Besluit van 22 augustus 2000, houdende wijziging van het Besluit gelden regionaal verkeersveiligheidsbeleid in verband met de verlenging van de werkingsduur

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 27 juni 2000, nr. CDJZ/WBI/2000–859, Centrale Directie Juridische Zaken;

Gelet op artikel 1, tweede lid, van de wet van 24 april 1991, houdende regels met betrekking tot enkele specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten op het terrein van Verkeer en Waterstaat (Stb.255).

De Raad van State gehoord (advies van 13 juli 2000, nr. W09000249/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Verkeer en Waterstaat van 16 augustus 2000, nr. CDJZ/WBI/2000–1020, Centrale Directie Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Besluit gelden regionaal verkeersveiligheidsbeleid1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 2 komt te luiden:

Onze Minister verstrekt met ingang van 1 januari 1995 jaarlijks tot en met het jaar 2004 aan provincies een bijdrage.

B

Artikel 8 komt te luiden:

Dit besluit treedt in werking op een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip en vervalt met ingang van 1 januari 2005.

ARTIKEL II

Dit besluit treedt in werking zes weken na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 22 augustus 2000

Beatrix

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos

Uitgegeven de zevende september 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Jaarlijks ontvangt elke provincie een uitkering ter bevordering van de verkeersveiligheid door middel van voorlichting en educatie en dergelijke. De uitkeringen hebben gezamenlijk een waarde van f 16,5 mln. De grondslag van deze specifieke uitkeringen is gelegen in het Besluit gelden regionaal verkeersveiligheidsbeleid.

Dit besluit houdt nauw verband met het Decentralisatieakkoord regionaal verkeersveiligheidsbeleid (DI-akkoord). Dit akkoord is op 13 januari 1994 gesloten tussen de Minister van Verkeer en Waterstaat (hierna: minister), het Interprovinciaal Overleg (IPO) en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). Het DI-akkoord heeft betrekking op de overheveling van verkeersveiligheidstaken van het Rijk naar de provincies. Het DI-akkoord regelt de samenwerking op het terrein van de aanpak van verkeersonveiligheid op regionaal niveau. In het kader van het DI-akkoord verstrekt de minister jaarlijks aan elke provincie een uitkering als bijdrage in de kosten van de uitvoering van het verkeersveiligheidsbeleid. Deze uitkering is vastgelegd in dit besluit.

Het DI-akkoord en gekoppeld daaraan het besluit zouden vervallen met ingang van 1 januari 2001. In 1997 is een tussentijdse evaluatie gehouden met betrekking tot de uitvoering van het DI-akkoord. Naar aanleiding van deze evaluatie hebben de minister, het IPO en de VNG afgesproken om in de periode 2000–2001 een eindevaluatie te houden. De minister heeft dit in een brief van 11 december 1997, nr. DGP/VV/726 008 aan de voorzitter van de Vaste Commissie voor Verkeer en Waterstaat van de Tweede Kamer medegedeeld. In verband hiermee ligt het voor de hand het huidige financiële kader, zoals neergelegd in het besluit, tijdelijk te continueren.

In het nationaal verkeers- en vervoerberaad is besloten de genoemde eindevaluatie van het DI-akkoord te koppelen aan een aantal andere evaluaties (onder andere evaluatie Verdi-convenant en de evaluatie Planwet verkeer en vervoer).

Hierdoor is sprake van een gecombineerde evaluatie. De reden voor het koppelen van deze evaluaties is gelegen in het streven de bestuurlijke lasten, verbonden aan deze evaluaties, zoveel mogelijk te beperken. De verschillende evaluaties hebben namelijk veelal betrekking op dezelfde doelgroep. Bovendien is het daardoor mogelijk aanbevelingen die naar aanleiding van de verschillende evaluaties gedaan worden, op elkaar af te stemmen.

De verwachting is dat met de evaluatie en de daarop volgende besluitvorming enige tijd gemoeid zal zijn. Om die reden is in overleg met het IPO en de VNG afgesproken om het DI-akkoord te verlengen tot 2005.

Als gevolg daarvan is in de onderhavige wijziging de vervaldatum gewijzigd in 1 januari 2005.

Artikel 5, eerste lid, van de Wet van 24 april 1991, houdende regels met betrekking tot enkele specifieke uitkeringen aan provincies en gemeenten op het terrein van Verkeer en Waterstaat (Stb. 255) bepaalt dat een algemene maatregel van bestuur op basis van artikel 1, tweede lid, van de wet niet eerder dan een maand na plaatsing in het Staatsblad in werking treedt. Met de formulering van de inwerkingtredingsbepaling in artikel II is daarmee rekening gehouden. Tevens is ingevolge het bepaalde in artikel 5, eerste lid, van de wet van 24 april 1991 van de plaatsing in het Staatsblad mededeling gedaan aan de beide kamers der Staten-Generaal.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

T. Netelenbos


XNoot
1

Stb. 1994, 788.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het uitsluitend opmerkingen van redactionele aard bevat.

Naar boven