Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 7 juli 2000, nr. MJZ2000077465, houdende grenswaarden voor bepaalde stoffen die voorkomen in afvalwater dat vrijkomt bij de productie van s-PVC (Regeling grenswaarden afvalwater s-PVC-productie)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op OSPAR-Besluit 98/5 inzake de grenswaarden voor emissie en lozing voor de vinylchloridesector bij de productie van suspensie-PVC (s-PVC) uit vinylchloride-monomeer (VCM) (OSPAR 98/14/1 para B-8.2 en annex 40) en artikel 1a, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. s-PVC: suspensie-vinylchloride polymeer;

b. VCM: vinylchloride-monomeer;

c. chloroform: de chemische verbinding CHCl3 (c.a.s. nr. 67–66–3);

d. productie van s-PVC: elk industrieel proces waarbij s-PVC uit VCM wordt geproduceerd;

e. enkelvoudig bedrijf: bedrijf waar naast de productie van s-PVC uit VCM op dezelfde locatie geen andere chemische processen plaatsvinden;

f. samengesteld bedrijf: bedrijf waar naast de productie van s-PVC uit VCM op dezelfde locatie ook andere chemische processen plaatsvinden;

g. bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat overeenkomstig artikel 3 onderscheidenlijk artikel 6, eerste lid van de wet bevoegd is of zou zijn een vergunning te verlenen;

h. vergunning: vergunning op grond van artikel 1 van de wet;

i. wet: Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

j. bijlage : bij deze regeling behorende bijlage.

Artikel 2

  • 1. Voor een bedrijf dat s-PVC uit VCM produceert, gelden als de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie van stoffen voorkomend in afvalwater die in oppervlaktewater worden gebracht, de grenswaarden die overeenkomen met de waarden die het resultaat zijn van toepassing van de beste bestaande technieken, met dien verstande dat die gewichtshoeveelheid en concentratie in ieder geval niet hoger zijn dan de in bijlage I opgenomen grenswaarden.

  • 2. Een bedrijf dat s-PVC uit VCM produceert kan niet door middel van verdunning van gezuiverd of ongezuiverd afvalwater aan de in het eerste lid bedoelde grenswaarden voldoen.

Artikel 3

  • 1. Bij het bemonsteren, meten en analyseren van de concentraties en vrachten voor de stoffen waarvoor in bijlage I grenswaarden zijn vastgesteld, wordt ten minste voldaan aan de in bijlage II gestelde eisen.

  • 2. Bij het analyseren wordt gebruikgemaakt van de in bijlage III aangegeven methoden.

Artikel 4

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling blijft tot 1 januari 2003 buiten toepassing voor een bedrijf dat s-PVC uit VCM produceert en op de datum van inwerkingtreding van deze regeling in werking is, tenzij na die datum naar het oordeel van het bevoegd gezag de capaciteit voor het produceren van s-PVC uit VCM aanzienlijk is uitgebreid of aanzienlijke technische wijzigingen van het productieproces hebben plaatsgevonden.

Artikel 5

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling grenswaarden afvalwater s-PVC-productie.

Deze regeling zal met de toelichting in het Staatsblad worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

's-Gravenhage, 7 juli 2000

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de tiende augustus 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

BIJLAGE I, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 2, EERSTE LID, EN ARTIKEL 3 VAN DE REGELING GRENSWAARDEN AFVALWATER S-PVC-PRODUCTIE

BIJLAGE I: Grenswaarden voor afvalwater s-PVC produktie

A: meetpunt na effluent stripper en voor secundaire zuivering1

Stofgrenswaarde
VCM1 mg VCM/l
VCM5 g VCM/ ton geproduceerd s-PVC

1 Adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX) of extraheerbare organische halogeenverbindingen (EOX) kunnen als facultatieve alternatieve parameter dienen voor VCM, mits er per individueel bedrijf een correlatie wordt vastgesteld tussen AOX of EOX en VCM.

B: meetpunt in afvalwater na het doorlopen van gehele waterzuiveringsinstallatie

Stofgrenswaarde
Chemisch zuurstofverbruik (CZV)1Voor enkelvoudige bedrijven: 125 mg CZV/l Voor samengestelde bedrijven: 250 mg CZV/l
zwevende stof230 mg zwevend stof/l

1 Als een alternatief voor de emissie grenswaarde van 250 mg/l voor CZV, kan een 90% reductie percentage voor CZV toegepast worden. Als een alternatief voor de parameter CZV kan TOC (totaal organisch koolstof) als controle parameter dienen, mits er een correlatie factor tussen CZV en TOC is vastgesteld.

2 Het grootste deel van zwevende stof bestaat uit PVC -deeltjes. De zwevende- stof concentratie mag bepaald worden op basis van AOX metingen, mits er per individueel bedrijf een correlatie wordt vastgesteld tussen AOX en zwevende stof.

BIJLAGE II, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3, EERSTE LID, VAN DE REGELING GRENSWAARDEN AFVALWATER S-PVC-PRODUCTIE

BIJLAGE II: Eisen voor bemonstering, meting en analyse

1. De concentraties en vrachten voor de stoffen waarvoor in bijlage I grenswaarden zijn vastgesteld worden door het bedrijf dat s-PVC produceert bemonsterd, gemeten en geanalyseerd.

2. Het bemonsteren van het afvalwater wordt zodanig uitgevoerd dat een monster wordt verkregen dat representatief is voor het geloosde afvalwater gedurende een etmaal.

3. Het bemonsteren en meten van gechloreerde koolwaterstoffen of adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX) of extraheerbare organische halogeenverbindingen (EOX) wordt uitgevoerd via steekmonsters over een periode van een etmaal.

4. De frequentie van meting en bemonstering wordt in de vergunning vastgesteld door het bevoegd gezag.

5. De monsters worden, daar waar dit niet strijdig is met de voorgeschreven analysemethodiek, gehomogeniseerd in behandeling genomen zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd.

6. Ten aanzien van het monstername punt wordt aan de in bijlage I gestelde vereisten voldaan.

BIJLAGE III, BEHORENDE BIJ ARTIKEL 3, TWEEDE LID, VAN DE REGELING GRENSWAARDEN AFVALWATER S-PVC-PRODUCTIE

Bijlage III: Analyse-methoden

VCManalyse m.b.v. gaschromatografie
TOCanalyse in overeenstemming met EN 1484
AOX, EOXanalyse volgens ISO 9562 en EN 1485
CZVanalyse m.b.v. kaliumdichromaat-oxidatie (zie ISO 6060, tweede editie)
Zwevende stofbepaling in effluent door filtratie met glasvezelfilters (zie EN 872)

Het is toegestaan een methode met een gelijke of hogere nauwkeurigheid te gebruiken.

TOELICHTING

§ 1. Algemeen

De Regeling grenswaarden afvalwater s-PVC-productie (hierna: de regeling) vloeit voort uit het besluit van de Commissies van Oslo en Parijs (hierna: OSPARCOM) van 23 juli 1998, OSPAR-besluit 98/5 inzake de grenswaarden voor emissie en lozing voor de vinylchloridesector bij de productie van suspensie-PVC (s-PVC) uit vinylchloride-monomeer (VCM).

De besluiten van OSPARCOM zijn gebaseerd op het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, Parijs, 22 september 1992, Trb. 1993, 141 (hierna te noemen: het Verdrag). In het Verdrag is bepaald dat de Verdragsluitende partijen, afzonderlijk of gezamenlijk, alle mogelijke stappen ondernemen om de verontreiniging van het zeegebied vanuit onder meer landbronnen te voorkomen en te beëindigen. Daartoe kunnen programma's en maatregelen aangenomen worden, waarbij gebruik wordt gemaakt van onder andere de best beschikbare technieken voor puntbronnen. De Verdragspartijen zijn: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, de Europese Commissie, Ierland, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, IJsland, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland.

Teneinde het mariene milieu tegen de nadelige effecten van de productie van s-PVC te beschermen, is in het kader van het Verdrag het initiatief genomen tot het opstellen van regelgeving voor de sector waarin die productie plaatsvindt. Dit heeft in 1996 geresulteerd in de publicatie van het achtergrondrapport getiteld «Best available techniques for the Vinylchloride Industry ,1996 Oslo and Paris Commisions» (ISDN nr. 0946955476) waarin de best beschikbare technieken ter voorkoming en bestrijding van verontreiniging van het milieu beschreven zijn voor bedrijven waar s-PVC wordt geproduceerd. Tevens heeft de OSPARCOM in 1996 PARCOM aanbeveling 96/3 betreffende de best beschikbare technieken voor de productie van suspensie PVC uit vinylchloride monomeer (OSPAR 96/17/1 para 3.34 en annex 12) aanvaard, waarin in het kort de best beschikbare technieken aangegeven worden die door s-PVC-bedrijven toegepast dienen te worden. OSPAR-besluit 98/5 is een vervolg op OSPAR-aanbeveling 96/3 en betreft de bij de best beschikbare technieken te bereiken grenswaarden.

Voor OSPAR-besluiten die in of na 1998 zijn aanvaard, bestaat voor Verdragspartijen de verplichting deze te implementeren. Voor besluiten die voor 1998 zijn aanvaard en voor aanbevelingen geldt deze verplichting niet. OSPAR-aanbeveling 96/3 is in Nederland alleen materieel geïmplementeerd. Op grond van het OSPAR-Verdrag zijn aanvaarde OSPAR-besluiten binnen een termijn van 200 dagen na aanneming ervan bindend voor de Verdragsluitende partijen. In Nederland zijn slechts twee bedrijven die s-PVC produceren. Deze bedrijven hoeven ingevolge OSPAR-besluit 98/5 pas op 1 januari 2003 aan de eisen te voldoen.

OSPAR-besluit 98/5 regelt zowel grenswaarden voor emissie in de lucht als grenswaarden voor lozing van afvalwater op oppervlaktewater. De onderhavige ministeriële regeling betreft de implementatie van dat deel van OSPAR-besluit 98/5 dat op lozing van afvalwater op oppervlaktewater ziet. De regeling is gebaseerd op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. De grenswaarden voor emissie in de lucht worden geregeld in de op artikel 8.44 juncto artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer gebaseerde Regeling grenswaarde VCM-luchtemissies s-PVC-inrichtingen milieubeheer.

Ingevolge de artikelen 5.1 en 5.2 van OSPAR-Besluit 98/5 dienen de verdragspartijen op gezette tijden een rapportage uit te brengen over de naleving en effectiviteit van de uitvoering van het OSPAR-Besluit op zowel juridisch als technisch gebied. De gewenste informatie wordt aan het bevoegd gezag beschikbaar gesteld via de reguliere rapportages van bedrijven. De nationale overheid zal vervolgens zorg dragen voor de rapportage naar de OSPARCOM.

Overtreding van de voorschriften van deze regeling is strafbaar gesteld via artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

In OSPAR-besluit 98/5 is aangegeven dat de grenswaarden met betrekking tot de lozing van afvalwater alleen van toepassing zijn op bedrijven die s-PVC produceren waarvan het aannemelijk is dat de lozingen het zeegebied van het OSPAR-Verdrag kunnen bereiken. Deze clausule is niet overgenomen in de regeling, omdat wordt aangenomen dat in Nederland vanaf welke locatie dan ook lozingen de Noordzee kunnen bereiken.

De ontwerp-regeling is op 25 februari 2000 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen [notificatienummer 2000/ 0094/NL] ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

Artikel 2 en artikel 3 bevatten technische voorschriften. Deze voorschriften hebben geen betrekking op lozingen van afvalwater op oppervlaktewater afkomstig van bedrijven waar VCM geproduceerd wordt. Daarom zijn de bepalingen verenigbaar met het vrije verkeer van goederen.

In het kader van de notificatie van de ontwerp-regeling heeft Italië ingevolge richtlijn 98/34/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG een opmerking ingebracht als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van die richtlijn. Italië wijst erop dat de Europese Commissie, ingevolge de IPPC-richtlijn (richtlijn 96/61/EG) bezig is met de vaststelling van de beste technieken voor de terugdringing van de emissies in lucht en water en de samenstelling van afvalstoffen met het oog op de grondstoffen- en energiebesparing in de verschillende sectoren van de organische chemie, waartoe tevens de produktie van s-PVC behoort. Nederland heeft hierop geantwoord dat de inhoud van deze voorschriften op dit moment nog niet vast staat. Nederland had in dit kader de Europese ontwikkelingen willen afwachten. Dit is echter niet mogelijk aangezien Nederland in het kader van het OSPAR-Verdrag ook een verplichting op dit gebied heeft. OSPAR-Besluit 98/5 inzake de grenswaarden voor emissie en lozing voor de vinylchloridesector bij productie van suspensie-PVC (s-PVC) uit vinylchloride-monomeer (VCM) (OSPAR 98/14/1 para B-8.2 en annex 40) dient door Nederland geïmplementeerd te worden binnen de daarvoor aangegeven termijnen (vóór 9 februari 1999 voor nieuwe installaties en vóór 1 januari 2003 voor bestaande installaties).

Nadat ingevolge richtlijn 96/91/EG beste technieken zijn vastgesteld door de Commissie, zal Nederland bezien of de bestaande regelgeving moet worden aangepast.

§ 2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

In de regeling wordt een onderscheid gemaakt tussen enkelvoudige en samengestelde bedrijven. Op de enkelvoudige bedrijven is de s-PVC productie de enige activiteit, terwijl op samengestelde bedrijven naast de s-PVC-productie ook andere processen plaatsvinden. Het onderscheid is van belang voor de in bijlage I aangegeven grenswaarden bij chemisch zuurstofverbruik (CZV).

Artikel 2

Artikel 2 bepaalt dat de grenswaarden zoals opgenomen in bijlage I niet overschreden mogen worden. Het artikel vormt daarmee de kern van de regeling. De grenswaarden betreffen jaarlijkse gemiddelden. In bijlage I wordt per tabel het meetpunt aangegeven waarvoor de grenswaarde geldt.

In artikel 2, tweede lid is overeenkomstig het OSPAR-besluit expliciet een verbod opgenomen om via verdunning van het afvalwater aan de grenswaarden te voldoen.

Artikel 4

Uit artikel 4 blijkt dat de regeling voor bedrijven die reeds vóór de datum van inwerkingtreding van de regeling in werking waren, maar waarvan na die datum naar het oordeel van het bevoegd gezag de capaciteit voor het produceren van s-PVC uit VCM aanzienlijk is uitgebreid (te denken ware aan een uitbreiding met meer dan 25%) of waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag aanzienlijke technische wijzigingen van het productieproces hebben plaatsgevonden, vanaf het moment van die uitbreiding of wijziging van toepassing is.

Bijlage I

De grenswaarden gelden op het punt aangegeven boven de tabellen in bijlage I:

• voor VCM op het punt waar het afvalwater de eerste zuiveringstechniek (strippen) is gepasseerd maar nog niet de tweede zuiveringsstap is ingegaan;

• voor CZV en zwevende stof op het punt waar de laatste zuiveringsstap heeft plaatsgevonden en het afvalwater het bedrijfsterrein verlaat.

Als facultatief alternatief voor de parameter VCM, kan ook voor EOX (of AOX) gekozen worden (zie voetnoot 1 in bijlage I), mits er per individueel bedrijf een correlatie wordt vastgesteld tussen EOX of AOX en VCM. Er wordt geadviseerd om aan te sluiten bij de gangbare praktijk, wat meestal zal betekenen dat de parameter EOX gehanteerd zal worden.

In voetnoot 2 en 3 worden alternatieve voorschriften aangegeven voor de CZV-eis van 250 mg/l en voor zwevende stof. In Nederland wordt in hoofdzaak de CZV-eis van 250mg/l gehanteerd.

Bijlage II

Bijlage II bevat de eisen waaraan voldaan moet worden bij het bemonsteren, meten en analyseren van de concentraties van vrachten. Blijkens het vierde punt van de bijlage wordt de frequentie van meten en bemonsteren niet in de regeling aangegeven maar in de vergunning vastgelegd door het bevoegd gezag. Hiermee wordt ruimte geboden voor het vaststellen van jaarlijkse gemiddelden.

Bijlage III

De in bijlage I aangegeven grenswaarden zijn gebaseerd op de in bijlage III aangegeven meetmethode.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven