Besluit van 22 juli 2000, houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer met name met betrekking tot bevoegd gezag voor spoorwegemplacementen

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 12 juli 1999, nr. MJZ99191772, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op de artikelen 1.1, derde lid, en 8.2, tweede lid, van de Wet milieubeheer en artikel 41 van de Wet geluidhinder.

De Raad van State gehoord (advies van 30 augustus 1999, nr. W08.99.0362/V);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 18 juli 2000, nr. MJZ2000083470, Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer1 wordt gewijzigd als volgt.

A

In artikel 7.4, onder c, wordt «artikel 4, tweede lid, onder c, van het Besluit risico's zware ongevallen» vervangen door: bijlage III, onder 2, onder c, van het Besluit risico's zware ongevallen 1999.

B

Onderdeel 14.2 van categorie 14 van Bijlage I bij het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer komt te luiden:

14.2 Gedeputeerde staten zijn het bevoegd gezag ten aanzien van inrichtingen, behorende tot deze categorie, voor zover de inrichtingen zijn bestemd voor het samenstellen van treinen of treindelen door middel van het stoten of heuvelen van goederenwagons.

ARTIKEL II

Indien krachtens artikel I, onderdeel B, van dit besluit een bevoegdheid overgaat naar een ander bestuursorgaan, blijft het voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit geldende recht van toepassing ten aanzien van een beschikking die voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit is aangevraagd of die ambtshalve is genomen en bekendgemaakt voor het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit, tot het tijdstip waarop de beschikking op die aanvraag of de ambtshalve genomen beschikking in werking en onherroepelijk is.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het is geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavarnelle, 22 juli 2000

Beatrix

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de tweeëntwintigste augustus 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Dit besluit betreft met name een wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) met betrekking tot het bevoegd gezag voor spoorwegemplacementen.

De voornaamste vorm van milieubelasting bij spoorwegemplacementen wordt gevormd door geluidhinder als gevolg van het rangeren van goederenwagons.

Inrichtingen die bestemd zijn voor het samenstellen van goederentreinen met gebruikmaking van rangeerheuvels of door middel van het stoten van wagons door locomotieven vormen een dermate grote milieubelasting dat aanwijzing van gedeputeerde staten als bevoegd gezag opportuun is. Dit komt overeen met het uitgangspunt van het Ivb dat inrichtingen die een relatief grote milieubelasting veroorzaken niet onder gemeentelijk maar onder provinciaal bevoegd gezag behoren te vallen. Bepalend voor de vraag omtrent het bevoegd gezag, is het antwoord op de vraag of het betreffende emplacement feitelijk voor de genoemde heuvel- en stootactiviteiten is bestemd. Het incidenteel rangeren van goederenwagons door middel van heuvelen of stoten bewerkstelligt niet dat gedeputeerde staten het bevoegde gezag vormen.

Op grond van het huidige onderdeel 14.2 van het Ivb zijn gedeputeerde staten het bevoegde gezag indien de inrichting een capaciteit heeft voor het samenstellen van goederentreinen van 20 of meer goederenwagons per dag en gebruik wordt gemaakt van een of meer locomotieven of van een rangeerheuvel. In de nota van toelichting bij dit onderdeel werd aangegeven dat bij spoorwegemplacementen met een beperkte milieubelasting, namelijk minder dan 20 rangeerhandelingen per dag, burgemeester en wethouders het bevoegd gezag zouden blijven. In dit verband werden een ontkoppelings- en een aansluitingshandeling als één handeling beschouwd. In recente jurisprudentie is echter uitgemaakt dat voor interpretatie van onderdeel 14.2 moet worden uitgegaan van de (letterlijke) tekst van onderdeel 14.2 in plaats van de nota van toelichting. Dit is bijvoorbeeld bepaald in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 10 december 1997 (E03.97.1056/P90 en F03.97.0616). Deze interpretatie houdt in dat voor de bepaling van het bevoegd gezag wordt nagegaan of het betreffende spoorwegemplacement de capaciteit heeft voor het samenstellen van 20 of meer goederenwagons door middel van stoten of heuvelen. Het abstraheren van de feitelijke bestemming en het feitelijk gebruik van rangeerterreinen zou tot gevolg hebben dat gedeputeerde staten in de regel het bevoegd gezag zou zijn. Uit milieuhygiënisch oogpunt is dit echter niet noodzakelijk. Het uitgangspunt voor het bepalen van het bevoegd gezag dient niet te zijn de capaciteit van een spoorwegemplacement, uitgedrukt in aantallen goederenwagons, maar de vraag of er sprake is van een bestemming voor het verrichten van rangeerhandelingen met goederenwagons door middel van heuvelen of stoten en het feit dat een spoorwegemplacement ook daadwerkelijk daarvoor wordt gebruikt. Dit bepaalt namelijk in hoeverre milieubelasting optreedt. In de nieuwe bepaling is dit uitgangspunt duidelijker tot uitdrukking gebracht. Naar schatting van de Nederlandse Spoorwegen zal op basis van de nieuwe tekst ruim een vijfde van het totale aantal spoorwegemplacementen tot de bevoegdheid van gedeputeerde staten behoren. Deze verhouding komt in grote mate overeen met het aantal en de soort inrichtingen dat op basis van het huidige 20-handelingencriterium tot de provinciale bevoegdheid zou leiden. Uitgaande van het capaciteitscriterium zou plusminus drie vijfde deel van het aantal emplacementen onder provinciaal gezag vallen. Voor het nieuwe onderdeel 14.2 is er om redenen van uitvoerbaarheid voor gekozen om niet de rangeercapaciteit of het aantal rangeerhandelingen als criterium te hanteren bij het bepalen van het bevoegde gezag, maar om als uitgangspunt te nemen de vraag of een inrichting is «bestemd voor» het rangeren van goederenwagons. Of een inrichting hiertoe bestemd is, zal nagenoeg altijd blijken uit de aanvraag voor de milieuvergunning en de gegevens die daarbij worden verstrekt (zie voor dit begrip ook de toelichting in paragraaf 4.1.3 op het Ivb). Bij bestaande rangeerterreinen zal de aanwezigheid van een bruikbare rangeerheuvel - met de daarvoor benodigde veiligheidsvoorzieningen - over het algemeen de verwachting rechtvaardigen dat zij ook gebruikt zullen worden. Rangeerheuvels waarvan het niet de bedoeling is dat hiervan gebruik wordt gemaakt zullen in de regel uit kostenoverwegingen worden geamoveerd. De ervaringen met de terminologie van «bestemd zijn voor» – een begrip dat op veel plaatsen in het Ivb wordt gehanteerd– zijn overwegend positief. De redenen waarom een capaciteitsvereiste niet voldoet, zijn hiervoor uiteengezet. Een criterium dat betrekking heeft op het aantal handelingen dat op een emplacement wordt verricht, heeft als nadeel dat bij fluctuatie van deze aantallen en bij overschrijding van de gehanteerde grens formeel gezien een wisseling van bevoegd gezag nodig zou zijn. Een dergelijk «jo-jo-effect» is ongewenst. Bovendien geeft het aantal handelingen op een dag nog geen beslissende indicatie van de omvang van de activiteiten die op dat emplacement worden verricht, terwijl een gemiddeld aantal handelingen over een bepaalde periode gezien moeilijk zal zijn vast te stellen en ook daarbij het aspect van de grensoverschrijdingen zich zal kunnen voordoen.

De voorpublicatie van het ontwerp-besluit in de Staatscourant van 12 februari 1999, nr. 30, heeft tot één reactie geleid. Deze reactie heeft niet tot wijzigingen van het ontwerp-besluit geleid.

Bij besluit van 27 mei 1999 tot vaststelling van het Besluit risico's zware ongevallen 1999 en herziening van enkele andere besluiten in verband met de uitvoering van de Seveso II-richtlijn (Stb. 1999, 234) heeft ook wijziging van een aantal artikelen van het Ivb plaatsgevonden. Gebleken is dat in artikel 7.4 van dit besluit de verwijzing naar het BRZO niet is vervangen door verwijzing naar het BRZO 1999. Dit wordt thans alsnog gedaan.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk


XNoot
1

Stb. 1993, 50, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 10 september 1999, Stb. 435.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 september 2000, nr. 176.

Naar boven