Besluit van 28 juli 2000 tot wijziging van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel onder meer in verband met het schrappen van het geneeskundig onderzoek voor benoeming en de bezoldiging van herintreders

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 3 juli 2000, nr. WJZ/2000/25754 (2905), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Gelet op de artikelen 32, 33, tweede lid, en 35 van de Wet op het primair onderwijs, de artikelen 32, 33, tweede lid, en 35 van de Wet op de expertisecentra en de artikelen 152, 153, tweede lid, en 155 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

De Raad van State gehoord (advies van 13 juli 2000, nr. W05.00.0261/III);

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen van 25 juli 2000, nr. 2000/29723 (2905), directie Wetgeving en Juridische Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan:

ARTIKEL I

Het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Het opschrift van Hoofdstuk I-B komt te luiden:

Akte van benoeming, verklaring omtrent het gedrag en sollicitatiecode.

B

Artikel I-B1 vervalt.

C

Na artikel I-J15 wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel I-J16 Aanspraak op vergoeding van de reis- en verblijfkosten bij geneeskundig onderzoek.

Degene die een geneeskundig onderzoek ondergaat in verband met benoeming of wijziging van het dienstverband, ontvangt van het bevoegd gezag een vergoeding van reis- en verblijfkosten volgens daartoe door het bevoegd gezag vastgestelde regels. De kosten van een geneeskundig onderzoek komen voor rekening van het bevoegd gezag.

D

Artikel I-P81 wordt vervangen door:

Artikel I-P81 Gratificatie en maandelijkse toelage

  • 1. Het bevoegd gezag kan, uitsluitend ten laste van eigen middelen en volgens door het bevoegd gezag vast te stellen beleidsregels, aan een betrokkene een gratificatie toekennen of een maandelijkse toelage.

  • 2. Het bevoegd gezag kan aan de toekenning van een maandelijkse toelage voorwaarden verbinden.

  • 3. Het bevoegd gezag trekt een maandelijkse toelage in, indien de gronden voor toekenning van de toelage niet meer aanwezig zijn.

  • 4. De in het eerste lid bedoelde toelage behoort tot de bezoldiging, bedoeld in het Besluit ziekte- en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel.

E

De artikelen I-P82, I-P91 en V-P11 vervallen.

F

Hoofdstuk V-B vervalt.

G

Artikel V-P12 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid wordt vervangen door:

  • 1. Voor de toepassing van artikel I-P8 wordt ten aanzien van de betrokkene:

    a. die op of na 1 augustus 1997 wordt benoemd aan een instelling als bedoeld in artikel I-A1 onder d1 of d2, in een functie als bedoeld in hoofdstuk I-Q of I-R,

    b. wiens vorige onderwijsfunctie, bedoeld in artikel I-P8, een functie is als bedoeld in hoofdstuk I-Q, en

    c. die in de vorige onderwijsfunctie, bedoeld in artikel I-P8 een toeslag begininkomens genoot ingevolge de artikelen I-P23 tot en met I-P26 zoals die artikelen op 31 juli 1997 luidden, het in de vorige onderwijsfunctie genoten salaris verhoogd met de onder c bedoelde toeslag.

2. Het tweede lid vervalt en het derde en vierde lid worden vernummerd tot tweede en derde lid.

3. In het nieuwe tweede lid vervalt «en tweede».

4. In het nieuwe derde lid vervalt «of tweede».

5. Toegevoegd wordt een vierde lid, luidende:

  • 4. Van 1 augustus 1997 tot 1 augustus 1998 is dit artikel, zoals dat op 1 augustus 1997 luidde, niet van toepassing op de betrokkene voor wie ingevolge artikel V-P17 het salaris in de vorige onderwijsfunctie wordt vastgesteld overeenkomstig een van de tabellen, opgenomen in de bijlage 1H.

H

De artikelen V-P13 en V-P14 vervallen.

I

Na artikel V-P16 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel V-P17 Vaststelling salaris bij herindiensttreding in het primair onderwijs

  • 1. Voor de toepassing van artikel I-P8 wordt het salaris dat de betrokkene, bedoeld in het tweede lid onder a dan wel b, genoot in de vorige onderwijsfunctie vastgesteld overeenkomstig een van de tabellen, opgenomen in bijlage 1H.

  • 2. Het eerste lid is van toepassing op een betrokkene die:

    a. de vorige onderwijsfunctie vervulde aan een instelling als bedoeld in artikel I-A1 onder d1 of d2, in een functie als bedoeld in hoofdstuk I-R, die functie eindigde voor 1 augustus 1997, en van wie benoeming plaatsvindt op of na 1 augustus 1997 aan een instelling als bedoeld in artikel I-A1 onder d1 of d2 in een functie als bedoeld in hoofdstuk I-Q of I-R, dan wel,

    b. de vorige onderwijsfunctie vervulde aan een school als bedoeld in artikel 1 van de Wet op het voortgezet onderwijs, aan een instelling als bedoeld in artikel I-A1 onder d4, d5 onder a, d6, d10, d13, d14, d15, d17 of d18, aan een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1, 1.3.3, 1.3.4, 1.5.1 dan wel aan een instelling als bedoeld in artikel 12.3.2 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, in een functie als bedoeld in hoofdstuk I-R, die functie eindigde voor 1 augustus 1996, en van wie benoeming plaatsvindt op of na 1 augustus 1997 aan een instelling als bedoeld in artikel I-A1 onder d1 of d2 in een functie als bedoeld in hoofdstuk I-Q of I-R.

  • 3. Voor de toepassing van het eerste lid wordt uitgegaan van het salaris behorende bij een normbetrekking.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op de salarisvaststelling in het schooljaar 1997–1998 van een betrokkene die in het schooljaar 1996–1997 als leraar gedurende alle schoolweken benoemd dan wel gedurende ten minste 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd is geweest in het primair onderwijs.

J

Na bijlage 1G en voor bijlage 2 wordt opgenomen bijlage 1H zoals deze bij dit besluit is gevoegd.

ARTIKEL II

  • 1. De artikelen I-P81, I-P82 en I-P91 zoals deze artikelen luidden tot 1 augustus 1998, blijven van toepassing op beslissingen of op de herziening van beslissingen die betrekking hebben op de periode voorafgaand aan die datum.

  • 2. De artikelen V-P12, V-P13, V-P14 en V-P17 zoals deze artikelen luidden tot 1 augustus 1998, blijven van toepassing op beslissingen of op de herziening van beslissingen die betrekking hebben op de periode voorafgaand aan die datum.

ARTIKEL III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst, en werkt terug met betrekking tot:

a. artikel I, onderdelen I en J, tot en met 1 augustus 1997, en

b. artikel I, onderdelen D, E, G, eerste tot en met vierde lid, H en artikel II, tot en met 1 augustus 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

Tavarnelle, 28 juli 2000

Beatrix

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen a.i.,

A. H. Korthals

Uitgegeven de tweeëntwintigste augustus 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

BIJLAGE 1H APPENDIX 1

Conversietabellen behorende bij artikel V-P17

Per 1 augustus 1997

TABEL 1: vorige onderwijsfunctie met maximumschaal 9

Salarispositie in de vorige onderwijsfunctie bedoeld in artikel I-P8Salarispositie in de vorige onderwijsfunctie bedoeld in artikel I-P8 na omzetting in het vanaf 1-8-1997 geldende carrièrepatroon
vóór 1-8-1985van 1-8-1985tot 1-8-1991van 1-8-1991tot 1-8-1997
Kolom 1Kolom 2Kolom 3Kolom 4
28416.0  3
29286.1 13
31326.2 23
33276.3 34
34196.4 45
35136.57.256
36046.6 67
36946.77.37.38
37906.87.47.49
38826.97.57.510
39716.107.67.611
4067 7.77.712
4164 7.87.813
4265 7.97.914
4380 7.107.1015
4485 8.58.516
4576 8.68.617
4676 8.78.78.7
4778 8.88.88.8
4868 8.98.98.9
4954 8.108.108.10
4954 8.108.108.10
4954 8.108.108.10
5049 9.59.59.5
5228 9.69.69.6
5427 9.79.79.7
5603 9.89.89.8

TABEL 2: vorige onderwijsfunctie met maximumschaal 10

Salarispositie in de vorige onderwijsfunctie bedoeld in artikel I-P8Salarispositie in de vorige onderwijsfunctie bedoeld in artikel I-P8 na omzetting in het vanaf 1-8-1997 geldende carrièrepatroon
vóór 1-8-1985van 1-8-1985tot 1-8-1991van 1-8-1991tot 1-8-1997
Kolom 1Kolom 2Kolom 3Kolom 4
32297.0  2
33277.1 12
35137.2 23
36947.3 34
37907.4 45
38827.58.156
39717.6 67
40677.78.28.28
41647.8  8
42657.98.38.39
43807.108.48.410
4485 8.58.511
4576 8.68.612
4676 8.78.713
4778 8.88.814
4868 8.98.915
4954 8.108.1016
5049 9.59.59.5
5228 9.69.69.6
5427 9.79.79.7
5603 9.89.89.8
5603 9.89.89.8
5603 9.89.89.8
5780 10.1010.1010.10
5957 10.1110.1110.11
6155 10.1210.1210.12

TABEL 3: vorige onderwijsfunctie met maximumschaal 11

Salarispositie in de vorige onderwijsfunctie bedoeld in artikel I-P8Salarispositie in de vorige onderwijsfunctie bedoeld in artikel I-P8 na omzetting in het vanaf 1-8-1997 geldende carrièrepatroon
Vóór 1-8-1985van 1-8-1985tot 1-8-1991van 1-8-1991tot 1-8-1997
Kolom 1Kolom 2Kolom 3Kolom 4
36948.0 12
38828.1 23
40678.2 34
42658.3 45
43808.4 56
44858.59.29.27
45768.6  7
46768.79.39.38
47788.8  9
48688.99.49.49
49548.10  9
5049 9.59.510
5228 9.69.611
5427 9.79.712
5603 9.89.813
5780 10.1010.1014
5957 10.1110.1110.11
6155 10.1210.1210.12
6155 10.1210.1210.12
6155 10.1210.1210.12
6352 11.611.611.6
6540 11.711.711.7
6729 11.811.811.8
6917 11.911.911.9
7099 11.1011.1011.10
7196 11.1111.1110.11

BIJLAGE 1H APPENDIX 2

Conversietabellen behorende bij artikel V-P17

Per 1 januari 1998

TABEL 1: vorige onderwijsfunctie met maximumschaal 9

Salarispositie in de vorige onderwijsfunctie bedoeld in artikel I-P8Salarispositie in de vorige onderwijsfunctie bedoeld in artikel I-P8 na omzetting in het vanaf 1-8-1997 geldende carrièrepatroon
vóór 1-8-1985van 1-8-1985tot 1-8-1991van 1-8-1991tot 1-8-1997
Kolom 1Kolom 2Kolom 3Kolom 4
28626.0  3
29496.1 13
31566.2 23
33516.3 34
34456.4 45
35396.57.256
36316.6 67
37226.77.37.38
38186.87.47.49
39116.97.57.510
40006.107.67.611
4097 7.77.712
4195 7.87.813
4297 7.97.914
4413 7.107.1015
4519 8.58.516
4611 8.68.617
4711 8.78.78.7
4814 8.88.88.8
4904 8.98.98.9
4991 8.108.108.10
4991 8.108.108.10
4991 8.108.108.10
5087 9.59.59.5
5267 9.69.69.6
5467 9.79.79.7
5645 9.89.89.8

TABEL 2: vorige onderwijsfunctie met maximumschaal 10

Salarispositie in de vorige onderwijsfunctie bedoeld in artikel I-P8Salarispositie in de vorige onderwijsfunctie bedoeld in artikel I-P8 na omzetting in het vanaf 1-8-1997 geldende carrièrepatroon
vóór 1-8-1985van 1-8-1985tot 1-8-1991van 1-8-1991tot 1-8-1997
Kolom 1Kolom 2Kolom 3Kolom 4
32547.0  2
33517.1 12
35397.2 23
37227.3 34
38187.4 45
39117.58.156
40007.6 67
40977.78.28.28
41957.8  8
42977.98.38.39
44137.108.48.410
4519 8.58.511
4611 8.68.612
4711 8.78.713
4814 8.88.814
4904 8.98.915
4991 8.108.1016
5087 9.59.59.5
5267 9.69.69.6
5467 9.79.79.7
5645 9.89.89.8
5645 9.89.89.8
5645 9.89.89.8
5824 10.1010.1010.10
6001 10.1110.1110.11
6201 10.1210.1210.12

TABEL 3: vorige onderwijsfunctie met maximumschaal 11

Salarispositie in de vorige onderwijsfunctie bedoeld in artikel I-P8Salarispositie in de vorige onderwijsfunctie bedoeld in artikel I-P8 na omzetting in het vanaf 1-8-1997 geldende carrièrepatroon
vóór 1-8-1985van 1-8-1985tot 1-8-1991van 1-8-1991tot 1-8-1997
Kolom 1Kolom 2Kolom 3Kolom 4
37228.0 12
39118.1 23
40978.2 34
42978.3 45
44138.4 56
45198.59.29.27
46118.6  7
47118.79.39.38
48148.8  9
49048.99.49.49
49918.10  9
5087 9.59.510
5267 9.69.611
5467 9.79.712
5645 9.89.813
5824 10.1010.1014
6001 10.1110.1110.11
6201 10.1210.1210.12
6201 10.1210.1210.12
6201 10.1210.1210.12
6400 11.611.611.6
6589 11.711.711.7
6779 11.811.811.8
6969 11.911.911.9
7152 11.1011.1011.10
7250 11.1111.1110.11

NOTA VAN TOELICHTING

1. Inleiding

Dit besluit bevat wijzigingen van het Rechtspositiebesluit onderwijspersoneel (Rpbo) die verband houden met twee maatregelen.

Allereerst leidt de Wet van 15 februari 1999, Stb. 111, houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs inzake geneeskundige verklaringen, tot het schrappen van het bezit van een geneeskundige verklaring als benoemingsvereiste voor onderwijspersoneel waarop het Rpbo van toepassing is. Het gaat dan om het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs.

Daarnaast worden in dit besluit twee gevolgen uitgewerkt van de salarismaatregelen in de collectieve arbeidsovereenkomst (CAO) O&W 1996–1998, waarin met de personeelsorganisaties is overeengekomen de positie van de herintredende leraar in het primair onderwijs te bezien.

Met de aanpassingen in dit besluit wordt een vereenvoudiging van het systeem van salarisberekening bereikt door een vermindering van het aantal stappen waarlangs salarissen van herintreders worden berekend.

2. Vervallen van de geneeskundige verklaring als benoemingsvereiste

Op 1 januari 1998 is de Wet op de medische keuringen in werking getreden. Deze wet bepaalt dat het gebruik van voorspellend medisch onderzoek alleen onder strikte voorwaarden is toegestaan; de wet draagt werkgevers op zeer terughoudend te zijn met het gebruik van aanstellingskeuringen.

Ook het onderwijs valt onder de reikwijdte van deze wet, daardoor zijn afzonderlijke regelingen voor deze sector niet langer nodig en is als gevolg van deze wet de onderwijswetgeving aangepast. Met ingang van 12 maart 1999 is in werking getreden de Wet van 15 februari 1999, Stb. 111, houdende wijziging van de Wet op het primair onderwijs, de Wet op de expertisecentra en de Wet op het voortgezet onderwijs inzake geneeskundige verklaringen. Deze wet schrapt het bezit van een geneeskundige verklaring als benoemingsvereiste voor personeel in het basisonderwijs, het (voortgezet) speciaal onderwijs en het speciaal voortgezet onderwijs.

Dit besluit past het Rpbo aan deze nieuwe situatie aan.

3. Uitwerking van salarismaatregelen voor onderwijsgevend personeel

In het kader van de uitwerking van de salarismaatregelen in de CAO O&W 1996–1998, is met de vakorganisaties afgesproken nader overleg te voeren over de salarispositie van herintreders in het primair onderwijs. Dit overleg heeft geresulteerd in afspraken tot wijziging van de rechtspositie in het primair onderwijs op de volgende punten:

1. uitbreiding van het overgangsrecht, dat in de CAO-O&W 1996–1998 werd overeengekomen, inzake;

a. de positie van herintreders die in een vorige onderwijsfunctie geen toeslag begininkomens hebben genoten, en

b. de positie van herintreders die niet voldoen aan de voorwaarden van het bestaande overgangsrecht wat betreft de wijziging van het carrièrepatroon en die worden geconfronteerd met een verlenging van het carrièrepatroon ten opzichte van de vóór 1 augustus 1997 geldende situatie.

2. vervanging van de limitatief opgesomde gronden voor toepassing van beloningsdifferentiatie door één algemene basis voor de toepassing van beloningsdifferentiatie. Daardoor ontstaat voor het bevoegd gezag ruimte om zelf beslissingen te nemen over extra beloning.

4. Uitvoering door Centrale ƒ inanciën Instellingen (Cƒ i)

De uitvoeringseenheid Cƒ i heeft meegedeeld dat de maatregelen uitvoerbaar zijn.

5. Financiële gevolgen

De onderhavige wijzigingen hebben geen financiële gevolgen voor de rijksbegroting.

De kosten van de uitbreiding van het overgangsrecht voor herintreders in het primair onderwijs kunnen worden opgevangen binnen het budget van de CAO O&W 1996–1998.

De bedragen die gemoeid zijn met de beloningsdifferentiatie komen ten laste van de «eigen middelen» van de instellingen, bijvoorbeeld uit het schoolprofielbudget.

6. Artikelsgewijze toelichting

Artikel I, onderdelen A, B en F (opschrift hoofdstuk I-B, artikel I-B1 en hoofdstuk V-B)

Artikel I-B1 Rpbo regelt het geneeskundige onderzoek voor benoeming. Het artikel kan vervallen nu een algemeen geldende regeling inmiddels is vastgelegd in de Wet op de medische keuringen die met ingang van 1 januari 1998 in werking is getreden en als gevolg waarvan ook de onderwijswetgeving reeds is aangepast (Wet van 15 februari 1999, Stb. 111).

Met het vervallen van artikel I-B1 heeft ook hoofdstuk V-B, dat 3 overgangsbepalingen bevat die naar artikel I-B1 verwijzen, zijn betekenis verloren; het wordt daarom geschrapt.

Artikel I, onderdeel C (artikel I-J16)

Artikel I-B1 Rpbo, dat bij dit besluit wordt geschrapt, geeft in de tweede volzin van het tweede lid, een persoon die een geneeskundig onderzoek ondergaat, aanspraak op een reis- en verblijfkostenvergoeding.

In de Wet op de medische keuringen is een dergelijke onkostenvergoeding niet opgenomen. Omdat deze aanspraak blijft gehandhaafd voor het onderwijspersoneel, is een specifieke Rpbo-bepaling nodig. De plaatsing van een dergelijke bepaling in hoofdstuk I-J van het Rpbo, vloeit logisch voort uit het feit dat in dat hoofdstuk verplaatsingskostenvergoedingen zijn opgenomen.

Artikel I, onderdelen D en E (Artikelen I-P81, I-P82 en I-P91) en artikel II, eerste lid

De bestaande artikelen I-P81, I-P82 en I-P91 maken drie vormen van beloningsdifferentiatie mogelijk, toe te passen door het bevoegd gezag van instellingen. Deze drie vormen zijn:

– de toekenning van een gratificatie bij bijzondere prestaties,

– de toekenning van een buitengewone toelage bij zeer goede of uitstekende functievervulling, of

– de toekenning van een toelage om redenen van werving of behoud.

De gronden voor de toepassing van deze vormen van beloningsdifferentiatie zijn in de desbetreffende artikelen limitatief opgesomd.

Deze toekenningsgronden voor beloningsdifferentiatie worden in het onderhavige besluit vervangen door één basis voor toepassing van beloningsdifferentiatie. Artikel I-P81 wordt met dit doel herschreven en als gevolg daarvan vervallen de artikelen I-P82 en I-P91. De nieuwe tekst van artikel I-P81 biedt het bevoegd gezag de vrijheid om ook op andere dan de hierboven genoemde gronden beloningsbeslissingen te nemen.

Er gelden echter vier randvoorwaarden:

– de beloning wordt toegekend in de vorm van een gratificatie of een maandelijkse toelage;

– indien het bevoegd gezag toepassing geeft aan beloningsdifferentiatie, dient het daarvoor beleidsregels vast te stellen;

– het bevoegd gezag kan voorwaarden verbinden aan de toekenning van een afzonderlijke toelage, en

– de toelage wordt door het bevoegd gezag ingetrokken indien de gronden waarop de toelage werd toegekend, niet meer aanwezig zijn.

Zoals ook geldt voor de bestaande vormen van beloningsdifferentiatie dient de gratificatie of de maandelijkse toelage te worden bekostigd uit de eigen middelen van de instelling, dat wil zeggen, middelen die niet voor andere doeleinden zijn geoormerkt. Deze eigen middelen kunnen onder andere afkomstig zijn uit het schoolprofielbudget; uiteraard mogen ook, door middel van verzilvering, andere middelen voor dit beloningsbeleid worden ingezet.

In artikel I-P81 is niet langer opgenomen dat een toelage geen deel uitmaakt van het inkomen, bedoeld in het pensioenreglement omdat in artikel 3.1, tweede lid, van het pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds Abp is vastgelegd op welke wijze inkomensbestanddelen al dan niet deel uitmaken van het inkomen dat relevant is voor pensioenopbouw.

Uitzonderen van het meetellen in het Rpbo is dus overbodig.

In artikel I-P81 is evenmin opgenomen hetgeen in het artikel I-P91, derde lid, werd bepaald ten aanzien van het niet meetellen van dat artikel genoemde toelage om reden van werving of behoud, voor de berekening en vastelling van uitkeringen ingevolge het Besluit werkloosheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BWOO) omdat dit besluit daarvoor zelf bepalingen bevat. Het BWOO bepaalt dat toelagen op grond van de dagloonregelen BWOO onderdeel zijn van het dagloon, ze zijn daarom relevant voor de berekening van uitkeringen op grond van het BWOO.

Op basis van de dagloonregelen BWOO tellen gratificaties niet mee voor de berekening van het dagloon en dus evenmin voor de berekening van uitkeringen op grond van het BWOO; afzonderlijke vermelding in het nieuwe artikel I-P81 dat gratificaties niet meetellen, is overbodig.

Het tijdelijk Besluit ziekte en arbeidsongeschiktheid onderwijs- en onderzoekpersoneel (BZA) bepaalt dat de uitkering een percentage bedraagt van de bezoldiging. Wat onder bezoldiging wordt verstaan, wordt in artikel 1 van het BZA gedefinieerd: «de som van het salaris en de toelagen, zoals gedefinieerd in het voor de betrokkene van toepassing zijnde rechtspositiebesluit of rechtspositiereglement».

Dat betekent dat gratificaties geen rol spelen; overeengekomen is dat toelagen op grond van dit artikel dat wel doen.

Omdat deze toelage geen onderdeel vormt van de bezoldiging zoals gedefinieerd in artikel I-A1, onder j, wordt analoog aan de tekst in artikel I-P91, dat thans vervalt, aan artikel I-P81 toegevoegd dat toelagen een rol spelen bij de berekening van uitkeringen op grond van het BZA.

Met het opnemen van artikel II, eerste lid, wordt bereikt dat de artikelen waarin de drie vormen van beloningsdifferentiatie waren opgenomen nog van toepassing blijven op beslissingen die betrekking hebben op de periode die voorafgaat aan de inwerkingtreding van de algemene basis voor beloningsdifferentiatie, neergelegd in het nieuwe artikel I-P81.

Artikel I, onderdeel E (artikel V-P11)

Dit artikel maakte het mogelijk uitkeringen toe te kennen in verband met beloningsknelpunten. De werking van het artikel was echter beperkt tot de kalenderjaren 1994 tot en met 1996. Het artikel is dus uitgewerkt, daarom wordt het geschrapt.

Artikel I, onderdeel G (artikel V-P12)

Artikel V-P12, eerste lid, wordt vervangen omdat het alleen van toepassing was op 1 augustus 1997. Het tweede lid wordt geschrapt. De reikwijdte van het overgangsrecht uit artikel V-P12, wordt met ingang van 1 augustus 1998 beperkt door in het nieuwe eerste lid, in onderdeel b als vereiste voor het van toepassing zijn van het in dit artikel bedoelde overgangsrecht vast te leggen dat de vorige onderwijsfunctie een directiefunctie moest zijn. Dat gebeurt door middel van een verwijzing naar hoofdstuk I-Q. Het overgangsrecht voor uitgetreden leraren is vanaf 1 augustus 1998 verwerkt in de nieuwe conversietabellen in bijlage 1H, behorende bij artikel V-P17. Artikel V-P12 bevat daardoor alleen nog overgangsrecht dat van toepassing is op uitgetreden directieleden. Toegevoegd wordt een nieuw vierde lid dat in het schooljaar 1997–1998 samenloop voorkomt met artikel V-P17; een dergelijke samenloop zou leiden tot een cumulatie van salaire effecten hetgeen niet de bedoeling is immers, voor de toepassing van artikel V-P12, tweede lid, is vereist dat in de eerdere onderwijsfunctie een toeslag begininkomens werd genoten. Dat vereiste geldt niet voor de toepassing van artikel V-P17.

De wijziging in artikel V-P12 die ontstaat door de eerste vier leden van onderdeel G die in werking treden met ingang van 1 augustus 1998, maken samenloop niet langer mogelijk.

Artikel I, onderdeel H (artikelen V-P13 en V-P14) en artikel II, tweede lid

Artikel V-P13 wordt geschapt omdat het artikel alleen van toepassing was op 1 augustus 1997. Hetzelfde geldt voor artikel V-P14 omdat het salaire effect van het overgangsrecht dat in dit artikel is geregeld, is verwerkt in de nieuwe conversietabellen die in bijlage 1H zijn opgenomen, voor zover dit overgangsrecht betrekking heeft op het voorkomen van een verlenging van het carrierepatroon. Hoewel de toepassing van bijlage 1H van kracht wordt met ingang van 1 augustus 1997, en op dat tijdstip ook de artikelen V-P13 en V-P14 in werking traden, gelden de tabellen uit deze bijlage niet voor die artikelen omdat daarnaar in die artikelen niet wordt verwezen.

Artikel II bepaalt in het tweede lid dat desbetreffende artikelen van toepassing blijven indien beslissingen aan de orde zijn die betrekking hebben op de periode die aan het schrappen van die artikelen vooraf gaat.

Artikel I, onderdeel I (artikel V-P17)

Artikel V-P17 geeft uitbreiding aan het overgangsrecht dat in artikel V-P14 is geregeld. Dat overgangsrecht is beperkt tot degenen die worden benoemd in het schooljaar 1997–1998 en die in het schooljaar 1996–1997 gedurende een wezenlijke periode werkzaam zijn geweest in het onderwijs. Daarin verschilt de groep die onder de werking van artikel V-P17 valt, van de groep op wie artikel V-P17 van toepassing is.

Artikel V-P17 treft een voorziening voor situaties waarin aan deze voorwaarden niet is voldaan. Die voorziening beoogt in voorkomend geval een verlenging te voorkomen van het carrierepatroon die zou kunnen ontstaan door de wijziging van de carrierepatronen van leraren met ingang van 1 augustus 1997.

De uitbreiding van het overgangsrecht is van belang voor twee groepen betrokkenen.

Allereerst zijn dat de betrokkenen die als leraar het primair onderwijs hebben verlaten voor 1 augustus 1997 en terugkeren in het primair onderwijs als leraar of als lid van de directie op of na 1 augustus 1997; deze groep wordt omschreven in het tweede lid, onderdeel a, van artikel V-P17.

Daarnaast is de uitbreiding van het overgangsrecht van belang voor betrokkenen die als leraar het voortgezet onderwijs of het beroepsonderwijs en de volwasseneneducatie hebben verlaten voor 1 augustus 1996 en terugkeren in het primair onderwijs als leraar of als lid van de directie op of na 1 augustus 1997; deze groep wordt omschreven in het tweede lid, onderdeel b. Met betrekking tot deze tweede categorie van betrokkenen brengt de datum van 1 augustus 1996, de datum waarop de vorige onderwijsfunctie moest zijn beëindigd, mee dat ook aanstellingen relevant zijn die hun grondslag vinden in de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB) omdat die wet met ingang van 1 januari 1996 van kracht is geworden. Vanaf dat laatste tijdstip vinden aanstellingen op grond van verschillende onderwijswetten in het beroepsonderwijs hun grondslag in die wet, daarom wordt in artikel V-P17, tweede lid, onderdeel b, ook verwezen naar de artikelen 1.3.1, 1.3.3, 1.3.4 en 1.5.1 WEB en wordt voor de volledigheid ook expliciet aangegeven dat oude instellingen voor beroepsonderwijs die onder de WEB nog tijdelijk voortbestonden relevant zijn voor de bepaling van het begrip functie. Daarom is ook artikel 12.3.2 WEB genoemd in artikel V-P17, tweede lid, onderdeel b.

Voor de categorieën herintreders die omschreven zijn in het tweede lid geldt met ingang van 1 augustus 1997 het overgangsrecht van dit artikel in plaats het overgangsrecht van artikel V-P14.

Er is echter één uitzondering: het overgangsrecht geldt niet voor de salarisvaststelling in het schooljaar 1997–1998 van een betrokkene die in het schooljaar 1996 -1997 in het primair onderwijs als leraar gedurende alle schoolweken benoemd dan wel gedurende ten minste 60 werkdagen werkzaam en bezoldigd is geweest. In die situatie geldt het bestaande overgangsrecht dat is opgenomen in artikel V-P14. Deze uitzondering is verwoord in het vierde lid.

Met ingang van 1 augustus 1998 bevat artikel V-P17 het overgangsrecht dat van toepassing is op herintreders in het primair onderwijs met uitzondering van uitgetreden directieleden. Dat wordt bereikt door met ingang van die datum ook artikel V-P14 te laten vervallen.

Artikel I, onderdeel J (appendix 1 en 2 in bijlage 1H)

Artikel V-P17 bevat een overgangsbepaling voor degene die:

– als leraar het primair onderwijs heeft verlaten voor 1 augustus 1997 en op of na deze datum terugkeert in het primair onderwijs als leraar of directielid;

– als leraar het voortgezet onderwijs of het beroepsonderwijs en volwasseneneducatie heeft verlaten voor 1 augustus 1996 en op of na 1 augustus 1997 terugkeert als leraar of directielid in het primair onderwijs. De in artikel V-P17 opgenomen overgangsbepaling beoogt in voorkomend geval voor de bovenbedoelde personeelsleden een verlenging van het carrierepatroon te voorkomen die zou kunnen ontstaan door de wijziging van de carrierepatronen van leraren en de inbouw van de toeslag begininkomens in de salarisbedragen per 1 augustus 1997. Een en ander wordt gerealiseerd door toepassing van de conversietabellen in bijlage 1H ten behoeve van de vaststelling van het laatstgenoten salaris.

Op basis van de inschalingsbepalingen in de artikelen I-P8 en I-P11 van het Rpbo wordt bij de vaststelling van het salaris bij herindienstreding uitgegaan van het laatstgenoten salaris in de vorige onderwijsfunctie. Bij dit laatstgenoten salaris behoort een salarispositie, dat wil zeggen een nummer in het begintraject dan wel een salarisnummer in een salarisschaal. Met behulp van de conversietabellen in bijlage 1H wordt deze salarispositie omgezet naar een salarispositie in het per 1 augustus 1997 respectievelijk 1 januari 1998 geldende carrièrepatroon behorende bij de vorige onderwijsfunctie. Voor elk functieniveau geldt een afzonderlijke tabel.

Allereerst wordt in de kolommen 1, 2 of 3 de salarispositie gezocht die gold in de vorige onderwijsfunctie. Welke kolom van toepassing is, is afhankelijk van de periode waarin de vorige onderwijsfunctie is vervuld:

kolom 1:voor de betrokkene die vóór 1 augustus 1985 voor het laatst werkzaam is geweest in het onderwijs en die niet valt onder de beschrijving bij de kolommen 2 en 3;
kolom 2:voor de betrokkene die in enig schooljaar in de periode 1 augustus 1985 tot 1 augustus 1991 voor het laatst gedurende alle schoolweken dan wel 60 werkdagen of meer werkzaam en bezoldigd is geweest in het onderwijs;
kolom 3:de betrokkene die in enig schooljaar in de periode 1 augustus 1991 tot 1 augustus 1997 voor het laatst gedurende alle schoolweken dan wel 60 werkdagen of meer werkzaam en bezoldigd is geweest in het onderwijs.

De aldus gevonden salarispositie wordt vervolgens omgezet naar de salarispositie die is vermeld in kolom 4. Deze salarispositie in kolom 4 vormt aldus de uitgangspositie voor de vaststelling van het salaris overeenkomstig de artikelen I-P8 en I-P11 van het Rpbo.

Door met ingang van 1 augustus 1998 de reikwijdte van artikel V-P12 te beperken tot betrokkenen van wie de vorige onderwijsfunctie een directiefunctie was, wordt de reikwijdte van artikel V-P17 vergroot en daarmee ook de toepassing van bijlage 1H.

Artikel III

Dit besluit kent afzonderlijke data van inwerkingtreding voor verschillende onderdelen. Artikel I, de onderdelen A, B, C en F, bevat aanpassingen van het Rpbo vanwege het vervallen van een geneeskundige verklaring als benoemingsvereiste. Deze aanpassingen treden in werking met ingang van de dag na de datum van publicatie van het staatsblad van dit besluit.

Wijzigingen die betrekking hebben op de bezoldiging van herintreders, ondergebracht in artikel I, de onderdelen G, vijfde lid, I en J, werken terug tot en met 1 augustus 1997, dat is het tijdstip dat in het overleg tussen ondergetekende en de vakorganisaties voor inwerkingtreding is overeengekomen.

De wijzigingen die betrekking hebben op het opnemen van een algemene basis voor beloningsdifferentiatie, ondergebracht in artikel I, de onderdelen D en E, werken terug tot en met 1 augustus 1998; ook dit tijdstip van inwerkingtreding is in het overleg tussen ondergetekende en de vakorganisaties overeengekomen.

Ook de onderdelen G, eerste tot en met vierde lid, en H en artikel II werken terug tot en met 1 augustus 1998; grotendeels bevatten deze onderdelen overgangsrecht dat van belang was voor het schooljaar 1997 – 1998 en dat met ingang van 1 augustus 1998 (in die vorm) is uitgewerkt.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen,

L. M. L. H. A. Hermans


XNoot
1

Stb. 1985, 110, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 12 april 2000, Stb. 179.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State wordt niet openbaar gemaakt op grond van artikel 25a, vijfde lid jo vierde lid, onder b van de Wet op de Raad van State, omdat het zonder meer instemmend luidt.

Naar boven