Besluit van 5 augustus 2000, houdende intrekking van het Besluit studiefinanciering en vervanging door het Besluit studiefinanciering 2000 ter uitvoering van de Wet studiefinanciering 2000 (Besluit studiefinanciering 2000)

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 16 juni 2000, nr. 2000/23 732 (1707), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 1.1, eerste lid, 2.2, onderdeel c, 2.11, 3.3, tweede lid, 3.14, derde lid, 8.1, eerste lid, 8.2, tweede lid, 9.6, 10.6, zevende lid, 11.1, 11.6 en 11.7 van de Wet studiefinanciering 2000;

De Raad van State gehoord (advies van 13 juli 2000, nr. W05.00.0236/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 27 juli 2000, nr. 2000/27 634 (1707), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepaling

In dit besluit wordt verstaan onder wet: Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 2. Belastbare minimumloon

  • 1. Onder «belastbare minimumloon», bedoeld in artikel 1.1, eerste lid, van de wet, wordt verstaan:

    a. de som van:

    1°. het bedrag, genoemd in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag, getotaliseerd over de kalendermaanden van het kalenderjaar, en

    2°. een bedrag gelijk aan de som van het volgens artikel 15, eerste lid, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag van toepassing zijnde percentage van het minimumloon, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag over de 12 maanden aanvangende in de maand juni voorafgaand aan het jaar waarvoor het belastbare minimumloon wordt vastgesteld,

    b. vermeerderd met het door de werkgever verschuldigde gedeelte van de premie voor de verzekering ingevolge de Ziekenfondswet over de som van de hiervoor in onderdeel a bedoelde bedragen,

    c. verminderd met het bedrag van de premies die, bij een loon gelijk aan de overeenkomstig de in onderdeel a bepaalde som, bij wijze van inhouding zouden zijn geheven ingevolge de Werkloosheidswet, de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de Ziektewet,

    d. vermeerderd met het bedrag van de overhevelingstoeslag, berekend, overeenkomstig de bij en krachtens artikel 2 van de Wet brutering overhevelingstoeslag lonen gestelde regels, over het uit onderdelen a, b en c resulterende bedrag, en

    e. verminderd met het bedrag van de forfaitaire aftrek voor de op inkomsten uit tegenwoordige arbeid betrekking hebbende aftrekbare kosten, bedoeld in artikel 37 van de Wet op de inkomstenbelasting 1964.

  • 2. Indien ingevolge een of meer van de wetten, genoemd in het eerste lid, onderdeel c, een premie wordt ingehouden waarvan het percentage per bedrijfstak verschilt, wordt bij toepassing van het eerste lid een gemiddeld percentage gehanteerd.

  • 3. Indien in de loop van het kalenderjaar de premie van een of meer van de wetten, genoemd in het eerste lid, de onderdelen b en c, wijziging ondergaat, wordt de hoogte van de premie over het gehele kalenderjaar naar evenredigheid berekend.

HOOFDSTUK 2. REIKWIJDTE

Artikel 3. Nationaliteit

Met een Nederlander wordt gelijkgesteld de vreemdeling die in Nederland rechtmatig verblijf heeft:

a. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14, van de Vreemdelingenwet 2000, onder de beperking:

1°. verband houdende met gezinshereniging of gezinsvorming als bedoeld in artikel 15 van de Vreemdelingenwet 2000 met een Nederlander of met een vreemdeling als bedoeld in de onderdelen a of b van dit artikel,

2°. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of

3°. verblijf als adoptiekind,

b. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van die wet,

c. op grond van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van die wet,

d. op grond van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van die wet,

e. bedoeld in artikel 8, onderdelen g of h van die wet, voor zover hij reeds studiefinancieringsgenietende is, of

f. ten behoeve van wie of aan wie een tegemoetkoming in de studiekosten is verstrekt op grond van hoofdstuk II of hoofdstuk III van de Wet tegemoetkoming studiekosten.

Artikel 4. Aangewezen onderwijs

Het onderwijs, bedoeld in artikel 2.11 van de wet, is het onderwijs aan:

a. Stichting Kweekschool voor Vroedvrouwen te Amsterdam,

b. Vroedvrouwenschool Kerkrade uitgaande van de RK Stichting Moederschapszorg te Kerkrade,

c. Stichting Rotterdamse Opleiding tot Verloskundige te Rotterdam,

d. Stichting Rijksakademie van beeldende kunsten te Amsterdam,

e. Stichting Jan van Eyk-Akademie te Maastricht, en

f. Opleiding Restauratoren, onderdeel van het Instituut Collectie Nederland te Amsterdam.

Artikel 5. Normbedrag particuliere ziektekostenverzekering

Op het normbedrag voor de particuliere ziektekostenverzekering, bedoeld in artikel 3.3, tweede lid, van de wet, worden per 1 januari van ieder kalenderjaar ten hoogste twee correcties op het normbedrag, genoemd in artikel 3.18, overzicht 1, of het daarvoor in de plaats getreden normbedrag, aangebracht:

a. indien een overheveling van verstrekkingen naar de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten in het kader van de stelselwijziging zorgsector heeft plaatsgevonden, wordt door Onze Minister het normbedrag daaraan aangepast, en

b. het normbedrag, of indien onderdeel a is toegepast, het door toepassing van onderdeel a gewijzigde normbedrag, wordt per 1 januari van ieder kalenderjaar door Onze Minister overeenkomstig artikel 17, tweede lid, aangepast.

HOOFDSTUK 3. WEIGERACHTIGE OF ONVINDBARE OUDERS

Artikel 6. Algemeen

Aanspraak op aanvullende beurs als bedoeld in artikel 3.14, eerste lid, van de wet bestaat in ieder geval, indien:

a. sprake is van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende,

b. de ouder uit het ouderlijk gezag is ontzet of ontheven,

c. de studerende geen contact met de ouder heeft,

d. sprake is van voor de studerende niet inbare alimentatie als bedoeld in titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, of

e. gegevens over het inkomen van de ouder niet kunnen worden achterhaald.

Artikel 7. Conflicteis

  • 1. Van een ernstig en structureel conflict tussen ouder en studerende als bedoeld in artikel 6, onderdeel a, is sprake, indien de ouder om ernstige redenen structureel weigert de veronderstelde ouderlijke bijdrage te verstrekken.

  • 2. De IB-Groep stelt bij de ouder vast dat er sprake is van weigering. Indien die ouder geen medewerking voor die vaststelling verleent, kan de verklaring van een onafhankelijke derde voor de betreffende ouderverklaring in de plaats treden.

  • 3. De ernst van het conflict wordt aangetoond aan de hand van een verklaring afgegeven door een ter zake deskundige.

Artikel 8. Uit ouderlijk gezag ontzet of ontheven

Als bewijs dat de ouder uit het ouderlijk gezag is ontzet of ontheven, bedoeld in artikel 6, onderdeel b, dient een afschrift van de beschikking van de rechtbank.

Artikel 9. Geen contact sinds 12e jaar

Van geen contact met de ouder als bedoeld in artikel 6, onderdeel c, is sprake, indien de studerende vanaf de maand waarin hij de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt geen wezenlijk contact met de ouder had. Als bewijs dient een verklaring van een ter zake deskundige.

Artikel 10. Niet inbare alimentatie

Van voor de studerende niet inbare alimentatie als bedoeld in artikel 6, onderdeel d, is sprake, indien de alimentatie oninbaar is gedurende ten minste 12 maanden voorafgaande aan de maand waarin de studerende voor het eerst studiefinanciering ontvangt. Als bewijs dient een verklaring van een ter zake deskundige.

Artikel 11. Onbekende verblijfplaats ouder

  • 1. Indien de studerende de verblijfplaats van de ouder niet kent, onderzoekt de IB-Groep in een geval als bedoeld in artikel 6, onderdeel e, de verblijfplaats van die ouder gedurende ten hoogste 3 maanden onderscheidenlijk ten hoogste 6 maanden in geval van onderzoek in het buitenland. Indien de verblijfplaats van die ouder niet wordt achterhaald, wordt geen rekening gehouden met de veronderstelde ouderlijke bijdrage.

  • 2. Indien de verblijfplaats van een ouder wordt achterhaald, vraagt de IB-Groep bij die ouder of bij de belastingdienst de gegevens op over het belastbare inkomen.

Artikel 12. Draagkracht uit alimentatie

  • 1. Indien een studerende van zijn ouder alimentatie als bedoeld in artikel 6, onderdeel d, ontvangt, komt de ontvangen alimentatie van de studerende in de plaats van de veronderstelde ouderlijk bijdrage. Als bewijs van de hoogte van de alimentatie dient in ieder geval de beschikking van de rechtbank of een notariële akte. Het bedrag dat in het bewijsstuk wordt genoemd, wordt vermeerderd met de wettelijke indexering.

  • 2. Indien nog geen beschikking is afgegeven, wordt de ontvangen alimentatie van de studerende in de plaats van de veronderstelde ouderlijk bijdrage gesteld vanaf de datum dat het verzoek bij de rechtbank is ingediend.

HOOFDSTUK 4. UITBETALING EN VERREKENING

Artikel 13. Uitbetaling

  • 1. Studiefinanciering wordt uitbetaald door bijschrijving op de daartoe door de studerende aangewezen bank- of postbankrekening in Nederland.

  • 2. Studiefinanciering wordt uitbetaald tussen de twintigste en dertigste dag van elke maand.

  • 3. Indien een herzieningsbeschikking als bedoeld in artikel 7.1, eerste en tweede lid, van de wet een beschikking op een bezwaarschrift of een uitspraak op een beroep daartoe aanleiding geeft, wordt het bedrag aan studiefinanciering dat te weinig was toegekend, aan de betrokkene ineens uitbetaald of met hem verrekend.

Artikel 14. Voorschot lesgeld

  • 1. Aan een deelnemer in wiens budget de tegemoetkoming, bedoeld in artikel 3.2, derde lid, onderdeel a, van de wet, is opgenomen en aan wie over de maand augustus van enig kalenderjaar een aanvullende beurs is toegekend die groter is dan het bedrag van de maximale aanvullende beurs verminderd met euro 90,-, wordt in die maand een voorschot verstrekt op die tegemoetkoming. Het voorschot bedraagt 12 maal deze maandelijkse tegemoetkoming voor het studiejaar dat aanvangt in dat kalenderjaar.

  • 2. Het eerste lid is van toepassing indien een aanvullende beurs zou zijn toegekend ingeval de artikelen 4.3 en 4.5 van de wet niet waren toegepast.

  • 3. De maandbetaling wordt met ingang van de maand augustus van het kalenderjaar waarin het voorschot is verstrekt, verminderd met eentwaalfde deel van het bedrag van het voorschot.

  • 4. Ingeval de aanspraak van een deelnemer op studiefinanciering na 30 september van een studiejaar wordt beëindigd en hem niet met betrekking tot een latere maand in dat studiejaar opnieuw studiefinanciering of een tegemoetkoming in de studiekosten als bedoeld in hoofdstuk IV van de Wet tegemoetkoming studiekosten wordt toegekend, wordt het voorschot voorzover dat betrekking heeft op de maanden waarin geen aanspraak op studiefinanciering bestond, niet verrekend of teruggevorderd.

Artikel 15. Verrekening voorschot lesgeld

Ten aanzien van degenen die lesgeld zijn verschuldigd op grond van artikel 3 van de Les- en cursusgeldwet, wordt het voorschot, bedoeld in artikel 14, niet uitbetaald maar verrekend met de verplichting tot het betalen van lesgeld.

HOOFDSTUK 5. VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN

Artikel 16. Verstrekken van inlichtingen

Het verstrekken van inlichtingen, benodigd voor de uitvoering van de wet, door organen met een publiekrechtelijke taak geschiedt binnen 8 weken na de dag van verzending van de aanvraag om inlichtingen, indien door de gemeente te verschaffen inlichtingen onderzoek buiten de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens noodzakelijk maken. In alle overige gevallen geschiedt het verstrekken van inlichtingen binnen 4 weken na de dag van verzending van de aanvraag om inlichtingen. De IB-Groep kan bij de aanvraag om inlichtingen aangeven hoe de overdracht van informatie moet plaatsvinden.

HOOFDSTUK 6. AANPASSING VAN BEDRAGEN

Artikel 17. Aanpassing van bedragen

  • 1. Onze Minister past de bedragen, genoemd in de artikelen 3.9, derde lid, en 3.17, eerste lid, van de wet, per 1 januari van ieder kalenderjaar aan met de procentuele wijziging die het indexcijfer van de CAO-lonen in het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar heeft ondergaan.

  • 2. Onze Minister past de bedragen, genoemd in de artikelen 3.18, met uitzondering van de maximale aanvullende beurs, 5.2, 5.4 en 10.3 van de wet per 1 januari van ieder kalenderjaar aan met de procentuele wijziging die het indexcijfer van de consumentenprijs over het tweede daaraan voorafgaande kalenderjaar heeft ondergaan.

  • 3. Als indexcijfer van de CAO-lonen wordt gehanteerd de reeks CAO-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen, zoals dat wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en bekendgemaakt in het Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

  • 4. Als indexcijfer van de consumentenprijs wordt gehanteerd de reeks werknemersgezinnen met een laag inkomen, zoals dat wordt berekend door het Centraal Bureau voor de Statistiek en bekendgemaakt in het Statistisch bulletin van het Centraal Bureau voor de Statistiek.

HOOFDSTUK 7. OMZETTING TEMPOBEURS

Artikel 18. Omzetting voor tempobeursstudenten van lening in gift

  • 1. Indien over een studiejaar de tempobeurs van een student op grond van artikel 10.7, derde lid, eerste volzin, van de wet is omgezet in lening, en die student over dat studiejaar op de voet van artikel 10.6, tweede lid, van de wet, ten minste 10 studiepunten heeft behaald, zet de IB-Groep op aanvraag van de student het desbetreffende bedrag aan lening alsnog om in gift indien de student aan de volgende voorwaarden voldoet:

    a. hij heeft aan opleidingen waarop artikel 10.6 van de wet van toepassing is, een aantal studiepunten behaald dat ten minste gelijk is aan de voor de laatst gevolgde opleiding geldende studielast, en

    b. dit aantal studiepunten is behaald binnen het aantal maanden, gemeten vanaf het tijdstip waarop de student voor het eerst studiefinanciering ontving voor het volgen van hoger onderwijs, dat de uitkomst is van de formule (studielast x 12 : 42) + 12.

  • 2. Onder studielast, genoemd in het eerste lid, wordt verstaan de studielast, bedoeld in artikel 7.4 van de WHW.

  • 3. Het aantal maanden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt verhoogd met het aantal maanden waarover de student recht heeft gehad op een financiële voorziening als bedoeld in artikel 7.51, tweede lid, van de WHW. De in de vorige volzin bedoelde verhoging omvat ten hoogste 12 maanden.

  • 4. Indien de uitkomst van de berekening van het aantal maanden, bedoeld in het tweede en derde lid, niet een geheel getal is, wordt zij afgerond op het naastgelegen gehele, hogere getal.

  • 5. Indien een student gelijktijdig meer dan een opleiding volgt, geldt de studielast van de langste opleiding waarvoor studiefinanciering is verstrekt.

  • 6. Bij de omzetting gaat de rente die over het om te zetten bedrag is opgebouwd, teniet.

  • 7. Het eerste tot en met vijfde lid zijn van overeenkomstige toepassing, indien artikel 10.6, derde lid, van de wet is toegepast.

  • 8. De omzetting kan jegens een student slechts eenmaal plaatsvinden, doch niet met betrekking tot een studiejaar waarover de student te eniger tijd aanspraak heeft gehad op een financiële voorziening als bedoeld in artikel 7.51, tweede lid, van de WHW. Indien er ten behoeve van meer dan een studiejaar omzetting mogelijk is, geeft de student aan ten behoeve van welk studiejaar de omzetting dient plaats te vinden.

  • 9. De student zendt de aanvraag uiterlijk 3 maanden na het einde van de termijn, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, verhoogd met het aantal maanden, bedoeld in het derde lid, aan de IB-Groep. De aanvraag gaat vergezeld van gewaarmerkte verklaringen van de instelling dan wel de instellingen, waaruit de studievoortgang blijkt.

HOOFDSTUK 8. REGISTRATIE

Artikel 19. Begripsbepalingen registratie

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

Commissie van toezicht: Commissie van toezicht registratieregelingen, bedoeld in de Regeling Commissie van toezicht registratieregelingen OCenW 1996,

persoonsgegevens: gegevens die herleidbaar zijn tot een individuele natuurlijke persoon,

registratie: bij de IB-Groep gevoerde bestand van persoonsgegevens voor de toekenning van studiefinanciering of de invordering van studieschulden.

Artikel 20. Doel van de registratie

De registratie heeft ten doel:

a. aan de IB-Groep de gegevens te verschaffen die hij nodig heeft om studiefinanciering toe te kennen en voor de invordering van studieschulden;

b. aan de studerende informatie te verstrekken als bedoeld in artikel 28, tweede lid, tweede volzin;

c. informatie te verstrekken ten behoeve van beleidsvoorbereiding en ontwikkeling op het gebied van studiefinanciering, voorzover deze gegevens dit mogelijk maken;

d. het verstrekken van gegevens aan het Centraal Bureau voor de Statistiek ten behoeve van statistische doeleinden.

Artikel 21. Houderschap

  • 1. De hoofddirectie van de IB-Groep treedt op als houder van de registratie.

  • 2. Zij ziet toe op de werking van de registratie overeenkomstig dit besluit en treft daartoe de nodige voorzieningen.

  • 3. Bij het uitvoeren van werkzaamheden, verbonden aan de werking van de registratie, volgt zij procedures welke erop zijn gericht te bevorderen, dat de in de registratie opgenomen gegevens zoveel mogelijk juist en volledig zijn en te voorkomen dat gegevens uit de registratie in handen komen van onbevoegden.

  • 4. Zij stelt terzake een schriftelijke instructie vast en zendt een afschrift daarvan aan de Commissie van toezicht.

Artikel 22. Verwerking van de gegevens

Voorzover de geautomatiseerde verwerking van de gegevens in de registratie plaatsvindt door een derde, geschiedt deze overeenkomstig door de IB-Groep te stellen regels.

Artikel 23. Categorieën van personen in de registratie

In de registratie worden uitsluitend gegevens opgenomen over:

a. degenen die ten behoeve van zichzelf een verzoek om studiefinanciering hebben ingediend;

b. degenen ten behoeve van wie een verzoek om studiefinanciering is ingediend;

c. de ouders en, voorzover dat anderen dan de ouders zijn, de wettelijke vertegenwoordigers van de in de onderdelen a en b bedoelde personen, alsmede de gezinsleden van de ouders;

d. de partner van de in het onderdeel a bedoelde personen;

e. eventuele gemachtigden van de in de onderdelen a tot en met d genoemde personen.

Artikel 24. Beperking aantal gegevens

  • 1. Omtrent de personen, bedoeld in artikel 23, kunnen, voorzover noodzakelijk voor de doelstelling van de registratie, uitsluitend de in de bij dit besluit behorende bijlage vermelde gegevens worden opgenomen.

  • 2. Deze gegevens worden verkregen door mededeling van de in artikel 23 genoemde personen, van organen met een publiekrechtelijke taak, van de rechtspersoon, bedoeld in artikel 3.24 van de wet, dan wel van onderwijsinstellingen, bedoeld in artikel 9.5, eerste en tweede lid, van de wet, die deze aan de IB-Groep verstrekken.

Artikel 25. Verwijdering en vernietiging gegevens

  • 1. De persoonsgegevens, opgenomen in de registratie worden daaruit verwijderd en vernietigd:

    a. indien er geen sprake is van een studieschuld, binnen vijf jaar nadat het studiefinancieringstijdvak waarop de beslissing op de aanvraag om studiefinanciering betrekking had, is verstreken;

    b. voorzover er sprake is van een studieschuld op grond van de wet, binnen vijf jaar nadat deze studieschuld geheel is afgelost dan wel teniet gegaan;

    c. voorzover er sprake is van een studieschuld op grond van de artikelen 142 en 145 van de Wet op de studiefinanciering zoals die golden op 31 augustus 2000 binnen vijf jaar nadat deze studieschuld geheel is afgelost dan wel teniet gegaan;

    d. voorzover er sprake is van een schuld in het kader van de gegarandeerde rentedragende studieleningen verstrekt door derden, binnen vijf jaar nadat deze schuld is afgelost.

  • 2. Het bepaalde in het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op de stukken die gegevens bevatten die van belang zijn geweest voor de vaststelling van de studiefinanciering dan wel de terugbetaling.

Artikel 26. Toegang tot de registratie

Tot de registratie hebben rechtstreeks toegang:

a. de personen, werkzaam bij de IB-Groep, die door de hoofddirectie daartoe aangewezen zijn;

b. de personen, daartoe door Onze Minister aangewezen voor controledoeleinden;

c. de personen, niet werkzaam bij de IB-Groep, door de hoofddirectie aangewezen in verband met een goede functionering van de registratie;

d. de leden van de Commissie van toezicht of degenen die in hun opdracht handelen.

Artikel 27. Bijhouden registratie

  • 1. Met het invoeren of wijzigen van gegevens in de registratie en het verwijderen en vernietigen van gegevens uit de registratie zijn belast de personen, bedoeld in artikel 26, onderdeel a.

  • 2. Van het verwijderen en vernietigen van gegevens wordt een proces-verbaal opgemaakt. Het proces-verbaal wordt aan de hoofddirectie gestuurd.

Artikel 28. Gegevensverstrekking

  • 1. Uit de registratie kunnen uitsluitend persoonsgegevens verstrekt worden aan:

    a. personen wier gegevens in de registratie zijn opgenomen, de wettelijke vertegenwoordigers van personen, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, of hun gemachtigden;

    b. het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen en, voorzover het landbouwonderwijs betreft, het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij;

    c. de Rijksbelastingdienst;

    d. de districtskantoren van de Sociale Verzekeringsbank;

    e. de bedrijfsverenigingen;

    f. de gemeentelijke sociale diensten;

    g. de afdelingen bevolking van de gemeenten;

    h. de instanties welke gegarandeerde studieleningen verstrekken;

    i. de onderwijsinstellingen;

    j. de Centrale Accountantsdienst;

    k. de Algemene Rekenkamer;

    l. het Centraal register inschrijving hoger onderwijs van de IB-Groep;

    m. een rechterlijke instantie;

    n. de personen en instellingen die een taak hebben in verband met de uitbetaling van de studiefinanciering en met de invordering van terug te betalen bedragen;

    o. personen die de IB-Groep in rechte vertegenwoordigen dan wel bijstand verlenen;

    p. het Ministerie van Buitenlandse Zaken;

    q. het Centraal Bureau voor de Statistiek;

    r. de rechtspersoon, bedoeld in artikel 3.24 van de wet;

    s. de ziektekostenverzekeraars, bedoeld in artikel 3.2, vierde lid, van de wet.

  • 2. Aan de in het eerste lid, onderdeel a, bedoelde personen kunnen uitsluitend persoonsgegevens worden verstrekt voorzover die persoonsgegevens betrekking hebben op de geregistreerde persoon zelf. Aan de studerende die aanspraak maakt op toepassing van artikel 11.5 van de wet in verband met het voor hem onvindbaar zijn van zijn ouders of een van hen, kunnen echter, in verband met de uitoefening van zijn rechten uit hoofde van titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek, het adres, de postcode en de woonplaats van zijn ouders worden verstrekt. De persoonsgegevens, bedoeld in de eerste twee volzinnen, worden na deugdelijke vaststelling van de identiteit van de aanvrager, op aanvraag binnen 4 weken na de dag van ontvangst van de aanvraag verstrekt.

  • 3. Aan de in het eerste lid, onderdeel b, genoemde ministeries kunnen slechts persoonsgegevens worden verstrekt in de zin van artikel 20, onderdeel c.

  • 4. Aan de in het eerste lid de onderdelen c tot en met n en r genoemde instanties kunnen slechts persoonsgegevens worden verstrekt voorzover deze voor de uitoefening van hun wettelijke taak dan wel in verband met hun medewerking aan de uitbetaling dan wel de invordering noodzakelijk zijn. Aan de in onderdeel o genoemde personen kunnen persoonsgegevens worden verstrekt voorzover dit nodig is voor het doel waarvoor de vertegenwoordiging of de bijstand plaatsvindt. Aan het Ministerie van Buitenlandse Zaken kunnen slechts die persoonsgegevens worden verstrekt welke nodig zijn om de invordering van studieschulden van in het buitenland verblijvende personen mogelijk te maken. Aan het Centraal Bureau voor de Statistiek worden persoonsgegevens verstrekt voorzover dit nodig is voor het samenstellen van statistieken. Aan de in onderdeel s genoemde verzekeraars wordt meegedeeld of een studerende die aanspraak maakt op de WTZ-standaardverzekering, recht heeft op studiefinanciering, en of, ten behoeve van degene die aanspraak maakt op de WTZ-standaardverzekering, aan een studerende een toeslag partner of toeslag één-oudergezin wordt verstrekt.

Artikel 29. Kennisneming van verstrekkingen

  • 1. De hoofddirectie deelt aan ieder op diens aanvraag schriftelijk binnen 4 weken na de dag van ontvangst van de aanvraag mede of en welke hem betreffende gegevens in het jaar voorafgaande aan de dag van ontvangst van de aanvraag uit de registratie aan instanties of personen, bedoeld in artikel 28, eerste lid, zijn verstrekt.

  • 2. Indien een verstrekking als bedoeld in het eerste lid, is geschied, doet de hoofddirectie daarvan desverlangd binnen 4 weken na de dag van ontvangst van de aanvraag in schriftelijke vorm mededeling aan de verzoeker. De hoofddirectie kan volstaan met een in algemene termen vervatte mededeling betreffende de aard van de verstrekte gegevens en degenen aan wie deze zijn verstrekt indien de vastlegging daarvan achterwege is gebleven en zij redelijkerwijs mocht aannemen dat het belang van de geregistreerde daardoor niet onevenredig zou worden geschaad.

  • 3. De hoofddirectie draagt zorg voor een deugdelijke vaststelling van de identiteit van de verzoeker.

Artikel 30. Verbetering en verwijdering van gegevens

  • 1. Indien blijkt dat bepaalde gegevens onjuist zijn of ten onrechte in de registratie zijn opgenomen, vindt binnen 4 weken verbetering of verwijdering van die gegevens plaats.

  • 2. Indien blijkt dat bepaalde gegevens ten onrechte in de registratie ontbreken, vindt binnen 4 weken aanvulling van opgenomen gegevens plaats.

  • 3. Aanvragen om verbetering, verwijdering of aanvulling van de in de registratie opgenomen gegevens, worden ingediend door degene op wie de desbetreffende gegevens persoonlijk betrekking hebben, of zijn gemachtigde. In geval van geregistreerden, bedoeld in artikel 23, onderdeel b, worden de aanvragen schriftelijk ingediend door de wettelijke vertegenwoordiger of de door hem dan wel de door de studerende gemachtigde.

  • 4. De indiener van het in het derde lid bedoelde verzoek wordt, na beslissing door of namens de hoofddirectie, binnen 8 weken na de datum van indiening van de aanvraag schriftelijk medegedeeld, of, en zo ja welke verbetering, verwijdering of aanvulling heeft plaatsgevonden.

HOOFDSTUK 9. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 31. Overgangsbepaling artikel 3 BSF 2000

Tot het tijdstip waarop de Vreemdelingenwet 2000 in werking treedt, luidt artikel 3 aldus:

Artikel 3. Nationaliteit

  • 1. Met een Nederlander wordt gelijkgesteld:

    a. degene:

    1°. die jonger dan 21 jaren is,

    2°. aan wie het ingevolge artikel 9 van de Vreemdelingenwet is toegestaan in Nederland te verblijven,

    3°. van wie de ouders of een van hen ten minste 1 jaar in Nederland woonachtig zijn, en

    4°. aan wie de vergunning tot verblijf in Nederland niet is verleend onder beperkingen;

    b. degene:

    1°. die volle wees, gehuwd of 18 jaren of ouder is,

    2°. aan wie het ingevolge artikel 9 van de Vreemdelingenwet is toegestaan in Nederland te verblijven,

    3°. die zelf ten minste 1 jaar in Nederland woonachtig is, en

    4°. aan wie de vergunning tot verblijf in Nederland niet is verleend onder beperkingen;

    c. degene aan wie het ingevolge artikel 10, eerste lid, onderdelen a en b, en tweede lid, van de Vreemdelingenwet is toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven;

    d. de feitelijk tot het gezin behorende echtgenoot en kinderen van een:

    1°. Nederlander,

    2°. houder van een vergunning tot vestiging,

    3°. toegelaten vluchteling, of

    4°. houder van een vergunning tot verblijf op humanitaire gronden, aan wie het ingevolge artikel 9 van de Vreemdelingenwet is toegestaan in het kader van gezinshereniging in Nederland te verblijven, mits deze echtgenoot dan wel deze kinderen ten minste 1 jaar in Nederland woonachtig zijn;

    e. degene ten behoeve van wie een tegemoetkoming in de studiekosten op grond van hoofdstuk II van de Wet tegemoetkoming studiekosten is verstrekt, alsmede degenen die op grond van hoofdstuk III van die wet een tegemoetkoming in de studiekosten hebben genoten.

  • 2. De termijn van 1 jaar, genoemd in het eerste lid, onderdelen a en d, geldt niet, indien ten minste een van de ouders:

    a. Nederlander is geweest,

    b. in Nederland is geboren, en

    c. 15 jaren in Nederland heeft gewoond.

Artikel 32. Overgangsbepaling artikel 3 BSF

Artikel 3, eerste lid, aanhef en onderdelen b en c, en tweede lid, van het Besluit studiefinanciering zoals dat luidde op 31 december 1996, blijft van toepassing op degene die op dat tijdstip studiefinanciering op grond van de Wet op de studiefinanciering genoot.

Artikel 33. Vervallen van hoofdstuk 8

Indien het bij koninklijke boodschap van 20 februari 1999 ingediende voorstel van wet houdende wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (kamerstukken II 1998–1999, 26 410, nr. 2), nadat het tot wet is verheven, in werking treedt, vervallen hoofdstuk 8 en de bij dit besluit behorende bijlage met ingang van hetzelfde tijdstip.

Artikel 34. Overgangsbepaling artikel 14

In artikel 14, eerste lid, geldt tot 1 januari 2002 in plaats van «euro 90,-»: f 200,-.

HOOFDSTUK 10. WIJZIGINGEN IN ANDERE BESLUITEN

Artikel 35. Bekostigingsbesluit WHW

In artikel 5.8, eerste lid, onderdeel b, van het Bekostigingsbesluit WHW1 wordt na «Besluit studiefinanciering» ingevoegd: 2000.

Artikel 36. Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 1998

Artikel 3, eerste lid, onderdeel a, punt 4, van het Besluit aanwijzing registraties gezamenlijke huishouding 19982 wordt vervangen door:

4. de Wet op de studiefinanciering;

4a. de Wet studiefinanciering 2000;.

Artikel 37. Besluit bijdragen justitiële kinderbescherming en vrijwillige jeugdhulpverlening

In artikel 2, tweede lid, aanhef, van het Besluit bijdragen justitiële kinderbescherming en vrijwillige jeugdhulpverlening3 wordt «Wet op de studiefinanciering» vervangen door: Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 38. Besluit categorieën van verzekerden Wtz 1998

Artikel 1 van het Besluit categorieën van verzekerden Wtz 19984 wordt als volgt gewijzigd:

A

In het eerste lid, onderdeel s, wordt «hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: de Wet studiefinanciering 2000.

B

In het eerste lid, onderdeel t, wordt «artikel 13, eerste lid, van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: artikel 3.4, eerste lid, van de Wet studiefinanciering 2000.

C

In het eerste lid, onderdeel u, wordt «artikel 14 van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: artikel 3.5 van de Wet studiefinanciering 2000.

D

In het derde lid wordt «de in artikel 30 van de Wet op de studiefinanciering bedoelde toekenningsbeschikking» vervangen door: het in artikel 3.19 van de Wet studiefinanciering 2000 bedoelde besluit op een aanvraag om studiefinanciering.

Artikel 39. Besluit geneeskundige verzorging politie 1994

In artikel 3, tweede lid, van het Besluit geneeskundige verzorging politie 19945 wordt «Wet op de studiefinanciering» vervangen door: Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 40. Besluit passende arbeid schoolverlaters en academici

In artikel 1, onderdeel a, aanhef, van het Besluit passende arbeid schoolverlaters en academici6 wordt «Hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 41. Besluit tegemoetkoming studiekosten

Het Besluit tegemoetkoming studiekosten7 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 3 wordt na «Besluit studiefinanciering» ingevoegd: 2000.

B

In artikel 4 wordt «Artikel 16l van het Besluit studiefinanciering» vervangen door: Artikel 16 van het Besluit studiefinanciering 2000.

Artikel 42. Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel

In artikel 1, eerste lid, onderdeel c, punt 5, van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten en inkomenstoeslag onderwijs- en onderzoekpersoneel8 wordt «hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 43. Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel

In artikel 1, eerste lid, onderdeel b, ten 2° en ten 5°, van het Besluit tegemoetkoming ziektekosten rijkspersoneel9 wordt «hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering» telkens vervangen door: de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 44. Bijdragebesluit Zorg

In de artikelen 7, eerste lid, onderdeel h, en 8 van het Bijdragebesluit Zorg10 wordt «Wet op de studiefinanciering» telkens vervangen door: Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 45. Inkomens- en samenloopbesluit Anw

In artikel 7, eerste lid, onderdeel b, van het Inkomens- en samenloopbesluit Anw11 wordt «Hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 46. Inkomensbesluit IOAW

In artikel 7, eerste lid, onderdeel p, van het Inkomensbesluit IOAW12 wordt «Hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering (Stb. 1986, 252)» vervangen door: de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 47. Inkomensbesluit Toeslagenwet

In artikel 7, eerste lid, onderdeel p, van het Inkomensbesluit Toeslagenwet13 wordt «Hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering (Stb. 1986, 252)» vervangen door: de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 48. Interimbesluit ziektekosten burgerlijke ambtenaren defensie

In artikel 1, onderdeel c, ten 5°, van het Interimbesluit ziektekosten burgerlijke ambtenaren defensie14 wordt «hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 49. Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel

In artikel I-T8 van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel15 wordt «artikel 32a van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: artikel 3.7 van de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 50. Uitvoeringsbesluit WEB

Het Uitvoeringsbesluit WEB16 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.1.2, onderdeel b, wordt «hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: de Wet studiefinanciering 2000.

B

In Bijlage 1, onderdeel B (Personeel), punt 3 (Gegevenslijst), subonderdeel A16 (Intensiteit) wordt «hoofdstuk II van de Wet op de studiefinanciering» vervangen door: de Wet studiefinanciering 2000.

Artikel 51. Uitvoeringsbesluit WHW

Het Uitvoeringsbesluit WHW17 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 2.1, eerste lid, onderdeel f, wordt «de artikelen 7.8b, zesde lid, 7.9, vijfde lid, en artikel 7.51, vierde lid,» vervangen door: de artikelen 7.8b, zesde lid, en 7.9, vijfde lid,.

B

Artikel 2.2 vervalt.

Artikel 52. Verplaatsingskostenbesluit militairen

In artikel 1, onderdeel c, van het Verplaatsingskostenbesluit militairen18 wordt «Wet op de studiefinanciering» vervangen door: Wet studiefinanciering 2000.

HOOFDSTUK 11. SLOTBEPALINGEN

Artikel 53. Intrekking Besluit studiefinanciering

  • 1. Het Besluit studiefinanciering wordt ingetrokken.

  • 2. In afwijking van het eerste lid blijven de artikelen 16m en 16n van het Besluit studiefinanciering van kracht tot het tijdstip waarop de wet houdende Wet opheffing College van beroep studiefinanciering (Stb. 2000, 284) in werking treedt.

Artikel 54. Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op 1 september 2000.

Artikel 55. Citeertitel

Dit besluit wordt aangehaald als «Besluit studiefinanciering 2000».

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 5 augustus 2000

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen a.i.,

G. Zalm

Uitgegeven de tweeëntwintigste augustus 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

BIJLAGE BEHOREND BIJ HET KONINKLIJK BESLUIT VAN 5 AUGUSTUS 2000 (STB. 329)

De gegevens, bedoeld in artikel 24 zijn:

a. van de in artikel 23, onderdeel a, bedoelde personen:

1. achternaam, voorvoegsels;

2. eerste voornaam, verdere voorletters;

3. adres, postcode, woonplaats;

4. correspondentieadres, postcode, plaats;

5. telefoonnummer;

6. geboortedatum en indien van toepassing overlijdensdatum;

7. geslacht;

8. nationaliteitsvereiste (artikel 2.2. van de wet);

9. correspondentienummer;

10. sociaal-fiscaal nummer;

11. datum indiening aanvraag om studiefinanciering;

12. gewenste studiefinanciering;

13. bank- of postbankrekeningnummer;

14. uit/thuiswonend;

15. namen van eventuele kinderen behorend tot het huishouden;

geboortedatum en bewijs van aanspraak op kinderbijslag;

registratienummer bij het districtskantoor van de Sociale Verzekeringsbank;

16. instelling van onderwijs met adres;

17. datum van inschrijving aan de instelling van onderwijs;

18. onderwijssoort;

19. studierichting, studiejaar, semester;

20. voltijds/niet voltijds;

21. verzekering tegen ziektekosten (artikel 3.2, vierde lid, van de wet)

– verplicht verzekerd of meeverzekerd op grond van de Ziekenfondswet

– verzekerd of meeverzekerd op grond van een publiekrechtelijke ziektekostenregeling voor ambtenaren

– verzekerd bij een verzekeraar als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, van de Wet op de toegang tot ziektekostenverzekeringen 1998

– niet verzekerd;

22. samenstelling van het maandbudget (artikel 3.2 van de wet)

– normbedrag voor levensonderhoud

– normbedrag voor boeken en leermiddelen

– tegemoetkoming in de kosten van de onderwijsbijdrage

– normbedrag voor de particuliere ziektekostenverzekering

– toeslag partner

– toeslag één-oudergezin;

23. de verdeling van het maandbudget in basisbeurs, basislening, aanvullende beurs of aanvullende lening (artikel 3.1, eerste lid, van de wet);

24. veronderstelde ouderlijke bijdrage toegerekend aan de studerende (artikel 3.9 van de wet);

25. toetsingsinkomen van de studerende zonder partner en de daaruit berekende draagkracht op maandbasis (artikel 3.17 van de wet);

26. toegekende studiefinanciering in het lopende studiefinancieringstijdvak;

27. reden afwijzing van de aanvraag om studiefinanciering;

28. bezwaarschrift tegen een beschikking (artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht van de wet);

29. uitspraak van een rechterlijke instantie;

30. verrekening van teveel toegekende studiefinanciering (artikel 7.4 van de wet);

31. verrichte uitbetalingen;

32. teruggestorte bedragen ten behoeve van de studerende met het doel waarvoor;

33. data indiening van aanvragen;

34. opbouw studieschuld;

35. gehanteerde rentepercentages (artikel 6.3 van de wet);

36. berekening van de rente;

37. start en duur van de aanloopfase (artikel 6.6 van de wet);

38. start en duur van de aflosfase (artikel 6.7 van de wet);

39. achterstallige schulden (artikel 6.8 van de wet);

40. vaststelling van termijnen (artikel 6.9 van de wet);

41. datum indiening aanvraag van debiteur om draagkrachtmeting;

42. belastbaar inkomen van de debiteur of een bedrag dat dit zo goed mogelijk benadert;

43. tariefgroep voor de loon- en inkomstenbelasting van de debiteur;

44. draagkracht van de debiteur uit inkomen op jaarbasis (artikel 6.11 van de wet);

45. terugval inkomen van de debiteur (artikel 6.12 van de wet);

46. wijziging tariefgroep voor de loon- en inkomstenbelasting van de debiteur (artikel 6.13 van de wet);

47. partner debiteur is ook debiteur (artikel 6.16 van de wet);

48. buiten beschouwing laten draagkracht partner van debiteur (artikel 6.15 van de wet);

49. wijziging termijnen (artikel 6.17 van de wet);

50. datum tenietgaan studieschuld (artikel 6.18 van de wet);

51. toepassing hardheidsclausule (artikel 11.5 van de wet).

b. van de in artikel 23, onderdeel b, bedoelde personen:

1. achternaam, voorvoegsels;

2. eerste voornaam, verdere voorletters;

3. woonadres, postcode, woonplaats;

4. correspondentieadres, postcode, plaats;

5. telefoonnummer;

6. geboortedatum, indien van toepassing overlijdensdatum;

7. geslacht;

8. nationaliteitsvereiste;

9. correspondentienummer;

10. uit/thuiswonend;

11. instelling van onderwijs, adres, postcode en plaats;

12. inschrijving;

13. studierichting, onderwijssoort;

14. klas, leerjaar, semester.

c. van de in artikel 23, onderdeel c, bedoelde personen:

1. achternaam, voorvoegsels;

2. eerste voornaam, verdere voorletters;

3. woonadres, postcode, woonplaats;

4. correspondentieadres, postcode, plaats;

5. telefoonnummer;

6. geboortedatum, indien van toepassing overlijdensdatum;

7. geslacht;

8. nationaliteitsvereiste;

9. correspondentienummer;

10. bank- of postbankrekeningnummer;

11. sociaal-fiscaal nummer;

12. belastbaar inkomen, dan wel het bedrag dat dit zo goed mogelijk benadert;

13. tariefgroep voor de loon- en inkomstenbelasting (artikel 6.11 van de wet);

14. het maandbedrag (artikel 3.13, derde lid, van de wet);

15. verdeling maandbedrag (artikel 3.13, derde lid, van de wet) over de kinderen die onder de wet vallen;

16. terugval in inkomen;

17. wijziging tariefgroep voor de loon- en inkomstenbelasting;

18. bedrag voetoverheveling voor de inkomstenbelasting;

19. uitspraak van een rechterlijke instantie;

20. verrichte uitbetalingen;

21. teruggestorte bedragen met vermelding van het doel waarvoor;

22. data indiening aanvragen;

23. toepassing hardheidsclausule (artikel 11.5 van de wet).

d. van de in artikel 23, onderdeel d, bedoelde personen:

1. achternaam, voorvoegsels;

2. eerste voornaam, verdere voorletters;

3. woonadres, postcode, woonplaats;

4. correspondentieadres, postcode, plaats;

5. telefoonnummer;

6. geboortedatum, indien van toepassing overlijdensdatum;

7. geslacht;

8. correspondentienummer;

9. sociaal-fiscaal nummer;

10. belastbaar inkomen van de partner of het bedrag dat dit zo goed mogelijk benadert;

11. tariefgroep voor de loon- en inkomstenbelasting (artikel 6.12 in combinatie met artikel 6.14 van de wet);

12. aanvraag om draagkracht van de partner buiten beschouwing te laten (artikel 6.15 van de wet);

13. namen van eventuele kinderen, geboortedatum kinderen, bewijs van aanspraak op kinderbijslag en registratienummer bij het districtskantoor van de Sociale Verzekeringsbank;

14. terugval in inkomen;

15. wijziging tariefgroep voor de loon- en inkomstenbelasting.

e. van de in artikel 23, onderdeel e, bedoelde personen:

1. achternaam, voorvoegsels;

2. eerste voornaam, verdere voorletters;

3. adres, postcode, plaats;

4. telefoonnummer;

5. geboortedatum en indien van toepassing overlijdensdatum;

6. geslacht;

7. correspondentienummer;

8. machtiging.

NOTA VAN TOELICHTING

1. ALGEMEEN

Omdat de Wet op de studiefinanciering (WSF) met ingang van 1 september 2000 wordt vervangen door de Wet studiefinanciering 2000, wordt het Besluit studiefinanciering vervangen door het onderhavige Besluit studiefinanciering 2000 (BSF 2000). Hierin zijn terminologie en verwijzingen naar artikelen aangepast aan de nieuwe wet.

Nieuw zijn de hoofdstukken Weigerachtige en onvindbare ouders en Indexering van bedragen waarin bestaande regels (de beleidsregel «weigerachtige ouders» van de IB-Groep van 9 februari 1996, S&M/MT/96.02.08, Uitleg Mededelingen IB-Groep, 21 februari 1996, nr. 6 onderscheidenlijk de artikelen over indexering uit de WSF) zijn overgenomen.

Inhoudelijk gewijzigd is de wachttijd voor niet-Nederlanders van 3 jaren. Deze is (met ingang van 1 augustus 1999) verlaagd naar één jaar ingevolge de beleidsregel van de IB-Groep die ingevolge een toezegging van mijn ambtsvoorganger aan de Tweede Kamer vooruit liep op onderhavige wijziging (beleidsregel «Verkorting wachttermijn studiefinanciering voor niet-Nederlanders» van 21 juli 1999, AOCenW/JS-99086, Uitleg 8 september 1999, nr. 19).

Niet opgenomen in dit besluit zijn de oude artikelen 16m en 16n die de bepalingen inzake het beroep betroffen. Deze blijven ingevolge een overgangsbepaling van kracht totdat de wet opheffing College van beroep studiefinanciering in werking treedt (1 januari 2001, Stb. 2000, 336).

Vervallen is het artikel over het normbedrag publiekrechtelijke ziektekostenverzekering omdat dit bedrag nihil is.

Ongewijzigd opgenomen – behoudens verwijzingen en terminologie – zijn de bepalingen inzake de registratie, aangezien de artikelen van de WSF 2000 terzake zullen vervallen bij inwerkingtreding van de Wet tot wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (kamerstukken II 1998–1999, 26 410, nr. 2) ingevolge artikel 12.12 van de WSF 2000.

2. FINANCIËLE GEVOLGEN

Aan dit besluit zijn geen financiële gevolgen verbonden.

3. UITVOERING VAN DE MAATREGELEN DOOR DE IB-GROEP

De IB-Groep is in staat de maatregelen uit te voeren.

4. ARTIKELSGEWIJZE TOELICHTING

HOOFDSTUK 1. ALGEMEEN

Artikel 1. Begripsbepaling

verplaatst: begrippen over registratie naar artikel 19

was: artikel 1

In het BSF waren ook de Hoofddirectie en partner gedefinieerd. Hier zijn deze begripsbepalingen overbodig, omdat deze al in de WSF 2000 (de wet) zijn omschreven. De definities over registratie zijn op korte termijn overbodig, omdat de bewuste bepalingen zullen vervallen bij inwerkingtreding van de Wet Bescherming Persoonsregistraties, reden waarom deze definities zijn opgenomen in het betreffende hoofdstuk (zie toelichting bij hoofdstuk 8).

HOOFDSTUK 2. REIKWIJDTE

Artikel 2. Belastbare minimumloon

basis: artikel 1.1 WSF 2000

ongewijzigd

vervallen: vierde lid

was: artikel 2

Hier wordt invulling gegeven aan het begrip belastbare minimumloon van artikel 1.1 van de WSF 2000, dat ongewijzigd is overgenomen van artikel 1, eerste lid, onderdeel i, van de WSF.

Het oude vierde lid is vervallen omdat de noodzaak om het belastbare minimumloon op een veelvoud van f 10,- af te ronden, ontbreekt.

Artikel 3. Nationaliteit

inhoudelijk aangepast: wachttijd van 1 jaar vervallen; aanpassing aan de Vreemdelingenwet 2000

In de nieuwe Vreemdelingenwet 2000 is een vereenvoudiging in het systeem van verblijfsvergunningen aangebracht. Achtereenvolgens kan een vergunning voor bepaalde tijd (regulier of asiel) en na verloop van een periode van 5 jaar (regulier) onderscheidenlijk 3 jaar (asiel) een vergunning voor onbepaalde tijd (regulier of asiel) worden aangevraagd. Voor iedere vergunning zal onderscheid worden gemaakt tussen «asiel» en «regulier».

De groep van gerechtigden wordt uitgebreid door het laten vervallen van de wachttijd van 1 jaar. Uitgaven hiervoor worden gecompenseerd door Justitie. Belangrijkste argument voor de uitbreiding van de kring van studiefinancieringsgerechtigden is niet ingegeven uit oogpunt van studiefinancieringsbeleid. Het studiefinancieringsbeleid volgt het vreemdelingenbeleid van Justitie om alle asielzoekers eenzelfde voorzieningenpakket te geven, en daarmee ook studiefinanciering.

Alle toegelaten asielzoekers krijgen een tijdelijke verblijfsvergunning voor drie jaar. Daarna ontvangen zij eventueel een permanente verblijfsvergunning. De huidige drie statussen komen te vervallen. Aan de tijdelijke status zijn rechten verbonden zoals studiefinanciering (gezinshereniging, huisvesting, arbeid). Voor EER-onderdanen gelden wat betreft hun aanspraak op studiefinanciering (ingevolge artikel 2.2 van de wet) de regels van het Europees recht.

Houders van de volgende vergunningen vallen onder de werking van de WSF 2000. Er geldt geen wachttijd voor:

houders van een vergunning voor bepaalde tijd asiel;

houders van een vergunning voor bepaalde tijd regulier met beperking toegelaten als alleenstaande minderjarige asielzoeker, als adoptiekind of toegelaten voor gezinshereniging of -vorming als bedoeld in artikel 15 van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 15 bepaalt dat bij amvb kan worden bepaald dat deze toelating gekoppeld kan worden aan Nederlanders en aan vreemdelingen die een vergunning hebben als bedoeld in artikel 8, onder a tot en met e en l van de Vreemdelingenwet 2000. Deze onderdelen omvatten het rechtmatig verblijf op grond van de artikelen 14, 20, 28 en 33 alsmede als gemeenschapsonderdanen en als vreemdelingen op grond van het Associatiebesluit 1/80 van de Associatieraad EEG/Turkije.

In dit besluit blijft het uitgangspunt gehandhaafd dat het nieuwe stelsel er niet toe leidt dat houders van een verblijfsvergunning met de beperking «wegens studie» eveneens aanspraak op studiefinanciering krijgen;

houders van een vergunning voor onbepaalde tijd regulier of asiel. Dit waren de vergunning tot vestiging, de vergunning voor onbepaalde duur of de toelating als vluchteling (artikel 10 van de oude Vreemdelingenwet).

Ingevolge het overgangsrecht van de nieuwe Vreemdelingenwet komen houders van een vergunning tot verblijf zonder beperking van rechtswege in aanmerking voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd.

Nieuw is (artikel 3, onderdeel e) dat in afwachting van een beslissing op een aanvraag tot verlenging van een verblijfsvergunning of verlening van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd – en de vreemdeling reeds studiefinanciering ontvangt – aanspraak op studiefinanciering in ieder geval blijft bestaan totdat een beslissing is genomen. Ook blijft aanspraak behouden gedurende bezwaar- of beroepsprocedures tegen die beslissing onder de voorwaarde dat de vreemdeling de uitkomst hiervan in Nederland mag afwachten.

Aanspraak op studiefinanciering heeft de vreemdeling die met een Nederlander gelijk wordt gesteld en hier uitsluitend rechtmatig verblijf houdt op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, dat in de onderdelen a, b, c en d verwijst naar de volgende soorten verblijfsvergunning:

a. een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 14 van de Vreemdelingenwet 2000. Voor studiefinanciering betreft het de vergunningen onder de beperking:

1°. verband houdende met gezinshereniging of -vorming als bedoeld in artikel 15 van de Vreemdelingenwet 2000 met een Nederlander of met een vreemdeling als bedoeld in de onderdelen a en b van dit artikel 3,

2°. verblijf als alleenstaande minderjarige vreemdeling, of

3°. verblijf als adoptiekind,

b. een verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 20 van de Vreemdelingenwet 2000,

c. een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van de Vreemdelingenwet 2000,

d. een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd als bedoeld in artikel 33 van de Vreemdelingenwet 2000.

Artikel 3, onderdeel e, omvat de vreemdeling die al aanspraak maakt op studiefinanciering indien sprake is van artikel 8, onderdelen g of h van de Vreemdelingenwet 2000. Het betreft de vreemdeling die in afwachting is van de beslissing op aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd, terwijl ingevolge de Vreemdelingenwet 2000 of op grond van een rechterlijke beslissing uitzetting van de aanvrager achterwege dient te blijven totdat op de aanvraag is beslist (artikel 8, onderdeel g, Vreemdelingenwet 2000) of in afwachting van de beslissing op een aanvraag tot het verlengen van de geldigheidsduur van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd of wijziging daarvan (artikel 8, onderdeel h, Vreemdelingenwet 2000).

Artikel 3, onderdeel f, is gelijk aan onderdeel e van artikel 3 van het BSF (2000).

Tot de inwerkingtreding van de nieuwe Vreemdelingenwet 2000 (naar verwachting 1 april 2001 maar mogelijk uiterlijk 1 juli 2001 (kamerstukken II, 1999–2000, 26 732 en 26 975, nr. 87)) luidt artikel 3 nog, enigszins aangepast, als artikel 3 van het BSF (zie artikel 31 hieronder).

Artikel 4. Aangewezen onderwijs

basis: artikel 2.11 WSF 2000

naamstelling geactualiseerd

was: artikel 6

Hier worden (bestaande en al in het BSF aangewezen) opleidingen tot verloskundige en enkele kunstopleidingen aangewezen.

De opleidingen kunnen ook nog onder tempobeursregime vallen.

Artikel 5. Normbedrag particuliere ziektekostenverzekering

basis: artikel 3.3, tweede lid WSF 2000

ongewijzigd

was: artikel 8

Het normbedrag voor de particuliere ziektekostenverzekering wordt jaarlijks zodanig vastgesteld dat studerenden zich naar verwachting voor dat bedrag tegen ziektekosten kunnen verzekeren. Daarbij worden betrokken de maximumpremie standaardpakketpolis voor WSF2000 studerenden, de bijdragen WTZ en MOOZ en de nominale premie AWBZ. De wijze van aanpassing van dit normbedrag zorgt ervoor dat het normbedrag verlaagd kan worden in verband met de overheveling van verstrekkingen naar de AWBZ. Daarnaast wordt voorzien in een prijsindexering.

HOOFDSTUK 3. WEIGERACHTIGE OF ONVINDBARE OUDERS

Basis: artikel 3.14 WSF 2000 en de beleidsregel «weigerachtige ouders» van de IB-Groep van 9 februari 1996, S&M/MT/96.02.08, Uitleg Mededelingen IB-Groep, 21 februari 1996, nr. 6

Algemeen

Ouders leveren naast de overheid en de studerende zelf een belangrijke bijdrage aan de financiering van de studie van hun kinderen. Studerenden, wier ouders vanwege hun inkomen niet of slechts gedeeltelijk kunnen bijdragen, kunnen een beroep doen op de aanvullende beurs. Er kunnen zich echter situaties voordoen waarin ouders die daartoe wel in staat zijn, weigeren om bij te dragen. Sinds de invoering van de WSF in 1986 is het voor studerenden mogelijk om in bepaalde situaties waarin de relatie tussen ouder en kind ernstig verstoord is of waarbij de ouder onvindbaar is een beroep te doen op de hardheidsclausule van de wet. In de loop der jaren heeft zich op dit punt jurisprudentie uitgekristalliseerd, waarin een balans is gevonden tussen de wettelijke regels en de meer pluriforme maatschappelijke werkelijkheid. Deze jurisprudentie is in 1996 neergeslagen in de hierboven aangehaalde beleidsregel. Toepassing hiervan geschiedde uiteraard binnen de wettelijke regels voor indiening van wijzigingen en voor controle van gegevens.

Omdat het probleem inmiddels een structureel en voldoende gestabiliseerd karakter heeft gekregen (het betreft 6 000 toewijzingen per jaar), is het mogelijk geweest om in de WSF 2000 een basis voor een regeling «weigerachtige en onvindbare ouders» op te nemen, die in dit Besluit nader wordt uitgewerkt. Daartoe is de reeds bestaande beleidsregel (inhoudelijk ongewijzigd) overgenomen in dit hoofdstuk. Hierin worden criteria gegeven aan de hand waarvan in ieder geval kan worden beoordeeld of sprake is van «een langdurig ernstig verstoorde verhouding tussen ouder en studerende of van onvindbaarheid van de ouder».

Procedure

Toepassing van deze (beleidsregels en mitsdien van de hier opgenomen) regels geschiedt slechts op aanvraag van de studerende. Toetsing van de aanvraag vindt plaats, nadat de studerende in reactie op de ontvangstbevestiging op de aanvraag mede heeft gedeeld, dat hij de IB-Groep naar zijn oordeel naar vermogen van de noodzakelijke gegevens heeft voorzien. In gevallen waarin dit naar het oordeel van de IB-Groep geboden is, kan van de aanvrager worden verlangd mee te werken aan een onderzoek door een door de IB-Groep aan te wijzen deskundige. Indien het verzoek wordt gehonoreerd om het inkomen van de ouder niet mee te laten tellen bij een aanvraag voor aanvullende beurs, zal dit tot effect hebben dat met het inkomen van deze ouder geen rekening wordt gehouden. Voor de andere ouder is dan artikel 3.9, derde lid, derde volzin, van de wet van overeenkomstige toepassing, wat inhoudt dat voor de berekening van het bruto kortingsbedrag van deze ouder een dubbele vrije voet wordt gehanteerd.

Wanneer bij een studerende het ouderlijk inkomen niet meer meetelt, ondervinden studiefinancieringsgerechtigde broers of zusters daar geen nadeel van. Op hun aanvullende beurs wordt geen hoger kortingsbedrag wegens ouderlijk inkomen in mindering gebracht. Artikel 3.13 van de wet bepaalt immers dat het kortingsbedrag wordt verdeeld over de kinderen die recht hebben op studiefinanciering.

Uiteraard laat het bovenstaande de mogelijkheid onverlet voor een studerende om een beroep te doen op artikel 11.5 van de WSF 2000 buiten het in dit besluit bepaalde om, waarbij gedacht kan worden aan de omstandigheid dat er geen sprake is van een aanwijsbaar conflict, maar van een situatie die naar aard en gevolg gelijk te stellen valt met het in dit besluit omschreven conflict.

Artikel 6. Algemeen

In artikel 6 worden alternatieve criteria gesteld ter uitvoering van de wet. Deze worden in de volgende artikelen uitgewerkt, waarbij wordt aangegeven in welke gevallen in ieder geval aan die criteria wordt voldaan.

Naast basisbeurs en basislening, die niet inkomensafhankelijk zijn, kan de studerende aanspraak maken op aanvullende beurs, die wel inkomensafhankelijk is. Onafhankelijk van het ouderlijk inkomen en zonder rekening te houden met de veronderstelde ouderlijke bijdrage kan de maximale aanvullende beurs worden toegekend in de vorm van een aanvullende lening. Deze vormen immers communicerende vaten. Indien de studerende een (geslaagd) beroep doet op weigerachtigheid of onvindbaarheid van de ouder, kan deze aanvullende lening (dus onafhankelijk van het ouderlijk inkomen) worden vertrekt als aanvullende beurs.

Indien zich een omstandigheid voordoet die niet onder een van de hier genoemde criteria valt, blijft een beroep op de hardheidsclausule openstaan.

Waar in dit artikel sprake is van ouder, gaat het om de ouder om wiens veronderstelde ouderlijke bijdrage het gaat.

Waar sprake is van alimentatie wordt daarmee bedoeld de onderhoudsverplichting, bedoeld in titel 17 van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Slechts deze wordt door het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) (zie artikel 10) geïnd.

Artikel 7. Conflicteis

Van het niet meer meetellen van het inkomen van de weigerachtige ouder (met inachtneming van artikel 12 draagkracht uit alimentatie) bij de berekening van de aanvullende beurs zal slechts sprake zijn, als de weigering van de ouder(s) om bij te dragen aan de kosten die de studerende moet maken stoelt op een ernstig en structureel, niet op financiële motieven gegrond conflict tussen die ouder(s) en de studerende. Het woord «onverzoenlijk» is hier vervangen door: structureel. Dit beoogt geen inhoudelijke wijziging, maar onverzoenlijk is zo onverbiddelijk en kan feitelijk pas worden vastgesteld bij het wegvallen van een van de partijen.

Bij de beoordeling van het conflict gelden de volgende criteria:

– De weigering van de ouder(s) moet vaststaan. Als medewerking voor die vaststelling niet wordt verleend, kan de verklaring van een onafhankelijke derde voor de betreffende ouderverklaring in de plaats treden, mits deze voldoende is onderbouwd. Te denken valt hier onder meer aan een school- of studentendecaan.

– De ernst van het conflict is mede bepalend. Ondersteunend voor de beoordeling of er van een conflict als hierboven bedoeld sprake is, kunnen zijn verklaringen van terzake deskundige instanties zoals de RIAGG, een vertrouwensarts, psychiater of psycholoog of een voogdijvereniging. Ten minste één dergelijke verklaring is vereist. Hier valt te denken aan zodanig fundamentele en structurele verstoring van ouder-kind-relaties, dat ontkoppeling de enige weg is, zoals bij gevallen waarbij ernstig fysiek of ernstig geestelijk geweld een rol heeft gespeeld. Ook kan het gaan om structurele conflicten rond levensovertuiging, geloof en cultuur; in het geding zijn dan levensstijlen die zich niet met elkaar verdragen. Zaken als betalingsproblemen, meningsverschillen over de gekozen studie of onderwijsinstelling, het verlangen naar financiële zelfstandigheid gelden in ieder geval niet als conflict in de zin van dit artikel. Dit is reeds bepaald in artikel 3.14, eerste lid, van de wet. Ingevolge de Algemene wet bestuursrecht is de aanvrager gehouden de gegevens en bescheiden te verstrekken waarover hij redelijkerwijs de beschikking kan krijgen (artikel 4:2, tweede lid Awb). Van een aanvrager zal redelijkerwijs niet kunnen worden verlangd dat hij een door de IB-Groep gewenste verklaring produceert als dat relatief veel niet te verhalen kosten met zich brengt. Het is dan ook niet de bedoeling dat studerenden afzien van een aanvraag om loskoppeling vanwege de kosten die dat met zich brengt. Onder omstandigheden is het dan ook aan de IB-Groep om een onafhankelijke deskundige in te schakelen, vooral als er twijfel is over het antwoord op de vraag of sprake is van een ernstig en structureel conflict.

Artikelen 8 en 10. Uit ouderlijk gezag ontzet of ontheven/Niet inbare alimentatie

Situaties waarin de conflicteis niet geldt: geen ouderlijk gezag en niet inbare alimentatie

– Het niet meer meetellen van het inkomen van de weigerachtige ouder bij de berekening van de aanvullende beurs – en mitsdien toepassing van artikel 12 – vindt plaats jegens de studerende van wie de ouder voordat de studerende 18 jaar werd uit het ouderlijk gezag is ontzet of ontheven. Dit voor zover betrokkene om ontkoppeling vraagt en hij daarbij een bewijsstuk overlegt van een voogdijvereniging of een gelijkwaardige instantie of, bij voorkeur, afschrift van een beschikking van de rechtbank waaruit blijkt dat de ouder uit het ouderlijk gezag is ontzet of ontheven.

– Datzelfde geldt voor de studerende die om het niet meer meetellen van het inkomen van de weigerachtige ouder vraagt en jegens wie een alimentatieverplichting geldt, als hij een bewijsstuk overlegt van een daartoe bevoegde instantie zoals het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) of de Gemeentelijke Sociale Dienst, waaruit blijkt dat de alimentatie, gedurende ten minste een jaar voordat betrokkene voor het eerst studiefinanciering ontving, oninbaar was. Indien de alimentatie (gedurende ten minste 12 maanden) oninbaar is na de in artikel 10 genoemde termijn, kan in individuele gevallen op basis van hardheid analoge toepassing plaatsvinden.

Artikel 9. Geen contact sinds 12e jaar

Het niet meer meetellen van het inkomen van de weigerachtige ouder bij de berekening van de aanvullende beurs – en mitsdien toepassing van artikel 12 – vindt plaats jegens de studerende van 18 jaar en ouder ten aanzien van wie vaststaat dat hij met de betreffende ouder geen wezenlijk contact meer had vanaf de maand waarin de studerende de leeftijd van 12 jaren heeft bereikt. Aanvankelijk was deze leeftijd 10 jaar, ter concretisering van «gedurende zeer lange tijd geen contact hebben». Het College van beroep studiefinanciering achtte deze leeftijdsgrens te laag, en kon instemmen met een nieuwe grens van 12 jaar. Sindsdien blijkt dat criterium een doelmatige leeftijdsgrens. Het vaststellen van dit feit geschiedt aan de hand van één of meer goed onderbouwde verklaringen van (onafhankelijke) personen of instanties, die hiervan uit eigen wetenschap of uit hoofde van hun functie op de hoogte kunnen zijn. Het ontbreken van contact komt in deze gevallen in de plaats van het bestaan van een conflict als hierboven omschreven.

Artikel 11. Onbekende verblijfplaats ouder

Als regel geldt dat slechts wordt overgegaan tot toekenning van de basisbeurs en het gevraagde bedrag van de aanvullende lening wanneer informatie over het inkomen van de ouder ontbreekt. Als de verblijfplaats van een ouder (of ouders) onbekend is bij de studerende zal de IB-Groep trachten het actuele adres te achterhalen. Als dit niet lukt – veelal ingeval van buitenlands verblijf van de betrokken ouder – kan het inkomen van die ouder buiten beschouwing worden gelaten. Dan vindt toekenning plaats van een aanvullende beurs met inachtneming van artikel 12. De IB-Groep neemt voor het onderzoek ten hoogste 3 maanden de tijd – als buitenlands verblijf van de ouder(s) vermoed wordt ten hoogste 6 maanden, omdat dan navraag wordt gedaan, eventueel via de diplomatieke posten – en kent de aanvullende beurs toe, als na ommekomst van die periode de ouder(s) niet is (zijn) gevonden. Indien de ouderlijke verblijfplaats wel kan worden achterhaald, zal de IB-Groep zelf de ouderlijke inkomensgegevens opvragen hetzij rechtstreeks, hetzij bij de locale belastingdienst en op grond daarvan de veronderstelde ouderlijke bijdrage ingevolge de wet vaststellen. In de periode dat onderzoek naar de verblijfplaats wordt gedaan, ontvangt de studerende weliswaar geen aanvullende beurs, maar kan de studerende uiteraard een beroep doen op de leenvoorziening die de WSF 2000 biedt. Deze wordt bij latere toekenning van de aanvullende beurs dan met terugwerkende kracht tot de datum van aanvraag voor zover mogelijk – afhankelijk van zijn aanspraak daarop – omgezet in de aanvullende beurs.

Artikel 12. Draagkracht uit alimentatie

– Voor 18- tot en met 20-jarigen geldt als mindering op de aanvullende beurs de op grond van een gerechtelijk vonnis vastgestelde alimentatie van de ouder(s). Het meest recente vonnis is bepalend.

– De hoogte van de alimentatie van de studerende blijkt uit een gerechtelijke uitspraak. Richtinggevend daarbij is de datum van de uitspraak en het effect van de jaarlijkse indexering van dat bedrag door de minister van Justitie sinds die datum. Dit criterium geldt vanaf het moment dat door een studerende een beroep op weigerachtigheid wordt gedaan en ongeacht de vraag of de ouders gescheiden zijn. Tenzij van een nader vonnis blijkt (het blijft een verplichting van de studerende zelf om de IB-Groep van het meest recente vonnis op de hoogte te stellen), is dat vonnis in het verkeer tussen betrokkene en de IB-Groep verder richtinggevend, voorzover het gaat om aan te nemen draagkracht ingevolge alimentatie.

– Indien de studerende niet in het bezit is van een gerechtelijke uitspraak omtrent de hoogte van de alimentatie, kan de studerende over de periode na indiening van een dergelijke aanvraag bij de rechtbank met terugwerkende kracht in aanmerking komen voor aanvullende beurs, waarbij met de alimentatiebeschikking rekening zal worden gehouden. Voorwaarde is dat de studerende een bewijsstuk overlegt waaruit blijkt, dat de uitspraak is aangevraagd en dat op de datum waarop de studerende dit verzoek bij de rechtbank heeft ingediend (of zoveel later de studerende in aanmerking kan komen voor studiefinanciering) om een aanvullende beurs is verzocht. Nadat de betreffende uitspraak is overgelegd door de studerende, wordt een aanvullende beurs toegekend met inachtneming van de alimentatiebeschikking.

– Aangenomen wordt, dat de (gerechtelijk) vastgestelde alimentatie wordt voldaan, tenzij uit een verklaring van een bevoegde instantie, zoals bijvoorbeeld het Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (LBIO) of de Gemeentelijke Sociale Dienst, blijkt dat dit sinds ten minste een jaar niet het geval is.

– Studerenden jonger dan 18 jaar kunnen niet zelfstandig een beroep op de rechtbank doen in verband met hun minderjarigheid. Het komt voor dat de wettelijk vertegenwoordiger, veelal de ex-partner van de weigerachtige ouder, de zaak zelf niet voor de rechter wil brengen. De IB-Groep lost dit probleem op door in dit soort gevallen geen rekening te houden met de alimentatie tot het bereiken van de leeftijd van 18 jaar. Daarna gebeurt dit uiteraard wel, omdat de studerende dan zelfstandig actie kan ondernemen.

HOOFDSTUK 4. UITBETALING EN VERREKENING

Artikel 13. Uitbetaling

basis: artikel 8.1, eerste lid, WSF 2000

redactioneel aangepast

was: artikel 13

Het artikel regelt hoe en wanneer er wordt uitbetaald. Het College van beroep studiefinanciering wordt hier niet meer genoemd, omdat dit met ingang van 1 januari 2001 wordt opgeheven ingevolge de wet opheffing College van beroep studiefinanciering. Hierna is beroep bij de rechtbank mogelijk en hoger beroep bij de Centrale raad van Beroep.

Artikel 13, eerste lid oud, gaf aan dat de studiefinanciering (standaard) werd uitbetaald op de rekening van de studerende zelf, maar dat de studerende aan de IB-Groep kon opgegeven dat in het vervolg de uitbetaling op een andere rekening diende te geschieden. Voorts was bepaald dat de uitbetaling niet gesplitst over deze rekeningen kon worden uitbetaald. Nu is deze bepaling eenvoudiger vormgegeven: de studerende geeft de rekening op waar hij de studiefinanciering op uitbetaald wil zien. Daarbij is het (nog steeds) niet mogelijk de betaling over meer dan een rekening te splitsen.

Artikel 14. Voorschot lesgeld

basis: artikel 8.2 WSF 2000

redactioneel aangepast

was: artikel 12

Doel van dit artikel is het verminderen van uitvoeringslasten door automatisch een voorschot op het lesgeld te verstrekken wanneer aan de studerende studiefinanciering met een bepaald minimumbedrag is toegekend. De studerende moet immers (een deel van) de onderwijsbijdrage aan het begin van het studiejaar betalen.

Artikel 15. Verrekening voorschot lesgeld

basis: artikel 8.1, eerste lid, WSF 2000

redactioneel aangepast

was: artikel 14

Dit artikel bevat een uitzondering op artikel 14. Omdat het lesgeld aan de IB-Groep wordt voldaan (het cursusgeld en collegegeld daarentegen aan de instelling), vindt verrekening daarvan plaats met de van de IB-Groep te ontvangen onderwijsbijdrage. Hiermee wordt het rondpompen van geld voorkomen.

HOOFDSTUK 5. VERSTREKKEN VAN INLICHTINGEN

Artikel 16. Verstrekken van inlichtingen

basis: artikel 9.6 WSF 2000

redactioneel aangepast

was: artikel 16l

Hier worden de termijn waarbinnen en de wijze waarop inlichtingen moeten worden verstrekt geregeld.

HOOFDSTUK 6. AANPASSING VAN BEDRAGEN

Artikel 17. Aanpassing van bedragen

basis: artikel 11.1 WSF 2000

nieuw: indexering bijverdiengrens ingevolge artikel 3.17 WSF 2000

was: artikelen 51 t/m 54 WSF

Dit artikel is de uitwerking van artikel 11.1 van de wet. Tot nu toe waren de verschillende indexeringsbepalingen in de WSF opgenomen. Dat had het bezwaar dat een nieuwe aanduiding van een index, zoals het «indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers» via wetswijziging moest worden gerealiseerd.

Voorts waren bijvoorbeeld de tijdstippen waarop de prijswijzigingen werden gemeten, verschillend in de WSF en in de Wet tegemoetkoming studiekosten. Zo werd het normbedrag voor de kosten van boeken en leermiddelen in de WSF herzien op basis van de wijziging die het prijsindexcijfer van de gezinsconsumptie over de maand april van het voorafgaande jaar heeft ondergaan ten opzichte van die over de maand april van het daaraan voorafgaande jaar, terwijl dat normbedrag op grond van artikel 57 van de Wet tegemoetkoming studiekosten wordt herzien aan de hand van de wijzigingen in de maand september.

Uit uitvoeringsoogpunt verdient harmonisatie waar mogelijk de voorkeur. Dit heeft ertoe geleid dat de bepalingen over de wijze van indexering zijn overgebracht naar het besluit.

Het systeem van indexering is niet gewijzigd: uitgangspunt zijn twee typen van indexering gebleven, namelijk:

1. voor de aanpassing van de bedragen van de vrije voet en de hoogte van de bijverdiengrens wordt het indexcijfer van de CAO-lonen per maand inclusief bijzondere beloningen gehanteerd. Die index is op zichzelf nieuw, maar vergelijkbaar met het thans genoemde maar niet meer bestaande indexcijfer van de regelingslonen van volwassen werknemers.

2. voor de aanpassing van normbedragen levensonderhoud, boeken en leermiddelen, toeslagen partner en één-oudergezin, basisbeurs, basislening en het bedrag van de vereenvoudigde leenvoorziening (f 1 500,-) wordt het prijsindexcijfer van de consumentenprijs gehanteerd. Opgemerkt zij dat tot nu toe het bedrag van de basislening werd aangepast op basis van de onder 1 genoemde indexering.

Voor de basisbeurs betekent dit concreet dat de jaarlijkse bijstelling in jaar t wordt gebaseerd op de prijsstijging die zich volgens de ontwikkeling van de prijsindex in het kalenderjaar t-2 heeft voorgedaan.

De nieuwe bedragen worden bepaald volgens de volgende formule:

nieuw normbedrag (jaar t) = oud normbedrag (jaar t-1) maal de index.

Wat de wijze van afronding betreft, is het huidige systeem verlaten: niet langer hoeft een verhoging f 10,- te bedragen voordat tot aanpassing wordt overgegaan. Uitdrukken van bedragen op centen levert voor de uitvoering geen bezwaren op. In verband met de omschakeling naar de euro is dit ook de meest eenvoudige benadering.

Door deze wijze van indexering wordt voorkomen dat een incidentele ontwikkeling in een maand (in positieve of negatieve) zin doorwerkt in de hoogte van de bedragen. Door uit te gaan van een kalenderjaar t-2 kan de IB-Groep bovendien al in een vroegtijdig stadium de nieuwe normbedragen in automatiseringssystemen en voorlichtingsmateriaal verwerken.

Het vierde lid is het oude artikel 8, tweede lid.

Toegevoegd in het eerste lid is de bijverdiengrens, die voortaan ingevolge de aanvaarding van amendement 26 873, nr. 28, wordt geïndexeerd.

HOOFDSTUK 7. OMZETTING TEMPOBEURS

Artikel 18. Omzetting voor tempobeursstudenten van lening in gift

basis: artikel 10.7 WSF 2000

ongewijzigd

was: artikel 12a

Indien een student onvoldoende studievoortgang in enig studiejaar boekt, wordt de tempobeurs over dat studiejaar omgezet in lening. Indien deze student ten minste 10 studiepunten in dat jaar heeft gehaald en aan bepaalde voorwaarden voldoet, wordt de lening alsnog omgezet in gift. De voorwaarden betreffen: a) het behalen van het totaal aantal studiepunten van de studielast voor de betreffende studie en b) binnen een termijn van de cursusduur plus 1 jaar. Deze termijn wordt verlengd met nog 1 jaar, indien de student wegens op grond van artikel 7.51, tweede lid, van de WHW erkende bijzondere omstandigheden zoals ziekte en bestuurswerk, niet voldeed aan de norm van de tempobeurs (artikel 10.6 WSF 2000).

In het vijfde lid is bepaald dat in geval van meer gelijktijdige opleidingen de langste opleiding geldt waarvoor de studiefinanciering is verstrekt.

Alle studiepunten of studieresultaten die een student behaalde aan opleidingen waarop artikel 10.6 van toepassing is, tellen mee.

Voorts is voorzien in een aanvraagprocedure.

HOOFDSTUK 8. REGISTRATIE

Artikelen 19 tot en met 30

basis: artikelen 11.6 en 11.7 WSF 2000

ongewijzigd

was: artikelen 16a t/m 16k

Omdat de artikelen 11.6 en 11.7 uit de wet op korte termijn zullen vervallen bij inwerkingtreding van de wet houdende wijziging van bepalingen met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens (kamerstukken II 1998–1999, 26 410, nr. 2), zijn deze artikelen hier ongewijzigd overgenomen. Dit hoofdstuk waarin om praktische redenen ook de desbetreffende begripsbepalingen zijn opgenomen, zal vervallen ingevolge artikel 33 van dit besluit.

De IB-Groep beschikt reeds over een privacyreglement. Omdat de wet imperatief nog een algemene maatregel van bestuur voorschrijft, kan dit hoofdstuk nog niet vervallen.

HOOFDSTUK 9. OVERGANGSBEPALINGEN

Artikel 31. Overgangsbepaling artikel 3 BSF 2000

basis: artikel 2.3 WSF 2000

inhoudelijk gewijzigd: wachttijd van 3 naar 1 jaar

tweede lid geïntegreerd in onderdelen a, onder 4°, en b, onder 4°

was: artikel 3

Tot de inwerkingtreding van de Vreemdelingenwet 2000 (naar verwachting 1 april, uiterlijk 1 juli 2001) luidt artikel 3 nog als volgt.

De wachttijd van 3 jaren voor houders van een vergunning tot verblijf ingevolge artikel 9 van de Vreemdelingenwet is (met ingang van 1 augustus 1999) verlaagd naar één jaar ingevolge de beleidsregel van de IB-Groep (beleidsregel «Verkorting wachttermijn studiefinanciering voor niet-Nederlanders» van 21 juli 1999, AOCenW/JS-99086, Uitleg 8 september 1999, nr. 71), die ingevolge een toezegging van mijn ambtsvoorganger aan de Tweede Kamer vooruit liep op onderhavige wijziging. Bij de wachttijd van 3 jaren was bepaald dat het woonachtig zijn «ononderbroken» moest zijn. Deze restrictie is nu geschrapt: bij een wachttijd van 1 jaar is het voor de uitvoering een onnodig belastende bepaling. Het ligt immers niet voor de hand dat iemand binnen een jaar in de situatie verkeert waarin hij in Nederland woonachtig is, dat niet meer is en vervolgens wel weer is.

Bij inwerkingtreding van de nieuwe Vreemdelingenwet 2000 zal dit artikel worden aangepast. Dit is gebeurd in artikel 31.

In het eerste lid omvat onderdeel a het oude onderdeel b; onderdeel b omvat het oude onderdeel c; onderdeel c omvat het oude onderdeel a.

Artikel 32. Overgangsbepaling artikel 3 BSF

basis: artikel 16o BSF, cohortgarantie

Artikel 3 van het BSF luidde op 31 december 1996 als volgt:

1. Met Nederlanders worden voor het terrein van de studiefinanciering op grond van de hoofdstukken II en III van de wet gelijkgesteld:

a. degenen aan wie het ingevolge artikel 10 van de Vreemdelingenwet (Stb. 1965, 40) is toegestaan voor onbepaalde tijd in Nederland te verblijven;

b. degenen die jonger dan 21 jaren zijn, aan wie het ingevolge artikel 9 van de Vreemdelingenwet is toegestaan in Nederland te verblijven en wier ouders dan wel een van hen ten minste 3 jaren onafgebroken in Nederland woonachtig zijn, met uitzondering van degenen aan wie de vergunning tot verblijf in Nederland is verleend voor:

1°. een tijdelijk doel,

2°. het verrichten van arbeid, of

3°. het verblijf bij een Nederlander;

c. degenen die dan wel volle wees, dan wel gehuwd dan wel 18 jaren of ouder zijn, aan wie het ingevolge artikel 9 van de Vreemdelingenwet is toegestaan in Nederland te verblijven en die zelf ten minste 3 jaren onafgebroken in Nederland woonachtig zijn, met uitzondering van degenen aan wie de vergunning tot verblijf in Nederland is verleend voor:

1°. een tijdelijk doel,

2°. het verrichten van arbeid, of

3°. het verblijf bij een Nederlander.

2. De termijn van 3 jaren, genoemd in het eerste lid, onderdeel b, geldt niet indien:

a. ten minste een van de ouders Nederlander is geweest, in Nederland is geboren en tevens in totaal 15 jaren in Nederland heeft gewoond, dan wel

b. ten minste een van de ouders in Nederland in loondienst is of is geweest en onderdaan is van een van de Lid-Staten van de Europese Gemeenschappen alsmede de overige Staten die partij zijn bij de Overeenkomst betreffende de Europese Ruimte, Joegoslavië, Marokko, Tunesië dan wel Turkije.

Deze tekst blijft van toepassing op degene die op dat tijdstip studiefinanciering op grond van de WSF genoot.

HOOFDSTUK 10. WIJZIGINGEN IN ANDERE BESLUITEN

Artikelen 35 tot en met 52

Hier vinden technische aanpassingen plaats in andere besluiten in verband met het citeren van de WSF 2000 en het BSF 2000 en het verwijzen naar artikelen daarvan.

Ingevolge artikel 51, onderdeel B, vervalt artikel 2.2 van het Uitvoeringsbesluit WHW. Dat artikel bevatte de invulling van de bijzondere omstandigheden voor de afstudeersteun, die thans in de WHW zelf zijn opgenomen (artikel 13.14, onderdeel N (artikel 7.51, tweede lid, WHW) van de WSF 2000). Uiteraard zijn hieraan voor studenten geen gevolgen verbonden.

HOOFDSTUK 11. SLOTBEPALINGEN

Artikel 53. Intrekking Besluit studiefinanciering

Niet opgenomen in dit besluit zijn de oude artikelen 16m en 16n die de bepalingen inzake het beroep betroffen. Deze blijven ingevolge artikel 35 van kracht totdat het College van beroep studiefinanciering op 1 januari 2001 wordt opgeheven.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

bij afwezigheid

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

K. Y. I. J. Adelmund


XNoot
1

Stb. 1993, 715, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 1 december 1999, Stb. 523.

XNoot
2

Stb. 1997, 790.

XNoot
3

Stb. 1995, 226, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 24 december 1997, Stb. 796.

XNoot
4

Stb. 1998, 699, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 februari 2000, Stb. 103.

XNoot
5

Stb. 1994, 338, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 juli 1999, Stb. 370.

XNoot
6

Stb. 1995, 604, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 december 1997, Stb. 761.

XNoot
7

Stb. 1996, 387, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 8 juli 1999, Stb. 301.

XNoot
8

Stb. 1995, 251, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 6 december 1999, Stb. 528.

XNoot
9

Stb. 1994, 608, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 8 juli 2000, Stb. 317.

XNoot
10

Stb. 1996, 486, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 mei 2000, Stb. 221.

XNoot
11

Stb. 1996, 306, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 augustus 1998, Stb. 523.

XNoot
12

Stb. 1986, 658, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 27 april 1999, Stb. 199.

XNoot
13

Stb. 1986, 659, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 17 augustus 1998, Stb. 523.

XNoot
14

Stb. 1993, 341, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 januari 2000, Stb. 79.

XNoot
15

Stb. 1985, 110, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 28 juli 2000, Stb. 328.

XNoot
16

Stb. 1999, 368.

XNoot
17

Stb. 1993, 487, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 26 mei 1999, Stb. 231.

XNoot
18

Stb. 1991, 412, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 25 januari 2000, Stb. 79.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 september 2000, nr. 176.

Naar boven