Besluit van 22 juli 2000, houdende wijziging van het Inrichtingen en vergunningenbesluit milieubeheer (gegevensverstrekking en openbare kennisgeving met betrekking tot een melding als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, van de Wet milieubeheer)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 7 april 2000, nr. MJZ2000040828, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 8.19, zevende lid, van de Wet milieubeheer en artikel 28, vierde lid, van de Wet bodembescherming;

De Raad van State gehoord (advies van 22 juni 2000, nr. W08.00.0155/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 6 juli 2000, nr. MJZ2000078916, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer1 wordt als volgt gewijzigd:

A

De onderdelen d, e en f van artikel 5.19 komen te luiden:

d. gegevens waaruit blijkt van welke onderdelen en in welke mate van de onder b bedoelde vergunning of vergunningen en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften wordt afgeweken;

e. gegevens waaruit blijkt dat de beoogde verandering van de inrichting of van de werking daarvan niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken;

f. het tijdstip waarop beoogd wordt de voorgenomen verandering te verwezenlijken.

B

Het opschrift van hoofdstuk 6 komt te luiden:

Hoofdstuk 6 Openbare kennisgeving van een verklaring, als bedoeld in artikel 8.19, tweede lid, onder c, van de wet.

C

In de aanhef van artikel 6.1 wordt «melding» vervangen door «verklaring» en vervalt de zinsnede «binnen twee weken na de ontvangst daarvan».

D

In de artikelen 6.2 en 6.3 wordt «melding» telkens vervangen door: verklaring.

E

De aanhef van artikel 6.4 komt te luiden:

In gevallen waarin de verklaring betrekking heeft op een inrichting waarop het Besluit risico's zware ongevallen 1999 van toepassing is, zendt het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk twee weken na de bekendmaking van de verklaring, een exemplaar daarvan aan:

Artikel II

In artikel 2, eerste lid, onder a, onderdeel 6°, van het Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering2 wordt «artikel 8.19, derde lid» vervangen door: artikel 8.19, tweede lid.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking op het tijdstip waarop de wet van 24 april 2000 tot wijziging van de Wet milieubeheer (meldingenstelstel) (Stb. 2000, 188) in werking treedt.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavarnelle, 22 juli 2000

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de vierentwintigste augustus 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemene toelichting

1. Algemeen

Bij de wet van 24 april 2000 tot wijziging van de Wet milieubeheer (meldingenstelstel) (Stb. 2000, 188) wordt het in artikel 8.19 van de Wet milieubeheer (Wm) neergelegde meldingenstelsel gewijzigd. Deze wijziging leidt tot een verruiming van de meldingenregeling inzake veranderingen van inrichtingen. Hierdoor kunnen meer veranderingen door middel van de melding doorgevoerd worden en is een vergunningwijziging voor deze veranderingen niet noodzakelijk. Deze wijziging vloeit onder meer voort uit de aanbevelingen uit het rapport van de MDW-werkgroep Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer en het naar aanleiding daarvan door de regering geformuleerde beleidsvoornemen: een wetsvoorstel tot wijziging van de Wm ter verbetering van het inrichtingenregime. De wetswijziging richt zich daarbij op het van dat inrichtingenregime deel uitmakende meldingenstelsel en is van belang voor de terugdringing van de administratieve lastendruk.

De verruiming komt met name tot stand door een nauwere aansluiting bij de vergunning. Bepalend is de ruimte die de vergunning inclusief de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften voor een verandering biedt. De wetswijziging maakt het mogelijk om, meer dan in het oorspronkelijke stelsel van de Wm het geval was, in de inrichting veranderingen door te voeren zonder dat hiervoor een procedure tot wijziging van de vergunning noodzakelijk is. Het gaat daarbij om twee categorieën veranderingen:

• veranderingen van de inrichting die in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, zijn toegestaan zonder melding en zonder vergunningwijziging;

• veranderingen van de inrichting die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften, maar die niet leiden tot andere of in omvang grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, mogen met inachtneming van de daaromtrent in artikel 8.19 van de Wm gestelde regels worden afgedaan met een melding.

Artikel 8.1, derde lid, van de Wm strekt er toe dat veranderingen van de eerste categorie zonder melding doorgevoerd kunnen worden. Artikel 8.19 van de Wm bevat de regels die ten aanzien van de tweede categorie veranderingen in acht genomen moeten worden. Onder meer is in artikel 8.19, tweede lid, onder c, en het vierde lid, bepaald dat het bevoegd gezag uiterlijk zes weken na ontvangst van de melding een voor bezwaar en beroep vatbare verklaring inzake de melding moet afgeven. Artikel 8.19, zevende lid, van de Wm bepaalt dat bij of krachtens algemene maatregel van bestuur (amvb) regels gesteld worden met betrekking tot de gegevens die door de vergunninghouder bij de melding moeten worden verstrekt en de openbare kennisgeving van de verklaring inzake de melding. Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) voorzag reeds in dergelijke bepalingen ten aanzien van de gegevensverstrekking door de vergunninghouder en de openbare kennisgeving van de melding vanwege de oude meldingensystematiek (artikel 8.19, vierde lid, van de Wm (oud)).

De onderhavige amvb strekt tot aanpassing van het Ivb aan de nieuwe systematiek van de meldingenregeling van de Wm. Deze aanpassing betreft artikel 5.19 Ivb dat betrekking heeft op de gegevensverstrekking bij een melding en hoofdstuk 6 van het Ivb waarin de eisen aan de openbare kennisgeving zijn opgenomen.

2. Uitvoering van het besluit

2.1 Bedrijfseffectentoets

De voorgestelde wijziging van de artikelen 5.19 en de artikelen 6.1 tot en met 6.4 van het Ivb leidt niet tot extra lasten voor het bedrijfsleven ten opzichte van de lasten die becijferd zijn ten behoeve van bovengenoemde wijziging van de Wet milieubeheer. De gegevens die ten gevolge van de aanpassing worden verlangd bij het doen van een melding treden in plaats van de gegevens die in de oude situatie werden verlangd.

2.2 Milieugevolgen

De onderhavige aanpassingen leiden niet tot meer of andere nadelige gevolgen voor het milieu dan reeds door de, op grond van artikel 8.1 Wm verleende, vergunningen zijn toegestaan.

2.3 Uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid

De vervanging van de term «melding» door «verklaring» leidt niet tot een toename van de administratieve lasten voor vergunningverlenende overheden. De eisen die worden gesteld aan kennisgeving (van de verklaring in plaats van de melding) blijven wat betreft de procedurele last hetzelfde. Voor een beschrijving van de gevolgen van de wet voor uitvoerbaarheid en handhaafbaarheid wordt verwezen naar § 7.3 van de memorie van toelichting behorende bij het wetsvoorstel (kamerstukken II 1998/1999, 26 552).

II. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I

Onderdeel A (artikel 5.19, onderdelen d, e en f)

De belangrijkste aanpassing van het Ivb betreft de wijziging van artikel 5.19, onder d en e, waardoor uitwerking wordt gegeven aan de in § 1 van het algemeen deel van de toelichting genoemde verruiming van de meldingenregeling inzake veranderingen van inrichtingen. Duidelijk zal moeten zijn wat de aard en omvang is van de nadelige gevolgen voor het milieu die de beoogde verandering kan veroorzaken. Uit de door de vergunninghouder te verstrekken gegevens moet, gezien het bepaalde in de aanhef van artikel 8.19, tweede lid, van de Wm blijken:

• van welke onderdelen van de vergunning of de vergunningen en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften wordt afgeweken alsmede in welke mate;

• dat de beoogde verandering niet leidt tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken.

Wat betreft het laatste aspect is het aan de vergunninghouder om aan te tonen dat de verandering blijft binnen de grenzen van de vergunning. De vergunninghouder zal bij de gegevensverstrekking duidelijk aan dienen te geven op welke wijze en in welke mate door de verandering wordt afgeweken van de vergunningvoorschriften en op welke wijze er binnen de toegestane nadelige gevolgen gebleven wordt. Hij dient aan te tonen dat er geen andere of in omvang grotere nadelige gevolgen voor het milieu ontstaan dan door de vergunning zijn toegestaan.

Verder wordt hier nog gewezen op de voorwaarde van artikel 8.19, tweede lid, onder a, van de Wm (de veranderingen mogen niet leiden tot een andere inrichting dan waarvoor vergunning is verleend) en van artikel 8.19, derde lid, van de Wm (veranderingen ten aanzien waarvan een milieu-effectrapport had moeten worden opgesteld komen niet voor de meldingsregeling in aanmerking). Aangenomen wordt dat de gegevens die door de vergunninghouder op grond van de onderdelen d en e van artikel 5.19 moeten worden verstrekt, in beginsel voldoende geacht kunnen worden om ook de toetsing door het bevoegd gezag aan deze voorwaarden mogelijk te maken.

Mochten de door de vergunninghouder verstrekte gegevens onvoldoende zijn voor de beoordeling van de melding, dan bestaat op grond van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht voor het bevoegd gezag de mogelijkheid om aanvullende gegevens te vragen.

Om meer tot uitdrukking te laten komen dat de verwezenlijking van de verandering afhankelijk is van het verkrijgen van een verklaring van het bevoegd gezag, is de redactie van onderdeel f aangepast. Voor alle duidelijkheid wordt hierbij opgemerkt dat deze redactie niet betekent dat het om een nog onzeker toekomstplan mag gaan.

Of op het beoogde tijdstip van verwezenlijking van de verandering daadwerkelijk tot verwezenlijking kan worden overgegaan is overigens niet alleen afhankelijk van een positieve verklaring van het bevoegd gezag maar – gezien het feit dat het bevoegd gezag tijd nodig heeft voor het beoordelen van de melding en het afgeven van de verklaring – ook van een tijdige melding.

Onderdelen B, C, D en E (Artikelen 6.1 tot en met 6.4 (hoofdstuk 6))

In Hoofdstuk 6 van het Ivb behoefde slechts de terminologie aanpassing teneinde de betreffende bepalingen in overeenstemming te brengen met de nieuwe systematiek van de meldingenregeling van de Wm. Het gaat hier om de vervanging van de term «melding» door «verklaring». Ingevolge de wetswijziging dient het bevoegd gezag op grond van artikel 8.19, tweede lid, onder c, en het vierde lid, uiterlijk zes weken na de ontvangst van de melding een verklaring af te geven als reactie op de melding. Vervolgens dient het uiterlijk twee weken na de bekendmaking van de verklaring hiervan openbaar kennis te geven (artikel 8.19, vijfde lid, van de Wm). Hoofdstuk 6 van het Ivb bevat de regels betreffende deze openbare kennisgeving van de verklaring. In de oude situatie werd geen verklaring afgegeven en werd openbaar kennis gegeven van de melding.

In artikel 6.4 is wat betreft de termijn waarbinnen de verklaring moet worden toegezonden aan de daarin genoemde instanties, aangesloten bij de in artikel 8.19, vijfde lid, van de Wm geregelde termijn.

Artikel II

De wijziging in het Besluit overige niet-meldingplichtige gevallen bodemsanering betreft een technische aanpassing in verband met de wijziging van de artikelleden van artikel 8.19 Wm.

Artikel III

Het besluit zal tegelijkertijd met de wijziging van het meldingenstelsel van de Wet milieubeheer in werking treden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk


XNoot
1

Stb. 1993, 50, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 22 juli 2000, Stb. 330.

XNoot
2

Stb. 1994, 844.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven