk is gemaakt dat betrekking heeft op twee vakken uit het desbetreffende profieldeel, en dat is beoordeeld als «voldoende» of «goed».
2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing indien na het jaar waarin het eindcijfer of de beoordeling is vastgesteld, nog geen 10 jaren zijn verstreken.
3. In aanvulling op het eerste lid, onder a en b, is de kandidaat vrijgesteld van het onderdeel letterkunde van elke moderne taal, indien de kandidaat bij het eerder afgelegde examen, voor letterkunde een cijfer 6 of hoger heeft behaald.
4. In aanvulling op het eerste lid, onder a tot en met c, en derde lid, is de daar bedoelde kandidaat eveneens vrijgesteld indien het eindcijfer 5 of 4 is behaald, mits de kandidaat voldoet aan de voorwaarden van artikel 26 om te slagen voor het staatsexamen.
5. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven voor de toepassing van het eerste lid.
1. Onverminderd artikel 10 kan de staatsexamencommissie op verzoek van de kandidaat die een diploma wil verwerven, vrijstelling verlenen voor een examenvak, indien de kandidaat op grond van eerder gevolgd onderwijs aantoonbaar in het bezit is van voldoende kennis en vaardigheden ter zake van het desbetreffende vak. De vrijstelling kan slechts worden verleend op basis van een diploma, getuigschrift of ander bewijsstuk, al of niet behaald in Nederland, dat door de staatsexamencommissie wordt aanvaard als bewijs van voldoende kennis en vaardigheden. Indien de staatsexamencommissie dit nodig oordeelt, onderzoekt zij of de kandidaat in het bezit is van voldoende kennis en vaardigheden.
2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing indien na het jaar waarin het in dat lid bedoelde diploma, getuigschrift of ander bewijsstuk is vastgesteld, nog geen 10 jaren zijn verstreken.
3. Tot de in het eerste lid bedoelde diploma's, getuigschriften en andere bewijsstukken behoren in elk geval die betreffende het Internationaal Baccalaureaat, het Europees Baccalaureaat en die betreffende het overeenkomstige onderwijs in een lidstaat van de Europese Unie.
4. Indien de staatsexamencommissie de gevraagde vrijstelling verleent, verstrekt zij de verzoeker een bewijs van vrijstelling, en zendt zij aan de inspectie een afschrift daarvan.
5. Het bewijs van vrijstelling vermeldt de gronden van de vrijstelling alsmede het tijdstip van het verrichten van de onderwijs- of examenprestatie waarop de vrijstelling berust, en gaat in voorkomend geval vergezeld van een verklaring betreffende het in het eerste lid bedoelde onderzoek naar de kennis en vaardigheden van de examenkandidaat, of naar de in het eerste lid bedoelde bewijsstukken.
6. Onze Minister stelt het model van het bewijs van vrijstelling vast.
Een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 11 wordt schriftelijk ingediend bij de staatsexamencommissie, onder overlegging van een uittreksel uit het geboorte- of persoonsregister en een gewaarmerkte fotokopie van het diploma, getuigschrift of ander bewijsstuk waarop het verzoek om vrijstelling berust.
1. De staatsexamencommissie stelt een examenreglement vast. Het examenreglement bevat in elk geval informatie over de maatregelen, bedoeld in artikel 6, en de toepassing daarvan, regels met betrekking tot de organisatie van het staatsexamen en deelstaatsexamen en de gang van zaken tijdens het staatsexamen en deelstaatsexamen, de herkansingsmogelijkheden van het commissie-examen, alsmede de samenstelling en het adres van de in artikel 6 bedoelde commissie van beroep.
2. De staatsexamencommissie stelt jaarlijks voor 1 december een programma van toetsing en afsluiting vast, dat in elk geval betrekking heeft op de staatsexamens en deelstaatsexamens in het daaropvolgende kalenderjaar. Het programma vermeldt in elk geval:
a. welke onderdelen van het examenprogramma in het commissie-examen worden getoetst,
b. de inhoud van de verschillende onderdelen van het commissie-examen,
c. de wijze en de tijdstippen waarop het commissie-examen plaatsvindt, alsmede de duur van de toetsen,
d. regels omtrent verhindering voor het commissie-examen,
e. de tijdstippen waarop de toetsen van het commissie-examen aanvangen, de wijze van herkansing van het commissie-examen, alsmede
f. de regels voor de wijze waarop het cijfer voor het commissie-examen voor een kandidaat tot stand komt.
3. De voorzitter zendt het examenreglement en het programma van toetsing en afsluiting voor 1 januari aan de inspectie. Deze documenten worden tegelijk met de bevestiging van de aanmelding, bedoeld in artikel 3, eerste lid, door de bevestigende instantie aan de kandidaten vertrekt.
Het commissie-examen bestaat uit een examendossier. Het examendossier is het geheel van de onderdelen van het commissie-examen zoals gedocumenteerd in een door de staatsexamencommissie gekozen vorm.
1. Het commissie-examen wordt beoordeeld met een cijfer uit de reeks van 1 tot en met 10.
2. Indien in een vak tevens centraal examen wordt afgelegd, worden de in het eerste lid genoemde cijfers gebruikt met de daartussenliggende cijfers met 1 decimaal.
3. In afwijking van het eerste lid wordt het profielwerkstuk beoordeeld met «voldoende» of «goed». Deze beoordeling geschiedt op de grondslag van het genoegzaam voltooien van het profielwerkstuk, zoals blijkens uit het examendossier.
Indien bij de staatsexamencommissie, al dan niet naar aanleiding van mededelingen van de kandidaat, twijfel is gerezen over de juistheid van de beoordeling van het commissie-examen in enig vak of onderdeel van een vak, kan de voorzitter die beoordeling ongeldig verklaren en een nieuw examen in dat vak of onderdeel opleggen.
1. De CEVO oefent haar taken eveneens uit ten behoeve van de staatsexamens en deelstaatsexamens, voor zover het betreft het eerste, tweede en derde tijdvak van het centraal examen.
2. Voor het vierde tijdvak van het centraal examen regelt de staatsexamencommissie:
a. de wijze waarop het centraal examen wordt afgenomen,
b. in voorkomende gevallen het opstellen en vaststellen van opgaven,
c. het vaststellen van een examenrooster, en
d. de wijze van beoordelen.
1. De Informatie Beheer Groep zorgt ervoor dat de opgaven, alsmede de op grond van artikel 39 van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. door de CEVO gegeven regels en vastgestelde beoordelingsnormen, tijdig worden gedrukt en verzonden aan de voorzitter.
2. De voorzitter zorgt ervoor dat de opgaven en correctievoorschriftenvoor het centraal examen geheim blijven tot de aanvang van de toets waarbij deze opgaven aan de kandidaten worden voorgelegd.
3. Tijdens een schriftelijke toets van het centraal examen worden aan de kandidaten geen mededelingen van welke aard ook aangaande de opgaven gedaan, uitgezonderd mededeling van door de CEVO vastgestelde errata.
4. De voorzitter draagt er zorg voor dat het nodige toezicht bij het centraal examen wordt uitgeoefend. Zij die toezicht hebben gehouden, maken daarvan een proces-verbaal op en leveren dit samen met het gemaakte examenwerk in bij de voorzitter.
5. Een kandidaat die te laat komt voor een schriftelijke toets, mag nog tot uiterlijk een half uur na de aanvang van die toets worden toegelaten.
6. De aan de kandidaten voorgelegde opgaven voor een schriftelijke toets van het centraal examen blijven in het examenlokaal tot het einde van die toets.
7. De kandidaten leveren de opgaven, de door hen gemaakte aantekeningen alsmede andere door hen gemaakte stukken in bij een van degenen die toezicht houden. De voorzitter bepaalt, in welke gevallen kan worden afgeweken van de eerste volzin, alsmede in welke gevallen en op welk tijdstip de opgaven, de aantekeningen en de andere stukken, bedoeld in die volzin, aan de kandidaten worden teruggegeven.
1. De voorzitter draagt er zorg voor dat het gemaakte werk door twee door de staatsexamencommissie aan te wijzen correctoren wordt beoordeeld.
2. De correctoren kijken het werk onafhankelijk van elkaar na en zenden het met hun beoordeling aan de voorzitter. De correctoren passen ingeval de opgaven zijn vastgesteld door de CEVO, bij hun beoordeling de in artikel 39, eerste lid, onder e, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. bedoelde beoordelingsnormen toe. De correctoren drukken hun beoordeling uit in een score, overeenkomstig de regels van artikel 39, eerste lid, onder f, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o..
3. Indien dit de voorzitter noodzakelijk voorkomt, wordt het oordeel van een derde corrector ingeroepen. Het tweede lid is van overeenkomstige toepassing.
4. De voorzitter stelt op grond van de beoordelingen door de correctoren de eindscore vast.
5. Onze Minister kan bepalen dat in verband met de aard van de opgaven, ter vermijding van overbelasting van de correctoren dan wel ter versnelling van de examenprocedure, wordt afgeweken van het eerste tot en met derde lid, en van artikel 20.
De voorzitter stelt op de grondslag van de in artikel 19, vierde lid, bedoelde eindscore het cijfer voor het centraal examen vast. Indien het opgaven betreft die zijn vastgesteld door de CEVO, handelt de voorzitter daarbij in overeenstemming met de in artikel 39, eerste lid, onder g, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. bedoelde regels. Daarbij gebruikt de voorzitter één van de cijfers uit de schaal van cijfers, lopend van 1 tot en met 10, met de tussenliggende cijfers met 1 decimaal.
1. Indien het centraal examen naar het oordeel van de inspectie niet op regelmatige wijze heeft plaatsgevonden, kan zij besluiten dat het geheel of gedeeltelijk voor een of meer kandidaten opnieuw wordt afgenomen.
2. Indien het eerste lid toepassing vindt en het een examen betreft waarvan de opgaven zijn vastgesteld door de CEVO, stelt de CEVO op verzoek van de inspectie, dan wel indien het betreft onregelmatigheden in het derde tijdvak, stelt de staatsexamencommissie, nieuwe opgaven vast en bepaalt de inspectie respectievelijk de staatsexamencommissie op welke wijze en door wie het examen zal worden afgenomen. In alle andere gevallen beslist de voorzitter, hoe moet worden gehandeld.
1. Indien door onvoorziene omstandigheden van plaatselijke of regionale aard het centraal examen in één of meer vakken niet op de voorgeschreven wijze kan worden afgenomen, beslist de voorzitter hoe alsdan moet worden gehandeld.
2. Indien door onvoorziene omstandigheden van andere aard dan bedoeld in het eerste lid, het centraal examen in één of meer vakken niet op de voorgeschreven wijze kan worden afgenomen, beslist Onze Minister hoe alsdan moet worden gehandeld.
1. Indien een kandidaat om een geldige reden, ter beoordeling van de voorzitter:
a. is verhinderd bij één of meer toetsen van het centraal examen in het eerste tijdvak tegenwoordig te zijn, wordt hem in het tweede tijdvak de gelegenheid gegeven het centraal examen op ten hoogste twee toetsen te voltooien;
b. ook in het tweede tijdvak verhinderd is, of wanneer hij het centraal examen in het tweede tijdvak niet kan voltooien, wordt hij in de gelegenheid gesteld in het derde tijdvak het centraal examen te voltooien;
c. ook in het derde tijdvak verhinderd is, of wanneer hij het centraal examen in het derde tijdvak niet kan voltooien, wordt hij in de gelegenheid gesteld in het vierde tijdvak het centraal examen te voltooien.
2. Toepassing van het eerste lid geschiedt onverminderd artikel 6.
1. Het eindcijfer voor alle vakken van het staatsexamen en deelstaatsexamen wordt uitgedrukt in een geheel cijfer uit de reeks van 1 tot en met 10.
2. De voorzitter bepaalt het eindcijfer voor een vak op het rekenkundig gemiddelde van het cijfer voor het commissie-examen en het cijfer voor het centraal examen. Is dit gemiddelde niet een geheel getal, dan wordt het, indien de cijfers achter de komma 45 of lager zijn, naar beneden afgerond en indien deze 50 of hoger zijn, naar boven afgerond.
3. Indien in een vak alleen een commissie-examen is afgenomen, is het cijfer voor het commissie-examen tevens het eindcijfer.
1. De voorzitter en de secretaris stellen vast of de kandidaat het examen heeft afgelegd in de voor het staatsexamen voorgeschreven vakken.
2. De voorzitter en de secretaris stellen de uitslag van het staatsexamen vast, met inachtneming van de artikelen 24 en 26.
3. De uitslag ter verkrijging van het staatsexamendiploma wordt vastgesteld op grond van de volgende eindcijfers, cijferlijsten of vrijstellingsbewijzen, al dan niet in combinatie:
a. de eindcijfers van een in dat jaar afgelegd volledig staatsexamen;
b. de eindcijfers van in dat jaar afgelegde deelstaatsexamens;
c. een of meer cijferlijsten als bedoeld in de artikelen 30 en 31, eerste lid;
d. één cijferlijst van een school voor voortgezet onderwijs;
e. een of meer cijferlijsten van instellingen voor educatie en beroepsonderwijs;
f. vrijstellingsbewijzen als bedoeld in artikel 11, vierde lid;
g. vrijstellingsbewijzen als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o..
4. Cijferlijsten worden uitsluitend bij de vaststelling van de uitslag betrokken, indien na het jaar waarin zij zijn vastgesteld, nog geen 10 jaren zijn verstreken. Vrijstellingsbewijzen worden uitsluitend bij de vaststelling van de uitslag betrokken indien na het jaar waarin het onderliggende diploma, getuigschrift of ander bewijsstuk is vastgesteld, nog geen 10 jaren zijn verstreken.
5. De uitslag luidt «geslaagd voor het staatsexamen» of «afgewezen voor het staatsexamen».
6. Indien dat nodig is om de kandidaat te laten slagen voor het staatsexamen, betrekken de voorzitter en de secretaris een of meer eindcijfers van de vakken niet bij de bepaling van de definitieve uitslag. De overgebleven vakken dienen een staatsexamen te vormen.
1. De kandidaat is geslaagd voor het staatsexamen, indien hij:
a. voor al zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald,
b. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 of 5 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, dan wel
c. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald dan wel voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld als eindcijfer een 4 en voor één van deze vakken als eindcijfer een 5 heeft behaald, en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, met dien verstande dat van deze vakken waarvoor als eindcijfer 4 of 5 is behaald, niet meer dan één vak het profieldeel betreft.
2. In aanvulling op het eerste lid geldt tevens als voorwaarde dat het profielwerkstuk moet zijn beoordeeld als «voldoende» of «goed».
3. De kandidaat die niet voldoet aan de voorwaarden, genoemd in het eerste en tweede lid, is afgewezen voor het staatsexamen.
4. Zodra de uitslag ingevolge het eerste tot en met derde lid is vastgesteld, maakt de voorzitter deze samen met de eindcijfers schriftelijk aan de kandidaat bekend. Indien de kandidaat is afgewezen voor het staatsexamen, wordt bij de bekendmaking mededeling gedaan van het in artikel 27 bepaalde. De in de eerste volzin bedoelde uitslag is de definitieve uitslag indien artikel 27 geen toepassing vindt.
1. Onverminderd de artikelen 6 en 23 heeft de kandidaat die in enig jaar met toepassing van artikel 26 is afgewezen voor het staatsexamen, recht op herkansing in het derde tijdvak van dat jaar. Indien de kandidaat op grond van artikel 23, eerste lid onderdeel b, in de gelegenheid wordt gesteld in het derde tijdvak het centraal examen te voltooien, wordt het recht op herkansing uitgeoefend in het vierde tijdvak.
2. Herkansing houdt in:
a. het recht om voor één door de kandidaat te kiezen vak waarin hij in dat jaar door de staatsexamencommissie is geëxamineerd, opnieuw deel te nemen aan het commissie-examen, in door de staatsexamencommissie vast te stellen onderdelen van het examenprogramma, en
b. het recht om voor één door de kandidaat te kiezen vak waarin hij in dat jaar door de staatsexamencommissie is geëxamineerd, opnieuw deel te nemen aan het centraal examen.
3. Voorwaarde voor toepassing van het eerste lid is dat de kandidaat daardoor alsnog kan slagen voor het staatsexamen.
De kandidaat die recht heeft op de in artikel 27 bedoelde herkansing, is alsnog afgewezen indien hij niet binnen acht dagen na de in artikel 26, vierde lid, bedoelde bekendmaking de voorzitter ervan in kennis stelt dat hij zich aan de herkansing wenst te onderwerpen en daarbij schriftelijk opgeeft in welk vak hij opnieuw wil deelnemen aan het commissie-examen en in welk vak hij opnieuw wil deelnemen aan het centraal examen. De voorzitter bevestigt zo spoedig mogelijk aan de kandidaat schriftelijk de ontvangst van deze kennisgeving.
1. De staatsexamencommissie stelt vast op welke wijze het cijfer van de in artikel 27 bedoelde herkansing voor het commissie-examen wordt bepaald. In haar overwegingen betrekt zij de cijfers voor die toetsen van het eerder afgelegde commissie-examen die betrekking hebben op niet tot de herkansing behorende onderdelen van het examenprogramma.
2. Het hoogste cijfer van de cijfers behaald bij de herkansing en bij het eerder afgelegde commissie-examen of centraal examen geldt als definitief cijfer voor het commissie-examen respectievelijk centraal examen.
3. Na afloop van de herkansing wordt de uitslag definitief vastgesteld met overeenkomstige toepassing van de artikelen 24 tot en met 26 en wordt de uitslag schriftelijk aan de kandidaat bekendgemaakt.
1. De voorzitter reikt aan elke kandidaat die is afgewezen voor het staatsexamen, een cijferlijst uit waarop ten aanzien van de vakken waarin hij in dat jaar door de staatsexamencommissie is geëxamineerd, zijn vermeld, voor zover van toepassing:
a. de cijfers voor het commissie-examen en het centraal examen,
b. de vakken en het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk alsmede de beoordeling van het profielwerkstuk,
c. de eindcijfers voor de examenvakken, alsmede
d. de uitslag van het staatsexamen.
2. De voorzitter reikt op grond van de definitieve uitslag aan elke kandidaat die is geslaagd voor het staatsexamen, een cijferlijst uit waarop ten aanzien van elk examenvak dat bij de bepaling van de uitslag is betrokken, zijn vermeld, voor zover van toepassing:
a. de cijfers voor het commissie-examen, het centraal examen, en in voorkomend geval het schoolexamen,
b. de vakken en het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk alsmede de beoordeling van het profielwerkstuk,
c. de vakken waarvoor de kandidaat is vrijgesteld, met voor zover van toepassing de cijfers voor de desbetreffende vakken,
d. de eindcijfers voor de examenvakken, alsmede
e. de uitslag van het staatsexamen.
3. De voorzitter draagt er zorg voor dat op grond van de definitieve uitslag aan elke voor het staatsexamen geslaagde kandidaat een diploma wordt uitgereikt waarop het profiel of de profielen zijn vermeld die bij de bepaling van de uitslag zijn betrokken.
4. Indien een kandidaat in meer vakken examen heeft afgelegd dan in de vakken die ten minste nodig zijn voor het behalen van het staatsexamen, worden de vakken die niet bij de bepaling van de uitslag zijn betrokken, op de cijferlijst vermeld, tenzij de kandidaat daartegen bezwaar heeft.
5. Onze Minister stelt de modellen van de diploma's en cijferlijsten vast.
6. De deelvakken culturele en kunstzinnige vorming 1 en lichamelijke opvoeding 1 waarvoor de kandidaat op grond van artikel 8, eerste lid, van dit besluit, juncto artikel 11, vierde lid, artikel 12, vijfde lid, of artikel 13, vierde lid, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o., is vrijgesteld, worden niet vermeld op de cijferlijst. Andere vakken waarvoor de kandidaat is vrijgesteld, worden zonder vermelding van een cijfer vermeld op de cijferlijst, behalve in geval van vrijstellingen als bedoeld in artikel 10 van dit besluit en artikel 9 van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. die wel leiden tot een cijfer.
7. De voorzitter en de secretaris tekenen de diploma's en cijferlijsten.
1. De voorzitter reikt aan de kandidaat die deelstaatsexamen heeft afgelegd, een cijferlijst uit waarop zijn vermeld, voor zover van toepassing:
a. de cijfers voor het commissie-examen en het centraal examen,
b. de vakken en het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk alsmede de beoordeling van het profielwerkstuk, alsmede
c. de eindcijfers voor de examenvakken
2. De voorzitter reikt aan de in het eerste lid bedoelde kandidaat, alsmede aan de kandidaat aan wie op grond van de definitieve uitslag niet op grond van artikel 30, derde lid, een diploma kan worden uitgereikt, een certificaat uit, waarop zijn vermeld, voor zover van toepassing:
a. het vak of de vakken waarvoor de kandidaat een eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en
b. de vakken, het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk, alsmede de beoordeling van het profielwerkstuk, voor zover beoordeeld met «goed» of «voldoende».
3. Onze Minister stelt het model van het certificaat en de cijferlijst vast.
4. De voorzitter en de secretaris tekenen de certificaten.
1. Duplicaten van afgegeven diploma's, certificaten, vrijstellingsbewijzen en cijferlijsten worden niet verstrekt.
2. Een schriftelijke verklaring dat een in het eerste lid bedoeld document is afgegeven, welke verklaring dezelfde waarde heeft als dat document zelf, kan uitsluitend door of vanwege Onze Minister worden verstrekt.
1. De voorzitter kan toestaan dat een gehandicapte kandidaat het examen geheel of gedeeltelijk aflegt op een wijze die is aangepast aan de mogelijkheden van die kandidaat. In dat geval bepaalt de voorzitter de wijze waarop het examen zal worden afgelegd.
2. Tenzij sprake is van een objectief waarneembare lichamelijke handicap, geldt ten aanzien van de in het eerste lid bedoelde aangepaste wijze van examineren dat:
a. een deskundigenverklaring voorligt die door een ter zake deskundige psycholoog of orthopedagoog is opgesteld,
b. de aanpassing voor zover betrekking hebbend op het centraal examen in ieder geval kan bestaan uit een verlenging van de duur van de desbetreffende toets van het centraal examen met een door de voorzitter noodzakelijk geoordeelde periode, en
c. een andere aanpassing slechts kan worden toegestaan voor zover daartoe in de onder a genoemde deskundigenverklaring ten aanzien van betrokkene een voorstel wordt gedaan dan wel indien de aanpassing aantoonbaar aansluit bij de begeleidingsadviezen, vermeld in die deskundigenverklaring.
3. De staatsexamencommissie kan ten aanzien van een kandidaat die de Nederlandse taal onvoldoende beheerst, afwijken van de bij of krachtens dit besluit vastgestelde voorschriften, indien de kandidaat met inbegrip van het jaar waarin hij staatsexamen of deelstaatsexamen aflegt, ten hoogste zes jaren onderwijs in Nederland heeft gevolgd en niet het Nederlands als moedertaal heeft. De in de eerste volzin bedoelde afwijking kan betrekking hebben op:
a. het vak Nederlandse taal en letterkunde;
b. enig ander vak waarbij het gebruik van de Nederlandse taal van overwegende betekenis is.
4. De in het derde lid bedoelde afwijking bestaat ten aanzien van het centraal examen uitsluitend uit een verlenging van de duur van de desbetreffende toets met een door de voorzitter noodzakelijk geoordeelde periode, en het verlenen van toestemming tot het gebruik van een verklarend woordenboek der Nederlandse taal.
5. Van elke afwijking op grond van het eerste en derde lid wordt mededeling gedaan aan de inspectie, in de vorm van een totaaloverzicht van afwijkingen per tijdvak.
1. Zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de definitieve uitslag zendt de voorzitter aan de Informatie Beheer Groep en aan de inspectie een lijst die voor iedere kandidaat die niet is geslaagd voor het staatsexamen, vermeldt, voor zover van toepassing:
a. de vakken waarin examen is afgelegd;
b. de cijfers van het commissie-examen;
c. de beoordeling van het profielwerkstuk, en de vakken waarop het profielwerkstuk betrekking heeft;
d. de cijfers van het centraal examen;
e. de eindcijfers;
f. de uitslag van het staatsexamen.
2. Zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de definitieve uitslag zendt de voorzitter aan de Informatie Beheer Groep en aan de inspectie een lijst die voor iedere kandidaat die is geslaagd voor het staatsexamen, vermeldt, voor zover van toepassing:
a. het profiel of de profielen waarop het examen betrekking heeft;
b. de vakken die zijn vermeld op de cijferlijst;
c. de cijfers van het commissie-examen of in voorkomend geval van het schoolexamen;
d. de beoordeling van het profielwerkstuk, en de vakken waarop het profielwerkstuk betrekking heeft;
e. de cijfers van het centraal examen;
f. de eindcijfers;
g. de vakken waarvoor de kandidaat is vrijgesteld, met voor zover van toepassing de cijfers voor de desbetreffende vakken;
h. de uitslag van het staatsexamen.
3. Zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de eindcijfers van de kandidaten die deelstaatsexamen hebben afgelegd, stuurt de voorzitter aan de Informatie Beheer Groep en aan de inspectie een lijst die voor iedere kandidaat vermeldt, voor zover van toepassing:
a. de vakken die zijn vermeld op de cijferlijst;
b. de cijfers van het commissie-examen;
c. de beoordeling van het profielwerkstuk, en de vakken waarop het profielwerkstuk betrekking heeft;
d. de cijfers van het centraal examen;
e. de eindcijfers.
1. Het schriftelijke werk van de kandidaten wordt gedurende ten minste zes maanden na afloop van het examen bewaard op een door de voorzitter te bepalen wijze. Een kandidaat die voor een vak centraal examen aflegt met geheime opgaven kan omtrent zijn werk gedurende genoemde periode van zes maanden inlichtingen inwinnen bij de voorzitter. Elk der overige kandidaten kan gedurende die periode zijn schriftelijk werk inzien.
2. Een door de voorzitter ondertekend exemplaar van de lijst, bedoeld in artikel 34, eerste, tweede en derde lid, en de door de kandidaat overgelegde documenten, worden gedurende ten minste zes maanden na de vaststelling van de uitslag in het archief van de staatsexamencommissie bewaard.
3. De voorzitter draagt er zorg voor dat een volledig stel van de bij de centrale examens gebruikte opgaven gedurende ten minste zes maanden na de vaststelling van de uitslag bewaard blijft in het archief van de staatsexamencommissie.
De voorzitter kan bij of krachtens dit besluit vastgestelde voorschriften buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op de bijzondere functie van het staatsexamen mede voor kandidaten die in bijzondere omstandigheden verkeren, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
In het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o.1 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
In artikel 1, eerste lid, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In de begripsbepaling van «deeleindexamen» wordt «in één van de» vervangen door: in één of meer van de.
2. In de begripsbepaling van «herkansing» vervalt «dan wel alsnog».
In artikel 2, vijfde lid, wordt in de eerste volzin «voor v.b.o.» vervangen door «voor voortgezet onderwijs», wordt «f 258» vervangen door «f. 1250» en vervalt de tweede volzin.
In artikel 5 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt na «enig deel van het eindexamen» ingevoegd «dan wel ten aanzien van een aanspraak op vrijstelling» en wordt na «heeft gemaakt,» ingevoegd: dan wel zonder geldige reden afwezig is, .
2. In het tweede lid, tweede volzin, wordt «in het volgend tijdvak van het centraal examen, dan wel ten overstaan van de staatsexamencommissie» vervangen door: in een volgend tijdvak van het centraal examen.
3. Het derde lid wordt vervangen door:
3. Het besluit waarbij een in het eerste lid bedoelde maatregel wordt genomen, wordt tegelijkertijd in afschrift toegezonden aan de inspectie en, indien de kandidaat minderjarig is, aan de wettelijke vertegenwoordigers van de kandidaat.
Artikel 9 wordt vervangen door de artikelen 9 tot en met 10a, luidend:
1. Onverminderd vrijstellingen als bedoeld in de artikelen 11, 12 en 13 is de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs:
a. vrijgesteld van het examen in een algemeen vak van de theoretische leerweg in het v.m.b.o. op grond van het examen v.w.o., h.a.v.o. of v.m.b.o., indien voor het overeenkomstige vak een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald,
b. vrijgesteld van het examen in een vak in het h.a.v.o. op grond van een examen v.w.o. of h.a.v.o., indien voor het overeenkomstige vak een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald;
c. vrijgesteld van het examen in een vak in het v.w.o. op grond van een examen v.w.o., indien voor het overeenkomstige vak een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald;
d. vrijgesteld van het examen in een vak van het v.w.o. of h.a.v.o. op grond van het overeenkomstige examen, afgelegd in de Nederlandse Antillen of in Aruba, indien voor het overeenkomstige vak een eindcijfer 6 of hoger of een daarmee overeenkomende waardering is behaald;
e. vrijgesteld van het profielwerkstuk of sectorwerkstuk, indien reeds eerder een profielwerkstuk respectievelijk sectorwerkstuk is gemaakt dat betrekking heeft op twee vakken uit het desbetreffende profieldeel respectievelijk op een thema uit de desbetreffende sector, en dat is beoordeeld als «voldoende» of «goed».
2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing indien na het jaar waarin het eindcijfer of de beoordeling is vastgesteld, nog geen 10 jaren zijn verstreken.
3. In aanvulling op het eerste lid, onder a tot en met c, is de kandidaat die het eindexamen v.w.o. of h.a.v.o. aflegt, vrijgesteld van het onderdeel letterkunde van elke moderne taal, indien de kandidaat bij een eerder afgelegd examen, voor letterkunde een eindcijfer 6 of hoger heeft behaald.
4. In aanvulling op het eerste lid, onder a tot en met e, en derde lid, is de daar bedoelde kandidaat eveneens vrijgesteld indien het eindcijfer 5 of 4 is behaald, mits de kandidaat voldoet aan de voorwaarden van artikel 49 om te slagen voor het eindexamen.
5. Bij ministeriële regeling worden nadere voorschriften gegeven voor de toepassing van het eerste lid.
1. Onverminderd artikel 9 kan de staatsexamencommissie op verzoek van de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, vrijstelling verlenen voor een examenvak, indien de kandidaat op grond van eerder gevolgd onderwijs aantoonbaar in het bezit is van voldoende kennis en vaardigheden ter zake van het desbetreffende vak. De vrijstelling kan slechts worden verleend op basis van een diploma, getuigschrift of ander bewijsstuk, al of niet behaald in Nederland, dat door de staatsexamencommissie wordt aanvaard als bewijs van voldoende kennis en vaardigheden. Indien de staatsexamencommissie dit nodig oordeelt, onderzoekt zij of de kandidaat in het bezit is van voldoende kennis en vaardigheden.
2. Het eerste lid is uitsluitend van toepassing indien na het jaar waarin het in dat lid bedoelde diploma, getuigschrift of ander bewijsstuk is vastgesteld, nog geen 10 jaren zijn verstreken
3. Tot de in het eerste lid bedoelde diploma's, getuigschriften en andere bewijsstukken behoren in elk geval die betreffende het Internationaal Baccalaureaat, het Europees Baccalaureaat en die betreffende het overeenkomstige onderwijs in een lid-staat van de Europese Unie.
4. Indien de staatsexamencommissie de gevraagde vrijstelling verleent, verstrekt zij de verzoeker een bewijs van vrijstelling, en zendt zij aan de inspectie alsmede de Informatie Beheer Groep een afschrift daarvan.
5. Het bewijs van vrijstelling vermeldt de gronden van de vrijstelling, het tijdstip van het verrichten van de onderwijs- of examenprestatie waarop de vrijstelling berust, en gaat in voorkomend geval vergezeld van een verklaring betreffende het in het eerste lid bedoelde onderzoek naar de kennis en vaardigheden van de examenkandidaat, of naar de in het eerste lid bedoelde bewijsstukken.
6. Onze Minister stelt het model van het bewijs van vrijstelling vast.
Een verzoek om vrijstelling als bedoeld in artikel 10 wordt schriftelijk ingediend bij de staatsexamencommissie, onder overlegging van een uittreksel uit het geboorte- of persoonsregister en een gewaarmerkte fotokopie van het diploma, getuigschrift of andere bewijsstuk waarop het verzoek om vrijstelling berust.
In artikel 11 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid, onder c, en tweede lid, wordt «480 uren» vervangen door: 280 uren.
2. Het achtste lid vervalt.
In artikel 12 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid, onder c, en derde lid, wordt «960 uren» vervangen door: 760 uren.
2. Aan het eerste lid, onder c, wordt toegevoegd: Het eindexamen kan in het vrije deel ook omvatten, culturele en kunstzinnige vorming 1.
3. Het negende lid vervalt.
In artikel 13 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid, onder c, en tweede lid, wordt «320 uren» vervangen door: 200 uren.
2. Het zevende lid vervalt.
In artikel 31 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt na «de gang van zaken tijdens het eindexamen,» ingevoegd: de herkansing van het schoolexamen,.
2. Aan het eerste lid wordt toegevoegd: Ten aanzien van de herkansing wordt in elk geval bepaald, in welke gevallen een herkansing mogelijk is. Ook kan worden bepaald dat tot die gevallen kunnen behoren gevallen dat de kandidaat door ziekte of ten gevolge van een bijzondere van zijn wil onafhankelijke omstandigheid, niet in staat is geweest, aan de desbetreffende toets deel te nemen.
3. In het tweede lid wordt de zinsnede «de herkansing van het schoolexamen, het herexamen van het schoolexamen» vervangen door: de tijdvakken waarbinnen de toetsen van het schoolexamen aanvangen, de herkansing daaronder mede begrepen, de wijze van herkansing van het schoolexamen.
De artikelen 35a en 35b vervallen, en in de artikelen 36, eerste en derde lid, 38, eerste lid, 40, eerste lid, en 56 vervallen de woorden «, dan wel, voor zover het landbouwonderwijs betreft, Onze Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij,»
In artikel 36 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd: De aanwijzing geldt voor het eerste en tweede tijdvak.
2. De tweede volzin van het tweede lid vervalt.
Artikel 37 komt te luiden:
1. Het centraal examen voor de scholen voor voortgezet onderwijs kent een eerste, tweede en derde tijdvak.
2. Het eerste en tweede tijdvak worden afgenomen in het laatste leerjaar.
3. Het derde tijdvak wordt aansluitend aan het laatste leerjaar afgenomen door de staatsexamencommissie.
4. Onze Minister kan vakken aanwijzen waarin wegens het zeer geringe aantal kandidaten, het eindexamen in het tweede tijdvak eveneens wordt afgenomen door de staatsexamencommissie.
5. Bij toepassing van het derde of vierde lid, leveren de kandidaten de opgaven, de door hen gemaakte aantekeningen alsmede andere door hen gemaakte stukken in bij een van degenen die toezicht houden. De voorzitter van de staatsexamencommissie bepaalt, in welke gevallen wordt afgeweken van de eerste volzin, alsmede in welke gevallen en op welk tijdstip de opgaven, de aantekeningen en de andere stukken, bedoeld in die volzin, aan de kandidaten worden teruggegeven.
Artikel 41 komt te luiden:
1. De directeur doet het gemaakte werk van het centraal examen met een exemplaar van de opgaven en met het proces-verbaal van het examen toekomen aan de examinator in het desbetreffende vak. De examinator beoordeelt het werk zo spoedig mogelijk en past daarbij de in artikel 39, eerste lid, onderdeel e, bedoelde beoordelingsnormen toe. De examinator drukt zijn beoordeling uit in de score, bedoeld in artikel 39, eerste lid, onderdeel f. De examinator zendt de score en het beoordeelde werk aan de directeur.
2. De directeur doet de van de examinator ontvangen stukken met een exemplaar van de opgaven, de beoordelingsnormen, het proces-verbaal en de regels voor het bepalen van de score, bedoeld in het eerste lid, onverwijld aan de betrokken gecommitteerde toekomen.
3. De gecommitteerde beoordeelt het werk zo spoedig mogelijk en past daarbij de in artikel 39, eerste lid, onderdeel e, bedoelde beoordelingsnormen en de in artikel 39, eerste lid, onderdeel f, bedoelde regels voor het bepalen van de score toe.
4. Bij ministeriële regeling kunnen nadere voorschriften worden gegeven voor de toepassing van het eerste tot en met derde lid.
5. Onze Minister kan bepalen dat in verband met de aard van de opgaven, ter vermijding van overbelasting van de gecommitteerden dan wel ter versnelling van de examenprocedure wordt afgeweken van het eerste tot en met vierde lid en van artikel 42.
Artikel 42 komt te luiden:
1. De examinator en de gecommitteerde stellen in onderling overleg de score voor het centraal examen vast. Komen zij daarbij niet tot overeenstemming, dan stellen zij de score vast op het rekenkundig gemiddelde van de twee scores, in voorkomend geval afgerond op het naasthogere gehele getal.
2. De directeur stelt het cijfer voor het centraal examen in een vak vast op grond van de in het eerste lid bedoelde score en met inachtneming van artikel 39, eerste lid, onderdeel g.
In artikel 45 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Aan het eerste lid wordt toegevoegd: Indien artikel 37, vierde lid, toepassing vindt, wordt gelegenheid gegeven het centraal examen op meer dan twee toetsen te voltooien, afhankelijk van de feitelijke mogelijkheden.
2. In het tweede lid vervalt de tweede volzin.
3. In het derde lid vervallen de woorden «welke cijfers de kandidaat voor het schoolexamen en het eventueel reeds afgelegde gedeelte van het centraal examen heeft behaald, alsmede».
In artikel 48 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt na «stellen» ingevoegd: in geval van een eindexamen.
2. Onder vernummering van het tweede lid tot derde lid wordt een nieuw tweede lid ingevoegd, luidend:
2. De uitslag luidt «geslaagd voor het eindexamen» of «afgewezen voor het eindexamen».
3. Toegevoegd worden een vierde tot en met achtste lid, luidend:
4. Met het afleggen van het eindexamen in enig jaar aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs wordt gelijkgesteld het in dat jaar afleggen van examen in een of meer vakken aan die instelling met het oogmerk, in dat jaar het diploma te behalen door de combinatie met het overleggen door de desbetreffende kandidaat aan de examencommissie v.a.v.o. van:
a. een in artikel 52, eerste lid, bedoelde cijferlijst van een school die is uitgereikt in een eerder jaar;
b. een in artikel 52, eerste lid, bedoelde cijferlijst, of een in artikel 53, tweede lid, bedoeld certificaat, afgegeven door een andere instelling voor educatie en beroepsonderwijs;
c. een cijferlijst als bedoeld in artikel 30, eerste of tweede lid, of artikel 31, eerste lid, van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000;
d. een of meer bewijzen van vrijstelling als bedoeld in artikel 10, vierde lid, van dit besluit, of als bedoeld in artikel 11, vierde lid, van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000.
5. Cijferlijsten worden uitsluitend bij de vaststelling van de uitslag betrokken, indien na het jaar waarin zij zijn vastgesteld, nog geen 10 jaren zijn verstreken. Vrijstellingsbewijzen worden uitsluitend bij de vaststelling van de uitslag betrokken indien na het jaar waarin het onderliggende diploma, getuigschrift of ander bewijsstuk is vastgesteld, nog geen 10 jaren zijn verstreken.
6. De kandidaat toont in voorkomend geval ten genoegen van de directeur aan dat hij recht heeft op een vrijstelling ingevolge de artikelen 11, 12, 13, 22, 23, 24 of 25, of ingevolge artikel 9, van dit besluit, dan wel als bedoeld in artikel 10 van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000.
7. De directeur vergewist zich ervan dat het eindexamen de in de artikelen 11, 12,13, 22, 23, 24 of 25 voorgeschreven vakken omvat.
8. Indien de kandidaat eindexamen heeft afgelegd en in datzelfde jaar deelstaatsexamen heeft afgelegd of deeleindexamen aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, worden de met het deelstaatsexamen respectievelijk deeleindexamen behaalde cijfers, indien de kandidaat daarom tijdig en schriftelijk heeft verzocht, betrokken bij de uitslagbepaling.
In artikel 49 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Het derde tot en met zevende lid worden vervangen door een nieuw derde tot en met vijfde lid, luidend:
3. De kandidaat die eindexamen v.w.o. of h.a.v.o. heeft afgelegd, is geslaagd indien hij:
a. voor al zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald,
b. voor één van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 4 of 5 en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, dan wel
c. voor twee van zijn vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 5 heeft behaald dan wel voor één van de vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld als eindcijfer 4 en voor één van deze vakken als eindcijfer 5 heeft behaald, en voor de overige vakken waarvoor een eindcijfer is vastgesteld, als eindcijfer 6 of meer heeft behaald, met dien verstande dat van deze vakken waarvoor als eindcijfer 4 of 5 is behaald, niet meer dan één vak het profieldeel betreft.
4. In aanvulling op het derde lid geldt dat het profielwerkstuk, en bij scholen voor v.w.o. en h.a.v.o. bovendien de deelvakken culturele en kunstzinnige vorming 1 en lichamelijke opvoeding 1 van het gemeenschappelijk deel van elk profiel, moeten zijn beoordeeld als «voldoende» of «goed».
5. Zodra de eindcijfers en indien mogelijk de uitslag is vastgesteld, maakt de directeur deze schriftelijk aan iedere kandidaat bekend, onder mededeling van het in artikel 51 bepaalde. De uitslag is de definitieve uitslag indien artikel 51, eerste lid, geen toepassing vindt.
Artikel 51, eerste lid, wordt vervangen door:
1. De kandidaat heeft voor één vak waarin hij reeds examen heeft afgelegd, nadat ingevolge artikel 49, vijfde lid, de eindcijfers zijn bekendgemaakt, het recht om in het tweede tijdvak of, indien artikel 45, eerste lid, van toepassing is, in het derde tijdvak, opnieuw deel te nemen aan het centraal examen.
Artikel 52 komt te luiden:
1. De directeur reikt op grond van de definitieve uitslag aan elke kandidaat die eindexamen heeft afgelegd, een cijferlijst uit waarop voor zover van toepassing zijn vermeld:
a. de cijfers voor het schoolexamen en de cijfers voor het centraal examen,
b. de vakken en het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk, alsmede de beoordeling van het profielwerkstuk,
c. het thema van het sectorwerkstuk, alsmede de beoordeling van het sectorwerkstuk,
d. de beoordeling van de deelvakken culturele en kunstzinnige vorming 1 en lichamelijke opvoeding 1 in v.w.o. en h.a.v.o.,
e. de beoordeling van het kunstvak en het vak lichamelijke opvoeding uit het gemeenschappelijk deel van de leerweg in m.a.v.o. en v.b.o.,
f. volgens welke differentiatie als bedoeld in artikel 7, derde lid, is geëxamineerd,
g. de eindcijfers voor de examenvakken, alsmede
h. de uitslag van het eindexamen.
2. De directeur reikt op grond van de definitieve uitslag aan elke voor het eindexamen geslaagde kandidaat, daaronder mede begrepen de kandidaat die zijn eindexamen met gunstig gevolg heeft voltooid ten overstaan van de staatsexamencommissie, een diploma uit, waarop het profiel of de profielen zijn vermeld die bij de uitslag zijn betrokken. Op het dipoma v.m.b.o. is de leerweg vermeld die bij de uitslag is betrokken.
3. Indien een kandidaat in meer vakken examen heeft afgelegd dan in de vakken die ten minste samen een eindexamen vormen, worden de vakken die niet bij de bepaling van de uitslag zijn betrokken, op de cijferlijst vermeld, tenzij de kandidaat daartegen bedenkingen heeft geuit.
4. Onze Minister stelt het model van de cijferlijst vast.
5. De deelvakken culturele en kunstzinnige vorming 1, lichamelijke opvoeding 1, het vak lichamelijke opvoeding en de vakken behorende tot de beeldende vorming, muziek, dans of drama van het gemeenschappelijk deel, waarvoor de kandidaat die het eindexamen aflegt aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, ingevolge artikel 11, vierde lid, artikel 12, vijfde lid, artikel 13, vierde lid, of artikel 22, vierde lid, is vrijgesteld, worden niet vermeld op de cijferlijst. Andere vakken waarvoor de kandidaat is vrijgesteld bij het examen, worden zonder vermelding van een cijfer vermeld op de cijferlijst, behalve in geval van vrijstellingen als bedoeld in artikel 9 van dit besluit en 10 van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000, die wel leiden tot vermelding van een cijfer.
6. De directeur en de secretaris van het eindexamen tekenen de diploma's en de cijferlijsten.
7. Indien de kandidaat in een bepaald jaar is geslaagd voor het eindexamen, draagt de directeur er op verzoek van de kandidaat zorg voor dat de behaalde cijfers voor de vakken waarin in datzelfde jaar deeleindexamen of deelstaatsexamen is afgelegd, worden vermeld op de cijferlijst.
8. De directeur reikt aan de kandidaat van een school voor m.a.v.o. of een scholengemeenschap die in elk geval een school voor m.a.v.o. omvat, die met goed gevolg het examen v.m.b.o. in de gemengde leerweg heeft afgelegd en bovendien examen heeft afgelegd in het algemeen vak en met het meetellen van dat vak voldoet aan artikel 49 voor zover het betreft de theoretische leerweg, op diens verzoek het diploma v.m.b.o. in de theoretische leerweg uit.
Artikel 53 komt te luiden:
1. De examencommissie v.a.v.o. reikt aan de kandidaat die deeleindexamen heeft afgelegd aan een instelling voor educatie en beroepsonderwijs, een cijferlijst uit waarop zijn vermeld, voor zover van toepassing:
a. de cijfers voor het schoolexamen en het centraal examen,
b. de vakken en het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk, alsmede de beoordeling van het profielwerkstuk,
c. het thema alsmede de beoordeling van het sectorwerkstuk, en
d. de eindcijfers voor de examenvakken.
2. De examencommissie v.a.v.o. reikt aan de in het eerste lid bedoelde kandidaat, alsmede aan de kandidaat aan wie op grond van de definitieve uitslag niet op grond van 52, tweede lid, een diploma kan worden uitgereikt, een certificaat uit, waarop zijn vermeld, voor zover van toepassing:
a. het vak of de vakken waarvoor de kandidaat een eindcijfer 6 of meer heeft behaald,
b. de vakken en het onderwerp of de titel van het profielwerkstuk, voor zover beoordeeld met «goed» of «voldoende», en
c. het thema van het sectorwerkstuk, voor zover beoordeeld met «goed» of «voldoende».
3. De directeur reikt aan de definitief voor het eindexamen v.m.b.o. afgewezen kandidaat die de school verlaat en die voor een of meer vakken van dat eindexamen een eindcijfer 6 of meer heeft behaald, een certificaat uit, waarop zijn vermeld, voor zover van toepassing:
a. het vak of de vakken waarvoor de kandidaat een eindcijfer 6 of meer heeft behaald, en
b. het thema van het sectorwerkstuk, voor zover beoordeeld met «goed» of «voldoende».
4. Onze Minister stelt het model van het certificaat en de cijferlijst vast.
Na artikel 53 wordt een artikel 54 ingevoegd, luidend:
1. Duplicaten van afgegeven diploma's, certificaten, vrijstellingsbewijzen en cijferlijsten worden niet verstrekt.
2. Een schriftelijke verklaring dat een in het eerste lid bedoeld document is afgegeven, welke verklaring dezelfde waarde heeft als dat document zelf, kan uitsluitend door de Informatie Beheer Groep worden verstrekt.
In artikel 56 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. Onder verlettering van de onderdelen a tot en met e tot respectievelijk b tot en met f wordt een nieuw onderdeel a ingevoegd, luidend:
a. het profiel of de profielen danwel de leerweg waarop het examen betrekking heeft;.
2. In onderdeel c wordt voor de puntkomma ingevoegd: alsmede in voorkomend geval, de beoordeling van het profielwerkstuk of sectorwerkstuk, en de vakken waarop het profielwerkstuk betrekking heeft respectievelijk het thema van het sectorwerkstuk;.
3. In onderdeel f vervallen de woorden «of het deeleindexamen».
In artikel 57 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste lid wordt «lijsten bedoeld in» vervangen door: lijst, bedoeld in.
2. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidend:
4. Een kandidaat die voor een vak ten overstaan van de staatsexamencommissie centraal examen aflegt met geheime opgaven, kan omtrent zijn werk gedurende genoemde periode van zes maanden inlichtingen inwinnen bij de voorzitter van die commissie.
Artikel 59 komt te luiden:
1. Het bevoegd gezag kan, de inspectie gehoord, toestaan dat ten aanzien van een kandidaat die in het laatste leerjaar langdurig ziek is, en ten aanzien van een kandidaat die lange tijd ten gevolge van een bijzondere, van de wil van de kandidaat onafhankelijke omstandigheid niet in staat is geweest het onderwijs in alle betrokken eindexamenvakken gedurende het laatste leerjaar te volgen, het centraal examen en in voorkomend geval het schoolexamen, voor een deel van de vakken in het ene schooljaar en voor het andere deel in het daarop volgende schooljaar wordt afgelegd. In dat geval wordt het eindexamen in een vak in het eerste of in het tweede van deze schooljaren afgesloten.
2. Het bevoegd gezag geeft zijn in het eerste lid bedoelde toestemming uiterlijk voor de aanvang van het eerste tijdvak van het centraal examen. In bijzondere gevallen kan het bevoegd gezag afwijken van de eerste volzin ten behoeve van een kandidaat die nog niet in alle betrokken eindexamenvakken centraal examen heeft afgelegd.
3. Artikel 51, eerste tot en met vierde lid, is ten aanzien van de kandidaat van toepassing in het eerste en in het tweede schooljaar van het gespreid centraal examen, met dien verstande dat het in dat artikel bedoelde recht in het eerste schooljaar ontstaat nadat de eindcijfers van de vakken waarvoor in het eerste schooljaar het centraal examen is afgesloten, voor de eerste maal zijn vastgesteld.
4. Zo spoedig mogelijk na de vaststelling van de eindcijfers, behaald tot en met het eerste schooljaar van het gespreid centraal examen, zendt het bevoegd gezag aan de inspectie een lijst waarop voor die kandidaat zijn vermeld de gegevens, genoemd in artikel 56, onderdelen a tot en met e.
5. De directeur en de secretaris stellen op verzoek van de kandidaat de uitslag van het eindexamen reeds vast aan het einde van het eerste schooljaar van het gespreid centraal examen of het gespreid schoolexamen, met overeenkomstige toepassing van artikel 49.
De Inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:
1. De aanduiding van artikel 9 wordt vervangen door:
Artikel 9. Vrijstellingen v.a.v.o. van rechtswege
2. Ingevoegd worden de volgende aanduidingen:
Artikel 10. Vrijstellingen v.a.v.o. op verzoek
Artikel 10a. Vrijstellingsprocedure
3. De aanduidingen van de artikelen 35a en 35b vervallen.
4. De aanduiding van artikel 41 wordt vervangen door:
Artikel 41. Beoordeling centraal examen
5. De aanduiding van artikel 42 wordt vervangen door:
Artikel 42. Vaststelling score en cijfer centraal examen
6. De aanduiding van artikel 50 vervalt.
7. De aanduiding van artikel 53 wordt vervangen door:
Artikel 53. Certificaat en cijferlijst
8. De aanduiding van artikel 54 wordt vervangen door:
Artikel 54. Duplicaten en afgifte verklaringen
9. De aanduiding van artikel 60 vervalt.
In artikel VIII van het Besluit van 15 november 1997, houdende wijziging van het Inrichtingsbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o., het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. en enkele andere besluiten in verband met invoering van profielen in het voortgezet onderwijs (invoering profielen voortgezet onderwijs; Stb. 588) worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1. In het eerste en tweede lid wordt «artikel V» vervangen door «artikel VI» en in het derde lid, eerste volzin, wordt «artikel VI» vervangen door: artikel VII.
2. In het eerste lid wordt «480 uren» telkens vervangen door: 280 uren.
3. In het tweede lid wordt «960 uren» telkens vervangen door: 760 uren.
4. In het derde lid wordt «320 uren» telkens vervangen door: 200 uren.
In het Inrichtingsbesluit W.V.O.2 worden de volgende wijzigingen aangebracht:
Artikel 26b wordt als volgt gewijzigd:
1. De laatste volzin van het achtste lid vervalt.
2. Toegevoegd wordt een nieuw lid, luidend:
9. Onverminderd de artikelen 11, eerste lid, onder c, en 12, eerste lid, onder c, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. kan het vrije deel van elk profiel ook omvatten: aanvullend onderwijs in vakken, deelvakken en andere programma-onderdelen als bedoeld in het eerste tot en met achtste lid.
Aan artikel 26c wordt een nieuw lid toegevoegd, luidend:
8. Onverminderd artikel 13, eerste lid, onder c, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. kan het vrije deel van elk profiel ook omvatten: aanvullend onderwijs in vakken, deelvakken en andere programma-onderdelen als bedoeld in het eerste tot en met zevende lid.
1. Cijferlijsten en vrijstellingsbewijzen als bedoeld in artikel 25, derde lid, van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en in artikel 48, vierde lid, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. worden voor zover zij op de datum van inwerkingtreding van dit besluit langer dan 5 jaar geleden zijn afgegeven, voor de toepassing van die artikelen 25 en 48 aangemerkt als cijferlijsten en vrijstellingsbewijzen die 5 jaar voor die datum van inwerkingtreding zijn afgegeven.
2. Met cijferlijsten als bedoeld in artikel 25, derde lid, van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 en in artikel 48, vierde lid, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. worden onverminderd het eerste lid gelijkgesteld certificaten als bedoeld in artikel 38 van het Besluit staatsexamens v.w.o.- h.a.v.o.- m.a.v.o. 1978 en in artikel 53 van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o., zoals luidend voorafgaand aan de datum van inwerkingtreding van dit besluit.
1. In afwijking van artikel 2, eerste en tweede lid, van het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 bedragen de daar bedoelde tarieven:
a. voor het kalenderjaar 2001 f 65 in plaats van f 125 en f 130 in plaats van f 250, met een maximum van f 650 in plaats van f 1250;
b. voor het kalenderjaar 2002 f 85 in plaats van f 125 en f 170 in plaats van 250, met een maximum van f 850 in plaats van f 1250;
c. voor het kalenderjaar 2003 f 105 in plaats van f 125 en f 210 in plaats van f 250, met een maximum van f 1050 in plaats van f 1250.
2. In afwijking van artikel 2, vijfde lid, van het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. is het bedrag voor een volledig eindexamen:
a. voor het kalenderjaar 2001 f 650;
b. voor het kalenderjaar 2002 f 850;
c. voor het kalenderjaar 2003 f 1050.
Het Besluit staatsexamens vwo-havo-mavo 2000 is voor de eerste maal van toepassing:
a. ten aanzien van het kalenderjaar 2001 wat het staatsexamen havo betreft;
b. ten aanzien van het kalenderjaar 2002 wat het staatsexamen vwo betreft.
Het Besluit staatsexamens v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o. 1978 wordt ingetrokken.
1. Dit besluit treedt met uitzondering van de artikelen 37, 39, 40 wat het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. betreft, en 41, tweede lid, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het besluit wordt geplaatst.
2. De artikelen 37, 39, 40 wat het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. betreft, en 41, tweede lid, treden in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip, dat voor de verschillende onderdelen verschillend kan worden vastgesteld, met dien verstande dat artikel 39 terugwerkt tot en met 1 augustus 1998. Laatstbedoeld besluit wordt niet genomen voordat vier weken zijn verstreken nadat het onderhavige besluit is overgelegd aan beide kamers der Staten-Generaal en gedurende die termijn niet door of namens een van beide kamers de wens wordt te kennen gegeven dat het in die artikelen geregelde onderwerp bij de wet wordt geregeld.
Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.
histnootDe Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
K. Y. I. J. Adelmund
Uitgegeven de twaalfde september 2000
De Minister van Justitie,
A. H. Korthals
Dit besluit heeft betrekking op de voorschriften over:
a. de staatsexamens vwo en havo;
b. de examens aan de scholen voor voorbereidend wetenschappelijk onderwijs (vwo) en hoger algemeen voortgezet onderwijs (havo), daaronder begrepen de op grond van artikel 56 van de Wet op het voortgezet onderwijs (WVO) aangewezen scholen;
c. de examens aan de Regionale opleidingencentra (ROC's), geregeld in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB), alsmede aan aangewezen particuliere instellingen, wat de opleidingen voortgezet algemeen volwassenenonderwijs (vavo) betreft die opleiden voor het diploma vwo of havo.
Het Eindexamenbesluit is door het Besluit van 24 maart 2000 (Stb.158) gewijzigd in verband met de invoering van leerwegen in middelbaar algemeen voortgezet onderwijs (mavo) en voorbereidend beroepsonderwijs (vbo).
Voor de «oude» opleidingen vwo, havo, mavo (en het daarmee corresponderende vavo) en vbo, en voor de staatsexamens oude stijl, dat wil zeggen van vóór de profielen respectievelijk leerwegen, gelden van rechtswege de (staats)examenvoorschriften zoals luidend op 31 juli 1998, onverminderd afwijkingen daarvan die op grond van het overgangsrecht van de Wet profielen of de Wet leerwegen bij ministeriële regeling zijn vastgesteld.
Voor de «profielen- staatsexamens» vwo en havo geldt het bij deze vastgestelde nieuwe Staatsexamenbesluit, dat nog geen betrekking heeft op het vmbo. Het nieuwe Staatsexamenbesluit zal nog worden aangepast voor het vmbo.
Het voorliggende besluit is in de eerste plaats een vervolg op het Besluit invoering profielen voortgezet onderwijs van 15 november 1997, Stb.588, dat op 1 augustus 1998 in werking is getreden en voor het eerst betrekking heeft op de havo-examens in 2000. Datzelfde besluit heeft de vavo-examens afgestemd op de profielen.
Het nu voorliggende besluit omvat in hoofdzaak:
1. vervanging van de regels uit het Besluit staatsexamens v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o. 1978 (hierna: Staatsexamenbesluit 1978) met name door aanpassing aan de Wet van 2 juli 1997, Stb.322 (profielen vo) en aan het gewijzigde Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. (hierna: Eindexamenbesluit). Zie paragraaf 2 van deze toelichting;
2. een gewijzigde regeling voor het meenemen en inzetten van eerder aan dagscholen behaalde examenresultaten, met het oog op het behalen van een vavo-diploma of een staatsexamendiploma. Zie paragraaf 3 van deze toelichting;
3. een aangepaste zak/slaagregeling. Zie paragraaf 4 van deze toelichting;
4. een verruimde regeling voor het moment van cijferbepaling en herkansing. Zie paragraaf 5 van deze toelichting;
5. verbetering en verduidelijking van een aantal voorschriften. Zie de artikelsgewijze toelichting.
2. Aanpassingen van de staatsexamens
Het nieuwe Staatsexamenbesluit volgt zoveel mogelijk het Eindexamenbesluit, ook voor de tijdvakaanduidingen, met dien verstande dat de staatsexamens nog een vierde tijdvak kennen.
De examenregels zijn identiek aan die van het Eindexamenbesluit, behoudens voor zover specifieke (aanvullende of afwijkende) regels noodzakelijk zijn voor de staatsexamens.
Een en ander houdt onder meer in, dat geen afzonderlijke examenprogramma's meer worden vastgesteld voor de staatsexamens. De eindexamenprogramma's gelden in principe ook voor de staatsexamens. Waar dat op praktische problemen stuit, treft de staatsexamencommissie een voorziening.
De staatsexamencommissie wordt voortaan in feite beschouwd als een «school» die alleen examens afneemt. De staatsexamencommissie heeft daarom ook een examenreglement en een programma van toetsing en afsluiting (PTA).
De «derde-tijdvakkers» van de eindexamens vielen juridisch nog onder het regime van het Eindexamenbesluit én van het Staatsexamenbesluit 1978. Deze regimes waren op onderdelen met elkaar in strijd. Voortaan vallen de derde-tijdvakkers van de eindexamens alleen nog onder het regime van het Eindexamenbesluit. Zij ontvangen een schooldiploma, geen staatsexamendiploma. Doordat derde-tijdvakkers van de eindexamens volledig onder het regime van het Eindexamenbesluit vallen, verliezen ze de mogelijkheid van een vierde tijdvak (dat voor de staatsexamens in feite de derde gelegenheid is voor deelname aan een herkansing). Ter compensatie is het recht van herkansing losgekoppeld van het moment van eerste uitslagbepaling (zie paragraaf 5 van deze toelichting).
De veelheid van aanpassingen was reden om een geheel nieuw Staatsexamenbesluit vast te stellen.
Omdat de staatsexamenregels voor het oude mavo zijn «bevroren» op de situatie van 31 juli 1998, en de staatsexamenwijzigingen voor vmbo bij afzonderlijk besluit zullen worden aangebracht, is er zoals al gezegd voor gekozen de nieuwe staatsexamenregels in eerste instantie alleen voor het havo en het vwo te formuleren, en de oude bepalingen voor het mavo weg te laten in afwachting van vmbo-aanpassingen. Wel is de vermelding van het mavo in de citeertitel van het besluit gehandhaafd, omdat het onwenselijk is de citeertitel bij herhaling te wijzigen.
In het ontwerp-besluit zoals dat aan de Onderwijsraad en de Bve Raad is voorgelegd, was wat de wijzigingen van het Eindexamenbesluit betreft eveneens sprake van het weglaten van mavo- en vbo-bepalingen. Nu evenwel het Eindexamenbesluit al kon worden aangepast in verband met het vmbo, gaat het voorliggende besluit uit van die laatste tekst, en zijn de aanpassingen voor vwo en havo zodanig vormgegeven dat zij sporen met de vmbo-teksten. Op enkele punten zijn vmbo-bepalingen aangepast om tot een tekst te komen die voor alle schoolsoorten geldt.
3. Aanpassingen met betrekking tot de certificatenregelingen
Dagscholen, inclusief aangewezen onderwijs (hierna gezamenlijk aangeduid als: dagscholen), ROC's (voor opleidingen vavo, daaronder ook begrepen voor zover verzorgd door «aangewezen» particuliere instellingen) en de staatsexamencommissie konden volgens het oude recht certificaten afgeven voor afzonderlijke vakken waarin respectievelijk een leerling, deelnemer of kandidaat met goed gevolg was geëxamineerd.
De oude regels voor het afgeven van certificaten bij dagscholen, vavo en staatsexamens komen hierna achtereenvolgens aan de orde (paragraaf 3.2). Daarna beschrijft paragraaf 3.3 de oude regels voor het inzetten van deze certificaten. Paragraaf 3.4 tenslotte zet de veranderingen uiteen die dit besluit aanbrengt in het meenemen van eerder en elders behaalde examenresultaten.
3.2. Oude regels voor afgifte van certificaten
Deelnemers aan het eindexamen of het staatsexamen konden certificaten krijgen voor één of meer vakken waarin zij met gunstig gevolg examen hadden afgelegd. In het dagonderwijs betrof het de kandidaat die een compleet eindexamen had afgelegd maar daarvoor niet was geslaagd. Deze kandidaat ontving bij het verlaten van de school (en alleen in dat geval) een certificaat voor de vakken waarvoor hij als eindcijfer een 6 of meer behaalde.
Bij vavo en staatsexamens leidden twee soorten van gevallen tot een certificaat:
a. een kandidaat had deeleindexamen afgelegd en daarvoor als eindcijfer een 6 of meer behaald;
b. een kandidaat had een compleet eindexamen afgelegd, maar was daarvoor niet geslaagd. Deze kandidaat ontving een certificaat voor de vakken waarvoor hij als eindcijfer een 6 of meer behaalde.
3.3. Oude regels voor inzet van certificaten
De kandidaat kon een certificaat als bedoeld in paragraaf 3.2 inzetten bij een vavo-opleiding of bij de staatsexamencommissie, om zo een volledig eindexamen of een volledig staatsexamen samen te stellen en alsnog een diploma te verkrijgen. Het op deze manier samenstellen van een diploma noemt men wel «sprokkelen». De geldigheidsduur van certificaten ter verkrijging van een diploma was niet beperkt.
3.4. Veranderingen in de regelingen voor afgifte en inzet van certificaten
De mogelijkheid tot «sprokkelen» in het vavo en bij het staatsexamen blijft behouden. De afgifte van certificaten aan de dagscholenvoor vwo en havo vervalt echter als zodanig, omdat het opleiden tot afzonderlijke certificaten niet een taak van het dagonderwijs is. Voorts leidde hantering van de voorwaarde dat deze certificaten slechts bij het verlaten van het dagonderwijs worden verstrekt, tot problemen, omdat de dagschool vaak niet in staat is om te beoordelen of de kandidaat werkelijk het dagonderwijs verlaat.
In plaats daarvan is nu een regeling opgenomen waarbij de kandidaat van het eindexamen aan de dagschool voor vwo of havo zijn cijferlijst overlegt aan het bevoegd gezag van het ROC of aan de staatsexamencommissie (en in voorkomend geval de hem rechtens toekomende vrijstellingen inroept).
In het vavo en bij de staatsexamens blijft het certificaat bestaan voor het afleggen van deel(staats)examens. Maar alleen de daarbij gevoegde cijferlijst, niet het certificaat zelf, is – samen met andere cijferlijsten – inzetbaar voor het verkrijgen van een diploma. Wel blijft het mogelijk voor een gezakte kandidaat in het dagonderwijs om later alsnog het diploma te behalen in het vavo. Hiervoor zijn certificaten niet nodig, want in plaats hiervan wordt de cijferlijst gebruikt.
Voor het inzetten van eerdere examenresultaten geldt voor zover het gaat om het eindcijfer voortaan een beperking: die resultaten mogen niet langer dan 10 jaar geleden zijn behaald. Op grond van oudere cijferlijsten wordt dus geen vrijstelling meer verleend. Wel is voorzien in een overgangsregeling (zie artikel 40).
4. Nieuwe regels voor uitslagbepaling
De oorspronkelijk voor de profielen in het Eindexamenbesluit opgenomen zak/slaagregeling werd te zwaar geacht. Zie hierover de brief van de eerste ondergetekende aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 9 september 1999 (kamerstukken II 1998/99, 26 200 VIII en 26 561, nr.113). Daarin wordt gemeld dat ook PMVO en VVO hebben ingestemd met een aangepaste uitslagregeling.
De kern van de regeling is dat zij eenvoudiger is (hetgeen onder meer van belang is voor de toepassing op schoolniveau), soepeler is dat de voorheen opgenomen regeling (deze versoepeling was nodig omdat werd gevreesd dat de oude regel zou leiden tot een aanmerkelijke toename van het aantal gezakten), maar tegelijkertijd de doorstroomkwalificatie voor het hoger onderwijs blijft garanderen, onder meer door een zeker accent op de vakken van het profieldeel.
5. Moment van cijferbepaling in relatie tot herkansingsmogelijkheden
De wijzigingen van het Eindexamenbesluit maken het ook mogelijk dat aan een kandidaat zijn cijfers worden medegedeeld nog voordat hij zijn centraal examen voor al zijn vakken heeft voltooid en dus nog vóór de uitslag kan worden bepaald. De kandidaat krijgt vervolgens de mogelijkheid om in het tweede en/of derde tijdvak zijn examen te voltooien en tevens te herkansen. Met de mogelijkheid om te herkansen al vóórdat voor alle vakken het examen is voltooid, wordt bereikt dat een kandidaat die in het eerste tijdvak aan een zitting niet kon deelnemen, in het tweede tijdvak dat vak alsnog kan afleggen en tevens voor een ander vak al kan herkansen. Zo wordt voorkomen dat een kandidaat voor zijn herkansing wordt doorgeschoven naar het derde tijdvak. Ook krijgen kandidaten die in het eerste tijdvak zoveel zittingen hebben gemist dat ze pas in het derde tijdvak hun examen kunnen voltooien, zo de mogelijkheid om in het derde tijdvak ook al te herkansen. Hierdoor zullen de betrokkenen zich eerder definitief kunnen inschrijven voor het vervolgonderwijs.
6. Invoerings- en overgangssituatie
Het nieuwe Staatsexamenbesluit is voor het eerst van toepassing ten aanzien van de staatsexamens in 2001.
De in dit wijzigingsbesluit vervatte aanpassingen van het Eindexamenbesluit zijn, zo is de bedoeling, voor het eerst van toepassing vanaf het schooljaar 2000/2001. Op de eindexamens in 2000 (het betreft dan alleen de havo-examens van de scholen die de profielen al met ingang van 1 augustus 1998 hebben ingevoerd; er zijn in 2000 nog geen vavo-profielexamens) zijn van toepassing het Eindexamenbesluit zoals luidend zonder de wijzigingen door dit besluit, alsmede enkele bij ministeriële regeling vastgestelde bijzondere voorschriften. Deze voorschriften behelzen op enkele punten afwijkingen van of aanvullingen op het Eindexamenbesluit, nodig voor een goede invoering van de profielensystematiek.
Naast de invoering van de nieuwe of gewijzigde (staats)examenbepalingen loopt het overgangstraject waarin de oude (staats)examens nog worden afgenomen volgens de regels van 31 juli 1998.
De staatsexamentarieven worden stapsgewijze verhoogd. Doordat zij gedurende een zeer lange tijd niet zijn verhoogd, stonden zij niet meer in een juiste verhouding tot de kosten waarop zij betrekking hebben. Zij zijn, anders dan bijvoorbeeld de les- en cursusgelden, niet jaarlijks verhoogd.
De nu voorziene verhoging heeft geen invloed op de toegankelijkheid van het onderwijs. Voor zover staatsexamens een functie hebben voor het reguliere onderwijs zijn kandidaten vrijgesteld van de bijdragen. Zie het vierde lid van artikel 2.
De verhoging van de staatsexamentarieven leidt tot een stijging van de ontvangsten. Tevens stijgen de kosten van examinering door de aanpassing aan de gewijzigde profielen. Aan de wijziging van het eindexamenbesluit zijn geen financiële consequenties verbonden.
Budgettaire consequenties besluit staatsexamens en wijziging eindexamenbesluit (x mln)
2000 | 2001 | 2002 | 2003 | 2004 e.v. | |
---|---|---|---|---|---|
Verhoging tarieven | 0,0 | 0,7 | 1,0 | 1,4 | 1,7 |
Extra kosten examens | 0,5 | 1,0 | 2,2 | 2,2 | 2,0 |
Saldo | – 0,5 | – 0,3 | – 1,2 | – 0,8 | – 0,3 |
In de periode tot en met 2003 hebben we te maken met extra kosten in verband met het samengaan van oude en nieuwe examens. Daarna zijn er alleen maar nieuwe examens.
Het besluit leidt zoals gezegd in paragraaf 2, tot integrale vervanging van de oude staatsexamenvoorschriften door nieuwe regels, en in verband daarmee tot veranderingen in het functioneren van de staatsexamencommissie. Het besluit heeft een verzwaring van de taak van die commissie tot gevolg doordat het aantal vakken ter verkrijging van een diploma havo of vwo wordt uitgebreid en er voortaan sprake is van een handelingsgedeelte en een profielwerkstuk als onderdeel van het commissie-examen (het vroegere mondeling) van het staatsexamen. Tevens wordt de behandeling van alle verzoeken om vrijstellingen die niet van rechtswege worden verleend, niet meer opgedragen aan zowel het bevoegd gezag van de instellingen voor educatie en beroepsonderwijs als aan de staatsexamencommissie, maar is deze taak bij uitsluiting aan de staatsexamencommissie opgedragen. Overeenkomstig de nieuwe voorschriften dient de staatsexamencommissie voorts nu ook, net als de scholen, voor haar kandidaten een examenreglement en een Programma van Toetsing en Afsluiting (PTA) op te stellen. Dit zal met name het eerste jaar meer tijd en aandacht van de staatsexamencommissie vragen.
De afdeling Examendiensten van de Informatie Beheer Groep (IBG) is belast met de logistieke organisatie van de staatsexamens ter ondersteuning van de Staatsexamencommissie. De IBG heeft mede namens de staatsexamencommissie meegedeeld dat de maatregelen uit dit besluit met betrekking tot de staatsexamens uitvoerbaar zijn.
De wijzigingen van het Eindexamenbesluit (zie artikel 37 van dit besluit) zijn een vervolg op de wijzigingen die met ingang van 1 augustus 1998 zijn aangebracht in verband met de invoering van profielen voor vwo en havo. In de toen uitgebrachte uitvoeringsanalyse heeft de IBG gemeld het wijzigingsbesluit te kunnen uitvoeren.
De nu voorliggende tweede serie van aanpassingen is van dien aard dat ook daaraan geen directe uitvoeringsgevolgen voor de IBG zijn verbonden. Eindexamenkandidaten die in het eerste tijdvak een zitting van het centraal examen hebben gemist en die gebruik willen maken van een herkansing, kunnen voortaan in het tweede tijdvak van half juni zowel het gemiste examen als de herkansing afleggen. Hierdoor kunnen meer kandidaten na het tweede tijdvak hun eindexamen afronden en hun definitieve uitslag ontvangen. Dit leidt naar verwachting tot een verhoogde deelname aan het tweede tijdvak en een verlaagde deelname aan het derde tijdvak.
Tevens is sprake van een verlichting van de taak van de scholen doordat het besluit regelt dat de Minister vakken waarvoor een zeer beperkt aantal kandidaten verwacht wordt, kan aanwijzen waarvan het tweede tijdvak niet door de scholen maar door de Staatsexamencommissie wordt afgenomen.
Aangezien voor de staatsexamens, wat het centraal examen betreft, dezelfde opgaven worden gebruikt als voor de eindexamens, en dit besluit geen inhoudelijke wijzigingen van de examens beoogt, heeft dit besluit voor de Centrale examencommissie vaststelling opgaven (CEVO) en het Instituut voor Toetsontwikkeling (Cito) geen uitvoeringsgevolgen.
De gevolgen voor de scholen zelf zijn gelet op het bovenstaande van dien aard dat dit besluit hen geen uitvoeringsproblemen zal behoeven te geven.
De Onderwijsraad bracht op 14 december 1999 een advies uit over het ontwerp-besluit (kenmerk 990679/486). Voorts bracht op diezelfde datum de Bve Raad zijn advies uit (kenmerk 1999/2588/pd/wa). Hieronder gaan ondergetekenden in op deze adviezen.
De Onderwijsraad oordeelt in algemene zin positief over het ontwerp-besluit. Voor enkele punten vraag de raad aandacht. Daarop wordt hierna achtereenvolgens ingegaan, gevolgd door een reactie op de opmerkingen van de Bve Raad.
De Onderwijsraad spreekt allereerst zijn waardering uit voor de heroverweging van de zak/slaagregeling.
Ook voor het schrappen van de «sprokkeldrempel» heeft de Onderwijsraad begrip.
De raad vraagt zich bezorgd af of bij de invoering van de nieuwe profielen het VAVO niet een te omvangrijk geheel aan vakken moet aanbieden, en wil dat hieraan bij de evaluatie van de WEB aandacht wordt geschonken. Dit is echter technisch niet mogelijk, omdat de invoering van de nieuwe profielen niet bij de WEB geregeld is. (Met de WEB is de positie van het VAVO in het ROC en de bekostiging van het VAVO geregeld; deze aspecten zullen bij de evaluatie WEB aan bod komen.) De gevolgen van de invoering van de nieuwe profielen zullen zeker op hun merites voor het VAVO moeten worden bezien, en zodra dit in zijn volle omvang mogelijk is – in het VAVO mag één jaar langer dan het VO examens «oude stijl» worden afgenomen – zal hiervoor een apart traject moeten worden gestart.
Wat het nieuwe Staatsexamenbesluit betreft merkt de Onderwijsraad het volgende op.
De raad stelt vast dat een bepaling als artikel 6, tweede lid, onder d, niet is opgenomen in het Eindexamenbesluit, en vraagt zich af waarom.
De reden daarvan is dat het staatsexamen nadrukkelijk ook een vangnetfunctie heeft. Dat wettigt de beslissingsruimte om ook lichtere sancties op te leggen, bij voorbeeld als anders de kansen op het behalen van een diploma feitelijk zouden worden afgesneden.
In de tweede plaats vraagt de Onderwijsraad naar aanleiding van de vrijstellingsregeling in artikel 11 om een duidelijke regeling van de geldigheid van «andere bewijsstukken» en om een adequaat systeem van diplomavergelijking, ook voor diploma's van buiten de Europese Unie. De raad suggereert een procedure voor erkenning van verworven competenties, ingeval er geen formele bewijsstukken zijn.
Ondergetekenden zijn het eens met het pleidooi voor een duidelijke regeling. Het is evenwel niet aan hen maar aan de staatsexamencommissie om deze procedure nader uit te werken, vast te leggen en openbaar te maken. Wel zullen zij vanwege het grote belang hiervan, de vinger nadrukkelijk aan de pols houden.
De Onderwijsraad bespeurt onhelderheid met betrekking tot de verantwoordelijkheid van de CEVO en de staatsexamencommissie ten aanzien van het derde tijdvak van het centraal examen. Het gaat daarbij om het bijzonder om de verhouding tussen artikel 17 en artikel 21. Naar aanleiding van de opmerkingen van de raad is de tekst van deze artikelen beter op elkaar afgestemd, zodat onduidelijkheden zijn weggenomen.
De raad vraagt zich verder af waarom voor deelstaatsexamens geen herkansingsmogelijkheid geldt, in tegenstelling tot artikel 51, vijfde lid, van het Eindexamenbesluit.
Opgemerkt wordt dat dit verschil al jaren bestaat. De achtergrond daarvan is dat bij de staatsexamens om organisatorische reden het herkansen beperkt is tot de situatie waarin de kandidaat daardoor alsnog kan slagen en het diploma verwerven.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de raad over de vergoeding voor de tweede corrector is artikel 36 aangepast.
Het voorstel van de raad tot aanpassing van artikel 42, eerste lid, is overgenomen.
Tot slot vraagt de raad aandacht voor heldere communicatie met het veld over wanneer, welke onderdelen van het besluit (staatexamens en eindexamens) in werking treden. Ondergetekenden merken op dat zij zorgdragen voor goede voorlichting. Zie voorts paragraaf 6 van deze nota van toelichting.
Ook vraagt de Onderwijsraad – andermaal – aandacht voor de verdeling van voorschriften over wet en algemene maatregel van bestuur. Ondergetekenden hebben toegezegd, dit punt nader te zullen bezien n.a.v. vooral de ervaringen met de invoering van het VMBO.
De Bve Raad stelt voor, in de artikelopschriften expliciet tot uitdrukking te brengen wanneer artikelen ook op het vavo van toepassing zijn. Ondergetekenden volgen deze suggestie niet. Naast artikelen die specifiek betrekking hebben op het VAVO, zoals het sprokkelen, hebben immers diverse artikelen uit het Eindexamenbesluit zowel op de dagscholen betrekking als op het VAVO. Het zal de leesbaarheid van het besluit niet verhogen om al deze artikelen te voorzien van een opschrift met «VAVO». Veel beter is het om in de voorlichtende sfeer in de richting van de ROC's c.q. de units educatie van de ROC's aandacht te besteden aan de specifieke VAVO-aspecten. Dit sluit aan bij het voorstel van (ook) de Bve Raad die wijst op de noodzaak van adequate voorlichting. Ondergetekenden zullen hierover contact opnemen met het bureau van de Raad.
Voorts vraagt de Bve Raad zich af waarom er verschillen zijn tussen staatsexamenkandidaten en kandidaten aan dagscholen wat het meenemen van certificaten naar het vavo betreft.
Ondergetekenden wijzen er echter op dat er geen verschil is tussen staatsexamenkandidaten, VAVO-kandidaten en gezakte kandidaten in het dagonderwijs voor wat betreft het inzetten van eerdere examenresultaten voor het verkrijgen van het VAVO- of staatsexamendiploma. Dit inzetten gebeurt alleen niet meer door overlegging van uitgereikte certificaten, maar door overlegging van de uitgereikte cijferlijsten. Voor het inroepen van wettelijke vrijstellingen zijn certificaten niet nodig, maar voldoet een cijferlijst. In het VAVO en bij de staatsexamens blijft het certificaat bestaan voor het afleggen van deel(staats)examens. Een certificaat kan worden beschouwd als een diploma voor een beperkt aantal vakken. Maar alleen de daarbij gevoegde cijferlijst, niet het certificaat zelf, is inzetbaar voor het verkrijgen van een diploma. Verwarring bij de instellingen over de inzetbaarheid van eerdere examenresultaten dient te worden vermeden. In de voorlichting zal op dit punt dan ook de aandacht moeten worden gevestigd.
De Bve Raad vraagt voorts aandacht voor de positie van 21-jarige vwo-leerlingen. Deze raad stelt vast dat de mogelijkheid om in één vak minder examen af te leggen, nu komt te vervallen. De raad bepleit een vergelijkbare begunstiging, mede gezien de lopende discussies over de (te) zware belasting van leerlingen in de tweede fase van het VO. Ondergetekenden merken hierover het volgende op.
De regeling voor 21-jarigen heeft al eerder haar beslag gekregen, te weten in het eerste aanpassingsbesluit invoering profielen voortgezet onderwijs (Besluit van 15 november 1997, Stb. 588, houdende wijziging van onder meer het Eindexamenbesluit v.w.o.-h.a.v.o.-m.a.v.o.-v.b.o. inverband met de invoering van de profielen). Daarbij is het onderscheid tussen jonger dan 21 jaar en ouder dan 21 jaar komen te vervallen. Het handhaven van dit leeftijdsonderscheid zou, na de introductie van de toelatingsleeftijd van 18 jaar met de WEB, alleen maar tot verdere complicering van de regelgeving hebben geleid. Met het laatste examen vwo «oude stijl» in het VAVO vervalt dan ook het onderscheid tussen 21+ en 21-.
De Bve Raad kan instemmen met de 10-jaarsgeldigheid van verleende vrijstellingen.
De Bve Raad heeft bedenkingen bij de voordelen van een centrale beoordeling van vrijstellingsverzoeken door de staatsexamencommissie. Naar aanleiding daarvan merken ondergetekenden het volgende op.
Het gaat hier om verzoeken om vrijstellingen waarvoor een inhoudelijke beoordeling nodig is. Een alleenrecht voor de staatsexamencommissie op dit punt bevordert de uniformiteit van de vrijstellingen, en vermijdt «dubbel werk». De staatsexamencommissie gaat uit van een termijn van drie weken voor de afhandeling van een dergelijk verzoek. (Een dergelijke termijn staat niet op gespannen voet met het streven van de ROC's om snel en flexibel educatiemaatwerk aan deelnemers te kunnen aanbieden. Het behoeft geen betoog dat, indien voor de beoordeling informatie uit het buitenland is vereist en vakdeskundigen moeten worden ingeschakeld, de genoemde termijn van drie weken kan worden overschreden. ROC's en staatsexamencommissie bevinden zich wat dit betreft echter in dezelfde positie. Ondergetekenden willen dan ook vooralsnog uitgaan van een alleenrecht van de staatsexamencommissie op dit punt. Mocht blijken dat zich in de praktijk problemen op dit punt voordoen dan vernemen ondergetekenden dat graag van de Bve Raad.
Ten aanzien van de vrijstellingen op basis van een «overeenkomstig vak» van vóór de profielensystematiek wijst de Bve Raad op de noodzaak dat voor de aanvang van het volgend cursusjaar helderheid op dit punt moet worden verschaft met betrekking tot de vakken van dezelfde schoolsoort of van andere schoolsoorten. De ondergetekenden zullen de betreffende ministeriële regeling zo spoedig mogelijk publiceren.
De Bve Raad ondersteunt van harte de voorstellen tot verruiming van de mogelijkheden tot het benutten van herkansingen.
De Bve Raad acht het dringend gewenst om expliciete voorschriften op te nemen in het Eindexamenbesluit over de status van meegenomen resultaten van het schoolexamen.
Ondergetekenden merken hierover op dat het gestelde in de brief van de minister aan de Tweede Kamer van 2 juli 1997 (Kamerstukken II 1996/97, 25 000 VIII, nr.113) met betrekking tot het examendossier onverkort van kracht blijft. Hiervoor behoeft echter geen aparte vrijstellingsregel in het Eindexamenbesluit te worden opgenomen. Wel zal dit punt in de voorlichting aan de instellingen duidelijk moeten worden opgenomen.
Naar aanleiding van de opmerkingen van de Bve Raad is de tekst van het overgangsartikel voor de inzet van oude bewijsstukken etc. verduidelijkt.
De begripsbepalingen in artikel 1 zijn ten opzichte van het oude Staatsexamenbesluit deels geactualiseerd (onder meer in verband met inwerkingtreding van de Wet educatie en beroepsonderwijs; WEB), deels geharmoniseerd met die van het Eindexamenbesluit, en deels nieuw.
Dit artikel is in hoofdzaak vergelijkbaar met artikel 2 van het Eindexamenbesluit en met artikel 13 van het Staatsexamenbesluit 1978.
Het vierde lid is ontleend aan artikel 45, tweede lid, van het Staatsexamenbesluit 1978.
De verschuldigde bedragen zijn nu, na vele jaren, verhoogd tot een meer passend niveau. Artikel 41 regelt dat dit nieuwe niveau wordt bereikt in 4 ongeveer gelijke jaarlijkse stappen. Zie ook paragraaf 7: Financiële gevolgen.
Dit artikel is enigszins vergelijkbaar met artikel 38, eerste lid (Opgave kandidaten centraal examen), van het Eindexamenbesluit en met artikel 13, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit 1978. Toegevoegd is de verplichting van een schriftelijke ontvangstbevestiging (eerste lid).
Voorts is geëxpliciteerd waartoe de aanmelding kan strekken (tweede lid). Bij de aanmelding voor het staatsexamen geeft de kandidaat aan:
– dat hij het diploma wil behalen door het in zijn geheel afleggen van het staatsexamen, of
– dat hij het diploma wil verkrijgen door overlegging van cijferlijsten, vrijstellingsbewijzen of door indiening van vrijstellingsverzoeken, al dan niet in combinatie met examinering in een of meer vakken ten overstaan van de staatsexamencommissie (deelstaatsexamens dus).
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 4, eerste en tweede lid, en artikel 37, tweede lid, van het Eindexamenbesluit. De inhoud van het eerste lid was, in andere vorm, in het Staatsexamenbesluit 1978 opgenomen als artikel 4. Het daar geregelde onderscheid tussen het mondeling en het schriftelijk examen is nu vervangen door het onderscheid tussen het commissie-examen en het centraal examen.
Bij de staatsexamens is ervoor gekozen, de tijdvakken van de centrale examens van de eindexamens zoveel mogelijk te volgen, ook al is sprake van enig functieverschil.
Het eerste tijdvak van het centraal examen heeft voor eind- en staatsexamens dezelfde functie.
Het tweede tijdvak van het centraal examen vertoont verschillen: bij de eindexamens gaat het om de herkansing en om gevallen van verhindering; bij de staatsexamens gaat het uitsluitend om het alsnog afleggen van centrale examens die wegens verhindering nog niet konden worden afgelegd, en niet om herkansing (zie artikel 27).
Het derde tijdvak van de eindexamens wordt verzorgd door de staatsexamencommissie. Het omvat een voorziening voor gevallen van verhindering als hierboven omschreven, en herkansing; bij de staatsexamens zelf gaat het in het derde tijdvak eveneens om zowel herkansing als gevallen van verhindering, zoals hierboven omschreven. Zo ook in het vierde tijdvak, dat alleen bestaat voor de staatsexamens. Zie artikel 23, eerste lid, voor het derde en vierde tijdvak.
Het niettemin hanteren van dezelfde tijdvakaanduiding beoogt verwarring in de praktijk te voorkomen.
Opgemerkt wordt nog dat het vierde tijdvak veelal «maatwerk» is.
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 12 van het Staatsexamenbesluit 1978. Het artikel vermeldt niet langer de verplichte benoeming van ondervoorzitters en secretarissen. Dat is nu overgelaten aan de Informatie Beheer Groep (IBG) zelf.
Er is één staatsexamencommissie met daaraan verbonden ondervoorzitters, secretarissen en andere medewerkers. Deze laatsten kunnen aan de staatsexamencommissie worden toegevoegd op voordracht van de voorzitter.
Ingevolge hoofdstuk 10 van de Algemene wet bestuursrecht (AWB) kan de voorzitter van de commissie mandaat verlenen aan de medewerkers van de staatsexamencommissie, bij voorbeeld om namens hem de diploma's te ondertekenen.
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 5 van het Eindexamenbesluit en was in het Staatsexamenbesluit 1978 opgenomen als artikel 22. Ten opzichte van dat artikel 22 is sprake van een aantal gehandhaafde verschillen en van enkele wijzigingen.
Bij de mogelijk te treffen maatregelen is aansluiting gezocht bij artikel 5, tweede lid, van het Eindexamenbesluit. Daarbij is gehandhaafd de bevoegdheid uit artikel 22, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit 1978 om ook minder vergaande maatregelen te treffen.
Toegevoegd is in een zevende lid de onaangekondigde afwezigheid als reden voor maatregelen. De voorzitter bepaalt of sprake is van een aanvaaardbare reden voor afwezigheid. Ter toelichting kan nog worden opgemerkt dat in de praktijk vele kandidaten niet laten weten dat zij zich hebben teruggetrokken. Indien een kandidaat zonder aankondiging afwezig is bij het centraal examen in een vak in het eerste tijdvak, is deze zonder meer (dus zonder dat daarvoor een beschikking of een schriftelijke kennisgeving is vereist) uitgesloten van het centraal examen en het commissie-examen in het desbetreffende vak.
Verder zijn motiverings- en hoorverplichtingen geschrapt, in verband met de regeling daarvan in de AWB. De staatsexamencommissie is bestuursorgaan in de zin van de AWB. Dat betekent onder meer dat beslissingen gemotiveerd moeten worden, dat bezwaar kan worden gemaakt tegen een besluit, en dat beslissingen op bezwaar moeten worden genomen.
Gehandhaafd zijn de specifieke, van het Eindexamenbesluit afwijkende voorschriften, nu neergelegd in het zesde lid (de taak van de IBG) ten aanzien van de commissie van beroep.
Geschrapt is de koppeling van het oude artikel 22, vijfde lid, met artikel 15 van het Staatsexamenbesluit 1978, omdat artikel 15 niet is overgenomen in het nieuwe Staatsexamenbesluit. Artikel 15 kon worden geschrapt omdat de praktische gang van zaken rond het staatsexamen op onder meer de dagscholen geen formele regeling vereist, gelet op de verantwoordelijkheden die dit besluit bij de staatsexamencommissie belegt.
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 7 van het Eindexamenbesluit, met dien verstande dat op bepaalde punten is voorzien in een afwijkingsmogelijkheid.
Dit artikel komt in de plaats van de artikelen 3 en 5 tot en met 7a van het Staatsexamenbesluit 1978. In die artikelen waren de examenvakken opgesomd en was de omvang van de examenpakketten vastgelegd.
In plaats daarvan is nu bepaald dat de staatsexamens de vakken omvatten die behoren tot de eindexamens vwo en havo in het vavo. Zie verder voor deelstaatsexamens de begripsbepaling in artikel 1.
Ter toelichting op artikel 8, tweede lid, wordt nog het volgende opgemerkt.
De examens vwo en havo omvatten ook vakken, deelvakken en andere programma-onderdelen in het vrije deel. Het is aan de minister, op advies van de staatsexamencommissie, om vast te stellen dat bepaalde vakken enz. uit het vrije deel niet behoren tot het staatsexamen. Ook kan hij dit vaststellen ten aanzien van bepaalde vakken die wel tot het gemeenschappelijk deel of profieldeel behoren. Zie voor dit laatste de tweede volzin van het tweede lid.
Door de koppeling met het Eindexamenbesluit wat de vavo-examens vwo en havo betreft, geldt voor deelnemers aan de staatsexamens vwo en havo dat het gemeenschappelijk deel van het staatsexamen niet de deelvakken CKV1 en LO1 omvat.
Niet gehandhaafd is de regeling waarbij voor vwo en havo onderscheid in het aantal examenvakken wordt gemaakt afhankelijk van de vraag of de kandidaat al dan niet de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt (artikelen 5 tot en met 7a van het Staatsexamenbesluit 1978). Deze regeling was in verband met de invoering van de profielen ook al geschrapt uit het Eindexamenbesluit.
Nu het nieuwe artikel 7 bepaalt dat het staatsexamen wordt afgenomen volgens het examenprogramma dat is vastgesteld op grond van artikel 7 van het Eindexamenbesluit, moest artikel 11 van het Staatsexamenbesluit 1978 vervallen. Dat laatste artikel bepaalde immers dat de minister speciaal voor de staatsexamens het examenprogramma vaststelt.
Het eerste lid is vergelijkbaar met artikel 8, eerste lid, van het Eindexamenbesluit.
Uit het tweede lid in combinatie met artikel 30, vierde lid, blijkt de mogelijkheid om extra vakken te vermelden op de cijferlijst.
Er zijn op grond van de artikelen 10 en 11 twee soorten van vrijstellingen:
a. vrijstellingen die direct voortvloeien uit artikel 10; hiervoor is dan ook geen verzoek van de kandidaat vereist, en evenmin een beschikking tot verlening van vrijstelling;
b. overige vrijstellingen; daarvoor is wel een verzoek vereist en een beslissing daarop. Zo'n recht op vrijstelling wordt pas verkregen na afgifte van een bewijs van vrijstelling. Zie de artikelen 11 en 12.
Voor alle duidelijkheid wordt nog opgemerkt dat artikel 10 moet worden onderscheiden van de vrijstellingen waarop de artikelen 11 tot en met 13 van het Eindexamenbesluit juncto artikel 8 van het nieuwe Staatsexamenbesluit betrekking hebben.
Op grond van artikel 10 kan men een recht op vrijstelling voor het examen in een vak ontlenen aan examenresultaten die al eerder werden behaald voor dezelfde of een hogere opleiding. Voor het bepalen van de examenuitslag geldt onverkort het eerder behaalde eindcijfer.
Het derde lid houdt verband met het feit dat voor de bepaling van de eindcijfers «de onderdelen letterkunde van alle afzonderlijke moderne talen in het profiel tezamen als vak van het gemeenschappelijk deel worden aangemerkt» (zo bepalen de artikelen 11, eerste lid, onder a, 12, eerste lid, onder a, en 13, eerste lid, onder a, van het Eindexamenbesluit zoals gewijzigd met ingang van 1 augustus 1998). Het derde lid regelt dat een voldoende cijfer voor het geheel van de door de kandidaat elders gevolgde onderdelen letterkunde van de moderne talen leidt tot een vrijstelling voor alle onderdelen letterkunde van de moderne talen in het staatsexamen, dus ook voor onderdelen waarin de kandidaat elders geen eindexamen heeft afgelegd.
In de ministeriële regeling op grond van het vijfde lid zal worden geregeld welke vakken voor de toepassing van het eerste lid kunnen worden gerekend tot «overeenkomstige vakken». Daarbij gaat het om vóór de profielensystematiek behaalde diploma's. Ook zal in die regeling de relatie worden gelegd tussen bijvoorbeeld oude certificaten voor natuurkunde, scheikunde en biologie enerzijds, en vrijstelling voor algemene natuurwetenschappen anderzijds. Diezelfde ministeriële regeling zal ook aangeven langs welke weg het cijfer letterkunde kan worden «geconstrueerd» (zie het derde lid) uit resultaten voor moderne talen van vóór de profielensystematiek.
Het gaat hier om gevallen van vrijstelling die niet eenduidig als categorie kunnen worden omschreven in het Staatsexamenbesluit zelf. Er is een inhoudelijke beoordeling nodig: beoordeling van kennis, inzicht en vaardigheden van de kandidaat, in aanvulling op beoordeling van de overgelegde documenten.
Onderwijs- en examenprestaties uit het verleden zullen niet zonder (documenten- of kennis)onderzoek kunnen leiden tot een vrijstelling. Een onderzoek door de staatsexamencommissie zal van geval tot geval moeten aangeven of vroegere prestaties inderdaad kunnen leiden tot een vrijstelling in de nieuwe context.
Tegen die achtergrond ook is voorgeschreven dat eerdere onderwijs- en examenprestaties slechts voor een periode van maximaal 10 jaar kunnen leiden tot een vrijstelling bij examens die leiden tot een diploma nieuwe stijl.
Dit artikel is in essentie vergelijkbaar met artikel 31 van het Eindexamenbesluit.
Artikel 31 van het Eindexamenbesluit regelt het examenreglement en het PTA. Het bevoegd gezag stelt deze documenten vast. In artikel 13 is het de staatsexamencommissie die deze documenten vaststelt.
Dit artikel is ontleend aan artikel 35c (Examendossier) van het Eindexamenbesluit en is nieuw voor het Staatsexamenbesluit.
Dit artikel is grotendeels ontleend aan artikel 35 (Beoordeling schoolexamen) van het Eindexamenbesluit en komt in de plaats van artikel 25 van het Staatsexamenbesluit 1978, althans voor zover het betreft het mondeling examen (voortaan: commissie-examen).
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 23 van het Staatsexamenbesluit 1978.
Deze wijziging verklaart de taken en bevoegdheden van de CEVO, berustend op artikel 39 van het Eindexamenbesluit, ook van toepassing op de staatsexamens. Dat betekent onder meer dat de CEVO de opgaven van de centrale examens vaststelt.
Wat het vierde tijdvak voor de staatsexamens betreft, is het echter de staatsexamencommissie zelf en niet de CEVO die daarvoor regels vaststelt. Daarom is in het eerste lid het vierde tijdvak niet vermeld. Zie daarvoor artikel 23, eerste lid.
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 40 (Regels omtrent het centraal examen) van het Eindexamenbesluit en komt in de plaats van artikel 18 van het Staatsexamenbesluit 1978.
Dit artikel is naar functie vergelijkbaar met artikel 41 (Correctie centraal examen) van het Eindexamenbesluit, zoals gewijzigd door artikel 37 van dit besluit. Het werk wordt beoordeeld door twee correctoren, onafhankelijk van elkaar.
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 42 (Vaststelling cijfer centraal examen) van het Eindexamenbesluit zoals gewijzigd door artikel 37 van dit besluit, en met artikel 25 van het Staatsexamenbesluit 1978 (voor zover het betreft het daar geregelde schriftelijk examen).
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 43 (Niet op regelmatige wijze afgenomen centraal examen) van het Eindexamenbesluit.
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 44 (Onvoorziene omstandigheden centraal examen) van het Eindexamenbesluit en met artikel 21a van het Staatsexamenbesluit 1978.
Het is nu evenwel verdeeld in een eerste lid, dat ziet op min of meer lokale omstandigheden, en een tweede lid, dat landelijke omstandigheden betreft. In het eerste geval beslist de voorzitter van de staatsexamencommissie, in het laatste geval de minister.
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 45 (Verhindering centraal examen) van het Eindexamenbesluit en met artikel 21, eerste lid, van het Staatsexamenbesluit 1978.
Als een kandidaat in het eerste tijdvak om een geldige reden niet in alle vakken centraal examen kon afleggen, krijgt hij in het tweede tijdvak de gelegenheid om alsnog voor maximaal twee toetsen het centraal examen af te leggen. Het tweede tijdvak is georganiseerd op één dag, met een ochtend- en een middagzitting. Als een kandidaat in het eerste tijdvak meer dan twee zittingen heeft gemist, kan hij dus maximaal twee toetsen afleggen in het tweede tijdvak en moet een eventuele rest worden «ingehaald» in het derde tijdvak. Dit tijdvak is weer een volledig tijdvak, zoals het eerste, dus met meer dan één zittingsdag. In het derde tijdvak kan dus voor meer dan twee toetsen het centraal examen worden «ingehaald».
Het tweede lid expliciteert om elk misverstand te voorkomen, dat toepassing van artikel 6 prevaleert boven de regels van artikel 23.
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 47 (Eindcijfer eindexamen) van het Eindexamenbesluit en met artikel 24 van het Staatsexamenbesluit 1978.
Deze regeling is ingrijpend herzien ten opzichte van die uit het Staatsexamenbesluit 1978. De nieuwe uitslagregels houden verband met artikel 3, tweede lid, en met de artikelen 10 en 11 van dit besluit, alsmede met de overeenkomstige artikelen van het Eindexamenbesluit zoals gewijzigd door artikel 37. Zie hiervoor ook paragraaf 3 van het algemeen deel van deze nota van toelichting.
Het begrip «uitslag» is beperkt tot de betekenis «geslaagd/afgewezen» voor het staatsexamen», en is daarmee direct gekoppeld aan het wel/niet aanspraak kunnen maken op het staatsexamendiploma. Een deelstaatsexamen heeft dus geen uitslag, maar alleen een eindcijfer.
Als bij het vaststellen van de uitslag een cijferlijst van een school voor voortgezet onderwijs is betrokken, gelden daarvan vanzelfsprekend alleen de cijfers voor de vakken die voor het behalen van het staatsexamendiploma van belang zijn.
Hoewel de vrijstellingen op verzoek leiden tot een vrijstellingsbewijs zonder cijfer, moeten zij toch worden betrokken bij de uitslagbepaling, omdat bij de uitslagbepaling ook moet worden nagegaan of het examenpakket van de kandidaat compleet is, dus alle voorgeschreven vakken omvat.
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 49 (Uitslag) van het Eindexamenbesluit, voor zover betrekking hebbend op vwo en havo, en met artikel 29 van het Staatsexamenbesluit 1978.
Een verschil met die oude voorschriften is dat deelstaatsexamens niet leiden tot een uitslag (zie artikel 30 van het Staatsexamenbesluit 1978), maar tot een eindcijfer, en indien dat een 6 of hoger is, tot een certificaat. Het wordt niet juist geoordeeld om te regelen dat men kan «slagen» voor één of enkele vakken. Zie verder ook artikel 31 en de toelichting in paragraaf 4 over de nieuwe compensatiemogelijkheden.
Vakken met een vrijstellingsbewijs zonder cijfer worden niet meegeteld bij het bepalen van het gemiddelde cijfer. Dat blijkt expliciet uit de woorden «waarvoor een eindcijfer is vastgesteld» in het eerste lid.
Dit artikel is nieuw en regelt de herkansing. Voorwaarde voor het mogen herkansen is dat de kandidaat daardoor alsnog het staatsexamendiploma moet kunnen verwerven.
Voor deelstaatsexamens geldt geen herkansingsmogelijkheid.
Dit artikel is nieuw en reguleert gebruikmaking van de in artikel 27 neergelegde herkansingsmogelijkheid.
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 52 (Diploma en cijferlijst) van het Eindexamenbesluit en met artikel 39 van het Staatsexamenbesluit 1978.
Artikel 30 moet in nauwe samenhang worden gelezen met artikel 25, derde lid.
Als een kandidaat is afgewezen voor het staatsexamen (zie het eerste lid van artikel 30), worden op de cijferlijst slechts de resultaten vermeld van de vakken waarvoor hij ten overstaan van de staatsexamencommissie examen heeft afgelegd. Deze cijferlijst kan worden ingebracht als hij later het diploma wil behalen. Voor zover slechts voor een deel van de vakken een voldoende cijfer is behaald, wordt het staatsexamen voor die vakken niet langer van rechtswege bestempeld tot een geheel van deelstaatsexamens. Zie de nieuwe voorschriften in artikel 31, tweede lid.
Zodra iemand wel is geslaagd voor het staatsexamen (zie het tweede lid van artikel 30), ontvangt hij bij het diploma een cijferlijst met daarop de resultaten van alle vakken die hebben meegeteld bij de beslissing om het diploma uit te reiken. Met inbegrip dus van de cijfers voor de vakken waarvoor in enig jaar het examen is afgelegd en waarvoor een cijferlijst is overgelegd.
Op het diploma van het staatsexamen kunnen voortaan, zoals ook het geval is in het Eindexamenbesluit, eveneens extra vakken worden vermeld. Deze kunnen meetellen bij de uitslag. Zie het vierde lid.
Dit artikel is naar strekking vergelijkbaar met artikel 53 van het Eindexamenbesluit en met artikel 38 van het Staatsexamenbesluit 1978. Zoals ter toelichting op artikel 26 al is vermeld, is niet langer sprake van een uitslag, maar (alleen) van een cijferlijst. Die lijst is bepalend voor het verkrijgen van een certificaat. Een certificaat moet nu worden beschouwd als diploma voor een beperkt aantal vakken. Certificaten zelf worden niet langer verzilverd bij het sprokkelen: dat zal alleen met cijferlijsten en vrijstellingsbewijzen het geval zijn.
Het eerste lid is vergelijkbaar met artikel 52, derde lid, tweede volzin, van het Eindexamenbesluit.
Het tweede lid is ontleend aan artikel 41, tweede lid, van het Staatsexamenbesluit 1978.
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 55 (Afwijkende wijze van examineren) van het Eindexamenbesluit en met artikel 11a van het Staatsexamenbesluit 1978.
Dit artikel is, behalve wat het derde lid betreft, vergelijkbaar met artikel 56 (Gegevensverstrekking) van het Eindexamenbesluit en met artikel 44 van het Staatsexamenbesluit 1978. De in dit artikel bedoelde lijst kan ook langs electronische weg aan de inspectie worden verstrekt. De gekozen bewoordingen in de aanhef van het eerste en tweede lid bieden daarvoor ruimte.
Het derde lid is een nieuw voorschrift, dat betrekking heeft op de lijst met betrekking tot afgelegde deelstaatsexamens.
Dit artikel is vergelijkbaar met artikel 57 (Bewaren examenwerk) van het Eindexamenbesluit en met de artikelen 52 en 53 van het Staatsexamenbesluit 1978.
Toegevoegd is de lijst voor de deelstaatsexamens (het tweede lid verwijst onder meer naar het derde lid van artikel 34).
Aan een hardheidsclausule bestaat behoefte omdat de praktijk van de staatsexamens vele bijzondere gevallen en omstandigheden te zien geeft die maatwerk kunnen vereisen. Te denken valt daarbij onder meer aan examinering buiten Nederland, in ambassades en op zee. Bedacht moet worden dat de staatsexamens een belangrijke «vangnetfunctie» vervullen in de meest uiteenlopende situaties. Rubricering van die situaties tot categorieën van gevallen die zinvol kunnen worden opgenomen in dit besluit, is niet goed mogelijk. Een hardheidsclausule is dan ook onmisbaar. Ook in het Staatsexamenbesluit van 1978 waren op diverse onderdelen bijzondere bevoegdheden voor de voorzitter voorzien.
De wijziging onder 2 verduidelijkt dat de staatsexamencommissie hier fungeert in het kader van de eindexamens en niet in het kader van de staatsexamens.
Onderdeel E (artikelen 9 tot en met 10a)
Het vrijstellingsregime dat in de artikelen 9 tot en met 10a is uitgewerkt, is reeds in het algemene deel van deze nota van toelichting verklaard, alsmede in de toelichting op de artikelen 10 en 11 van het Staatsexamenbesluit. De vrijstellingsregels hebben uitsluitend betrekking op kandidaten die aan een vavo-instelling het eindexamen afleggen. Het is de staatsexamencommissie, niet de vavo-instelling, die de in artikel 10 bedoelde vrijstellingsverzoeken behandelt. Daarvoor is gekozen om redenen van uitvoerbaarheid en rechtsgelijkheid. Gevolg is dat de beoordelingen, bedoeld in artikel 10, centraal en exclusief zijn belegd bij de staatsexamencommissie (in samenwerking met de IBG).
Het derde lid van artikel 9 regelt dat een voldoende cijfer voor het geheel van de door de kandidaat gevolgde onderdelen letterkunde van de moderne talen leidt tot een vrijstelling in het vavo voor alle onderdelen letterkunde van de moderne talen in het vavo, dus ook voor onderdelen waarin de kandidaat op de dagschool geen eindexamen heeft afgelegd.
In de ministeriële regeling op grond van het vijfde lid zal worden geregeld welke vakken voor de toepassing van het eerste lid kunnen worden gerekend tot «overeenkomstige vakken». Daarbij gaat het om vóór de profielensystematiek behaalde getuigschriften van dezelfde schoolsoort of van andere schoolsoorten. Ook zal in die regeling de relatie worden gelegd tussen bijvoorbeeld oude certificaten voor natuurkunde, scheikunde en biologie enerzijds, en vrijstelling voor algemene natuurwetenschappen anderzijds. Diezelfde ministeriële regeling zal ook aangeven langs welke weg het cijfer letterkunde kan worden «geconstrueerd» (zie het derde lid) uit resultaten voor moderne talen van vóór de profielensystematiek.
De onder 1 genoemde wijziging vloeit voort uit de Regeling aanpassing examens profielen vwo/havo, Uitleg OCenW-Regelingen 1998, nr.30b. Zij verkleint het deel van het vrije deel van een profiel (atheneum) dat moet worden besteed aan een of meer examenonderdelen, en wel van 480 tot 280 uren. Als gevolg daarvan wordt het geheel vrije deel van de vrije ruimte groter.
Het achtste lid van artikel 11 is geschrapt omdat de noodzaak van de daarin bedoelde uitvoeringsregels niet is gebleken.
Deze wijzigingen zijn overeenkomstig die van artikel 11, nu echter voor het gymnasium.
Voorts is een technische verbetering aangebracht, in die zin dat de wel in het Inrichtingsbesluit W.V.O. geregelde mogelijkheid voor gymnasiumkandidaten om in het vrije deel CKV1 te volgen, een soortgelijke bepaling behoefde in het Eindexamenbesluit, in die zin dat CKV1 kan worden gekozen als examenvak in het vrije deel.
Deze wijzigingen zijn overeenkomstig die van de artikelen 11 en 12, nu echter voor het havo.
Deze toevoegingen verzekeren onder meer dat het examenreglement de mogelijkheden van herkansing zal regelen en dat het programma van toetsing en afsluiting (PTA) in elk geval ook duidelijk maakt, op welke tijdstippen schoolexamens aanvangen voor vakken zonder centraal examen.
Onderdelen J en K (artikelen 35, 35a en 35b)
Door het Besluit van 15 november 1997 (Stb. 588; invoering profielen voortgezet onderwijs) zijn ingevoegd de artikelen 35a tot en met 35c. Bij regeling van 9 december 1998 (Uitleg OCenW-Regelingen 1998, nr.30c) is voor vwo en havo een daarvan afwijkende voorziening getroffen voor zover het de artikelen 35a en 35b betreft. In het verlengde daarvan zijn de artikelen 35a en 35b nu geschrapt, en moest het vijfde lid van artikel 35 vervallen.
Onderdeel K (artikelen 36, 38, 40 en 56)
Omdat de hier bedoelde examentaken ook voor de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij worden uitgevoerd door de Informatie Beheer Groep, zijn de genoemde artikelen aangepast.
De tweede volzin van het oude tweede lid moest vervallen omdat de daar bedoelde taken van het personeel inmiddels zijn geregeld in de Kaderbesluiten rechtspositie VO en BVE, over welke taken de rijksvergoeding zich eveneens uitstrekt.
Het derde lid expliciteert dat het derde tijdvak wordt afgenomen aansluitend aan het laatste leerjaar, dus in augustus. Tevens is geregeld dat de opgaven van het derde tijdvak geheim worden gehouden en dat de minister op grond van een te verwachten klein aantal deelnemers, vakken kan aanwijzen waarvoor ook het tweede tijdvak wordt afgenomen door de staatsexamencommissie. Voorts is geheimhouding geregeld.
De koppeling die het derde lid legt met ook het eerste tijdvak is onjuist, want scholen behoren hun kandidaten voor het derde tijdvak pas na het tweede tijdvak aan te melden.
Voorts is de aanmelding voor het derde tijdvak al geregeld in artikel 45, derde lid, waarbij de aanmelding geschiedt bij de voorzitter van de staatsexamencommissie. Dat verdient ook de voorkeur boven aanmelding bij de IBG, zoals artikel 38, derde lid, regelt. Om deze redenen vervalt het derde lid.
In artikel 41 zijn diverse verbeteringen aangebracht, met name om – overeenkomstig de geldende praktijk – aan te geven dat de examinator zijn beoordeling uitdrukt in een score, niet in een cijfer. Het is vervolgens de directeur (zie artikel 42) die het cijfer vaststelt. Voor de inzichtelijkheid van de nieuwe voorschriften is artikel 41 opnieuw vastgesteld.
De wijzigingen in artikel 42 zijn opgenomen om de redenen, vermeld bij onderdeel O (artikel 41)
Deze gewijzigde voorschriften hebben dezelfde aard en strekking als artikel 25 van het nieuwe Staatsexamenbesluit.
Vervallen is het voorschrift voor de dagscholen dat het centraal examen moet zijn afgelegd binnen een schooljaar. Die beperking is overbodig voor de centrale examens aan de dagscholen, en is in het licht van de wijzigingen van artikel 48 te beperkend voor het vavo.
Zie voor de achtergrond van de nieuwe uitslagregels paragraaf 4 van deze nota van toelichting.
Voorts is nu geregeld dat een kandidaat zijn cijfers krijgt medegedeeld op het moment dat andere kandidaten de uitslag vernemen, ook al heeft hijzelf het centraal examen niet voor al zijn vakken kunnen voltooien. Zo krijgt de kandidaat de mogelijkheid om te bepalen voor welk vak hij zou willen herkansen. Artikel 51, eerste lid, geeft hem vervolgens de mogelijkheid om in eenzelfde tijdvak zijn examen te voltooien én om te herkansen. Zie verder paragraaf 5 van deze toelichting.
Artikel 50 is niet langer nodig voor het vavo, gelet op de wijzigingen in artikel 48.
Zie artikel 49, vijfde lid, en de toelichting daarop.
Het tweede lid is nieuw en regelt dat de kandidaat die het derde tijdvak heeft afgelegd (dus: bij de staatsexamencommissie), zijn diploma ontvangt van de school. Het derde lid is ontleend aan het oude zesde lid.
Het zevende lid is speciaal opgenomen voor hoogbegaafden. Indien zij aan een school opgaan voor een volledig examen maar aan die school geen examen in voldoende extra vakken kunnen doen, kunnen ze examen in aanvullende vakken aan een vavo-instelling of bij de staatsexamencommissie afleggen. In een dergelijk geval meldt de kandidaat aan de school en de vavo-instelling c.q. de staatsexamencommissie dat hij beide examens als een geheel wil beschouwen. Hij heeft dan het voordeel dat alle examenvakken die bij de uitslag hebben meegeteld, als hij dat wil, op de cijferlijst worden vermeld.
Het oude vierde en vijfde lid zijn niet langer nodig, gezien de wijzigingen in artikel 48, waarin certificaten, vrijstellingsbewijzen en deelstaatsexamencertificaten een plaats hebben gekregen (in de figuur van cijferlijsten).
In principe heeft de kandidaat in het vavo voor zijn voldoende deelexamens recht op een certificaat. Maar als hij voor genoeg vakken geslaagd is om in combinatie met zijn vrijstellingen of certificaten een diploma te krijgen, dan zal hem dat diploma worden uitgereikt en niet het certificaat.
Aan de dagscholen en bij het vavo wordt aan elke kandidaat een cijferlijst afgegeven, dus ook aan de kandidaat die het diploma niet behaalt; zie artikel 52, eerste lid, van het Eindexamenbesluit. In het vavo kan een diploma worden «gesprokkeld». Voorwaarde daarvoor is dat in elk geval één of meer deeleindexamens in het vavo zelf worden afgelegd.
Deze wijziging bevat enkele verbeteringen in de vermeldingen die op de lijst moeten voorkomen.
Voorts bevat het artikel wat de deeleindexamens betreft nu de regels die ook zijn vervat in artikel 31, eerste lid, van het nieuwe Staatsexamenbesluit, voor de deelstaatsexamens. Niet langer vermeldt het certificaat de cijfers; daarvoor geldt voortaan een afzonderlijke cijferlijst.
Deze bepaling is gelijk aan artikel 32 van het nieuwe Staatsexamenbesluit.
Deze bepaling is wat de wijziging onder 2 betreft een uitvloeisel van artikel 4.
Artikel 59 is opnieuw vastgesteld. Het bevat diverse technische wijzigingen
Dit artikel wijzigt het overgangsrecht in artikel VIII van het Besluit van 15 november 1997, Stb.588 (Invoering profielen voortgezet onderwijs) in verband met:
1. de wijzigingen (verruimingen) die artikel 37 aanbrengt in met name het eerste lid, onder c, van de artikelen 11, 12 en 13 van het Eindexamenbesluit;
2. herstel van een onjuiste artikelverwijzing.
Kandidaten die onder het oude recht cijferlijsten, vrijstellingsbewijzen, enz. hebben verkregen, kunnen die documenten nog gedurende een beperkte periode verzilveren tot een vwo- of havo-diploma bij vavo-instellingen en de staatsexamencommissie. Dit besluit past de 10-jaarsbeperking niet ook al direct toe op alle al eerder afgegeven cijferlijsten, vrijstellingen, certificaten enz., want dat zou in strijd zijn met het beginsel van rechtszekerheid.
Aan de andere kant voert het te ver om ook alle, hoe lang ook geleden, in het verleden afgegeven bewijsstukken een geldigheid toe te kennen voor de volle 10 jaren bij inwerkingtreding van dit besluit. Als tussenoplossing is in artikel 40 een voorziening getroffen die inhoudt dat de 10-jaarsbeperking alleen «onmiddellijke werking» heeft voor bewijsstukken die korter dan 5 jaar geleden (voorafgaand aan inwerkingtreding van dit besluit) zijn afgegeven. Voor bewijsstukken die langer dan 5 jaar geleden zijn afgegeven, is geregeld dat zij gelden als 5 jaar geleden te zijn afgegeven, zodat die bewijsstukken over 5 jaar niet meer «verzilverbaar» zijn tot een diploma.
Die laatste verzilveringsperiode sluit aan bij de periode die de Wet profielen regelt voor het afnemen van vwo- en havo-examens oude stijl. Artikel VI, onderdeel D, van die wet bepaalt in het vierde lid dat de laatste havo-eindexamens in het vavo worden afgenomen in het studiejaar 2001–2002 en in het vijfde lid dat de laatste vwo-eindexamens in het vavo worden afgenomen in het studiejaar 2002–2003.
Ingevolge het zesde lid van dat artikel VI van de Wet profielen wordt in het jaar 2003 voor de laatste maal gelegenheid gegeven tot het afleggen van het staatsexamen havo oude stijl. Het zevende lid bepaalt dat het laatste staatsexamen vwo oude stijl wordt afgenomen in het jaar 2004.
Zie de toelichting bij artikel 2 van het nieuwe Staatsexamenbesluit.
De terugwerkende kracht van artikel 39 houdt verband met de aanvang van het profielonderwijs per 1 augustus 1998. Het gaat hier dus om het onderwijs, niet om de examens.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
L. M. L. H. A. Hermans
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,
K. Y. I. J. Adelmund
Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.
Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 10 oktober 2000, nr. 196.
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2000-358.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.