Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 7 juli 2000, nr. MJZ2000077458, houdende grenswaarden voor bepaalde stoffen die voorkomen in afvalwater van VCM-bedrijven (Regeling grenswaarden afvalwater VCM-bedrijven)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

Gelet op OSPAR-Besluit 98/4 inzake de grenswaarden voor emissie en lozing bij de productie van vinylchloride-monomeer (VCM), met inbegrip van de productie van 1,2-dichloorethaan (EDC) (OSPAR 98/14/1 para B-8.2 en annex 39) en op artikel 1a, derde lid, van de Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. VCM: vinylchloride-monomeer;

b. EDC: 1,2-dichloorethaan;

c. chloroform: de chemische verbinding CHCl3 (c.a.s. nr. 67-66-3);

d. gechloreerde koolwaterstoffen: de som van de verbindingen EDC, VCM, chloroform, tetrachloorkoolstof, trichloorethaan, methylchloride en hexachloorbenzeen en andere soortgelijke stoffen;

e. dioxines: polychloordibenzo-p-dioxines en polychloordibenzofuranen, uitgedrukt in toxiciteitsequivalent (TEQ);

f. productie van VCM: industrieel proces waarbij VCM wordt geproduceerd;

g. productie van EDC: industrieel proces waarbij EDC wordt geproduceerd;

h. VCM-bedrijf: bedrijf dat VCM of EDC produceert uit etheen en chloor of uit etheen of waterstofchloride als grondstoffen;

i. bevoegd gezag: het bestuursorgaan dat overeenkomstig artikel 3 onderscheidenlijk artikel 6, eerste lid, van de wet bevoegd is of zou zijn een vergunning te verlenen;

j. vergunning: vergunning op grond van artikel 1 van de wet;

k. wet: Wet verontreiniging oppervlaktewateren;

l. bijlage: bij deze regeling behorende bijlage.

Artikel 2

  • 1. Voor een VCM-bedrijf gelden als de hoogst toelaatbare gewichtshoeveelheid en concentratie van stoffen voorkomend in afvalwater die in oppervlaktewater worden gebracht, de grenswaarden die overeenkomen met de waarden die het resultaat zijn van toepassing van de beste bestaande technieken, met dien verstande dat die gewichtshoeveelheid en concentratie in ieder geval niet hoger zijn dan de in bijlage I opgenomen grenswaarden.

  • 2. Een VCM-bedrijf kan niet door middel van verdunning van het afvalwater aan de in het eerste lid bedoelde grenswaarden voldoen.

Artikel 3

  • 1. Bij het bemonsteren, meten en analyseren van de concentraties en vrachten voor de stoffen waarvoor in bijlage I grenswaarden zijn vastgesteld, wordt ten minste voldaan aan de in bijlage II gestelde eisen.

  • 2. Bij het analyseren wordt gebruikgemaakt van de in bijlage III aangegeven methoden.

Artikel 4

Voorzover de in deze regeling vastgestelde grenswaarden voor afvalwater dat vrijkomt bij de productie van EDC, strenger zijn dan de grenswaarden, vastgesteld in de regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 3 januari 1992 houdende grenswaarden voor EDC in afvalwater (Stb. 25), blijven de bepalingen van laatstgenoemde regeling buiten toepassing en gelden de bepalingen van de onderhavige regeling.

Artikel 5

  • 1. Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst.

  • 2. Deze regeling blijft tot 1 januari 2006 buiten toepassing voor een VCM-bedrijf dat op de datum van inwerkingtreding van deze regeling in werking is, tenzij na die datum naar het oordeel van het bevoegd gezag de capaciteit voor het produceren van VCM of EDC aanzienlijk is uitgebreid of aanzienlijke technische wijzigingen van het productieproces hebben plaatsgevonden.

Artikel 6

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling grenswaarden afvalwater VCM-bedrijven.

Deze regeling zal met de toelichting in het Staatsblad worden geplaatst. Van deze plaatsing zal mededeling worden gedaan in de Staatscourant.

's-Gravenhage, 7 juli 2000

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Uitgegeven de tiende augustus 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

Bijlage I, behorende bij artikel 2, eerste lid, en artikel 3, eerste lid, van de Regeling grenswaarden afvalwater VCM-bedrijven

BIJLAGE I: Grenswaarden voor afvalwater VCM bedrijf

stof meet- en bemonsteringspuntgrenswaarden
concentratielozing in gewichtshoeveelheid per ton geïnstalleerde productie capaciteit
gechloreerde koolwaterstoffen1na stripper, voor secundaire zuiveringn.v.t20,7 g/ton EDC-zuiveringscapaciteit
koper (totaal)3na eind zuiveringn.v.t.2voor bedrijven met een vast-bedreactor: 0,5 g/ton oxychloreringscapaciteit voor bedrijven met een wervel-bedreactor: 1,0 g/ton oxychloreringscapaciteit
dioxines4na eind zuiveringn.v.t.21 μg TEQ/ton oxychlorerings-capaciteit
chemisch zuurstof verbruik (CZV)5na eind zuivering250 mg/ln.v.t.2

1 Adsorbeerbare organische halogeenverbindingen (AOX) of extraheerbare organische halogeenverbindingen (EOX) kunnen als facultatieve alternatieve parameter dienen voor gechloreerde koolwaterstoffen, mits er per individueel VCM-bedrijf een correlatie wordt vastgesteld tussen AOX of EOX en gechloreerde koolwaterstoffen. Op locaties binnen het bedrijf waar geen VCM wordt geproduceerd en geen EDC wordt gezuiverd, worden de grenswaarden voor gechloreerde koolwaterstoffen uitgedrukt per EDC-productiecapaciteit in plaats van per EDC-zuiveringscapaciteit.

2 De grenswaarden worden voor koolwaterstoffen, koper (totaal) en dioxines uitsluitend uitgedrukt in gewichtshoeveelheid per ton geïnstalleerde productiecapaciteit. De grenswaarde voor chemisch-zuurstofverbruik wordt daarentegen alleen uitgedrukt in concentratie.

3 Aangezien de koperlozingen alleen gerelateerd zijn aan de oxychloreringstechnologie, zijn de grenswaarden voor koper ook slechts van toepassing op lozing vanuit het oxychloreringsproces voor VCM/EDC-productie.

4 Op locaties binnen het bedrijf waar geen VCM wordt geproduceerd en de oxychloreringsprocessen niet gebruikt worden voor VCM/EDC-productie, dienen de grenswaarden voor dioxines uitgedrukt te worden per EDC-productiecapaciteit. In dit geval bedraagt de grenswaarde 0,1 μg TEQ per ton capaciteit voor EDC-zuivering.

5 Als een alternatief voor de emissie-grenswaarde van 250 mg/l voor CZV, kan een reductie van 90% van de CZV-belasting worden toegepast. Als een alternatief voor de parameter CZV kan TOC (totaal organisch koolstof) als controleparameter dienen, mits er een correlatiefactor tussen CZV en TOC is vastgesteld.

Bijlage II, behorende bij artikel 3, eerste lid, van de Regeling Grenswaarden afvalwater VCM-bedrijven

BIJLAGE II: Eisen voor bemonstering, meting en analyse

1. Het bemonsteren, meten en analyseren geschiedt door het VCM-bedrijf.

2. Monsters worden op een zodanige wijze genomen dat deze representatief zijn voor de lozing gedurende een periode van een etmaal.

3. Het bemonsteren en meten van gechloreerde koolwaterstoffen, adsorbeerbare organische halogeenverbindingen of extraheerbare organische halogeenverbindingen wordt uitgevoerd via steekproefmonsters over een periode van een etmaal.

4. De controlefrequentie wordt bepaald door het bevoegd gezag. Hierbij wordt rekening gehouden met de resultaten van de bemonstering, meting en analyse.

5. Dioxines worden één keer per jaar gemeten en bemonsterd, tenzij naar het oordeel van het bevoegd gezag met de gebruikte methode van monsterneming geen representatief monster kan worden genomen.

6. De monsters worden indien de voorgeschreven analysemethode dit toelaat, gehomogeniseerd in behandeling genomen zonder dat daaruit bezinkbare of opdrijvende bestanddelen zijn verwijderd.

7. Ten aanzien van het monsternamepunt wordt aan de in bijlage I gestelde eisen voldaan.

Bijlage III, behorende bij artikel 3, tweede lid, van de Regeling grenswaarden afvalwater VCM-bedrijven

Bijlage III: Analysemethoden

CZVanalyse m.b.v. kaliumdichromaat-oxidatie (zie ISO 6060, tweede editie)
TOCanalyse in overeenstemming met EN 1484
AOX, EOXanalyse volgens ISO 9562 en EN 1485
Cu (totaal)analyse m.b.v. atomaire absorptiespectrometrie met de vlamtechniek (zie ISO 8288: Waterkwaliteit – bepaling van kobalt, nikkel, koper, zink, cadmium en lood m.b.v. atomaire absorptiespectrometrie met de vlamtechniek)
DCEanalyse m.b.v. gaschromatografie
VCManalyse m.b.v. gaschromatografie
dioxinesanalyse volgens EN 1948, delen1–3
gechloreerde koolwaterstoffenanalyse m.b.v. gaschromatografie

Het is toegestaan een methode met een gelijke of hogere nauwkeurigheid te gebruiken.

TOELICHTING

§ 1. Algemeen

De Regeling grenswaarden afvalwater VCM-bedrijven (hierna: de regeling) vloeit voort uit het besluit van de Commissies van Oslo en Parijs (hierna: OSPARCOM) van 23 juli 1998, OSPAR-besluit 98/4 inzake de grenswaarden voor emissie en lozing bij de productie van vinylchloride-monomeer (VCM), met inbegrip van de productie van 1,2-dichloorethaan (EDC).

De besluiten van OSPARCOM zijn gebaseerd op het Verdrag inzake de bescherming van het mariene milieu in het noordoostelijk deel van de Atlantische Oceaan, Parijs, 22 september 1992, Trb. 1993, 141 (hierna te noemen: het Verdrag). In het Verdrag is bepaald dat de Verdragsluitende partijen, afzonderlijk of gezamenlijk, alle mogelijke stappen ondernemen om de verontreiniging van het zeegebied vanuit onder meer landbronnen te voorkomen en te beëindigen. Daartoe kunnen programma's en maatregelen aangenomen worden, waarbij gebruik wordt gemaakt van onder andere de best beschikbare technieken voor puntbronnen. De Verdragspartijen zijn: België, Denemarken, Duitsland, Finland, Frankrijk, de Europese Commissie, Ierland, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Portugal, Spanje, IJsland, het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Zwitserland.

Teneinde het mariene milieu tegen de nadelige effecten van de productie van VCM, inclusief de produktie van EDC, te beschermen, is in het kader van het Verdrag het initiatief genomen tot het opstellen van regelgeving voor de sector waarin die productie plaatsvindt. Dit heeft in 1996 geresulteerd in de publicatie van het achtergrondrapport getiteld «Best available techniques for the Vinylchloride Industry,1996 Oslo and Paris Commisions» (ISDN nr. 0946955476) waarin de best beschikbare technieken ter voorkoming en bestrijding van verontreiniging van het milieu zijn beschreven voor bedrijven waar de bouwstenen voor PVC, namelijk VCM en de grondstof voor vinylchloride, te weten EDC, worden geproduceerd. Tevens heeft OSPARCOM in 1996 OSPAR-aanbeveling 96/2 betreffende de best beschikbare technieken voor de productie van vinylchloride-monomeer (OSPAR 96/17/1 para 3.31 en annex 11) aanvaard, waarin de best beschikbare technieken worden aangegeven die door VCM-bedrijven toegepast dienen te worden. OSPAR-besluit 98/4 is een vervolg op OSPAR-aanbeveling 96/2 en betreft de bij de best beschikbare technieken te bereiken grenswaarden.

Voor OSPAR-besluiten die in of na 1998 zijn aanvaard, bestaat voor Verdragspartijen de verplichting deze te implementeren. Voor besluiten die voor 1998 zijn aanvaard en voor aanbevelingen geldt deze verplichting niet. OSPAR-aanbeveling 96/2 is in Nederland alleen materieel geïmplementeerd. Op grond van het OSPAR-Verdrag zijn aanvaarde OSPAR-besluiten binnen een termijn van 200 dagen na aanneming ervan bindend voor de Verdragsluitende partijen. In Nederland is slechts één bedrijf dat VCM en EDC produceert. Dit bedrijf hoeft ingevolge OSPAR-besluit 98/4 pas op 1 januari 2006 aan de eisen te voldoen.

OSPAR-besluit 98/4 regelt zowel grenswaarden voor emissies in de lucht als grenswaarden voor lozingen van afvalwater op oppervlaktewater. De onderhavige ministeriële regeling betreft de implementatie van dat deel van OSPAR-besluit 98/4 dat op lozingen van afvalwater op oppervlaktewater ziet. De regeling is gebaseerd op de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. De grenswaarden voor emissies in de lucht worden geregeld in de op artikel 8.44 juncto artikel 21.6, zesde lid, van de Wet milieubeheer gebaseerde Regeling grenswaarden luchtemissies VCM-inrichtingen milieubeheer.

Ingevolge de artikelen 5.1 en 5.2 van OSPAR-Besluit 98/5 dienen de verdragspartijen op gezette tijden een rapportage uit te brengen over de naleving en effectiviteit van de uitvoering van het OSPAR-Besluit op zowel juridisch als technisch gebied. De gewenste informatie wordt aan het bevoegd gezag beschikbaar gesteld via de reguliere rapportages van bedrijven. De nationale overheid zal vervolgens zorg dragen voor de rapportage naar de OSPARCOM.

Overtreding van de voorschriften van deze regeling is strafbaar gesteld via artikel 1a van de Wet op de economische delicten.

In OSPAR-besluit 98/4 is aangegeven dat de grenswaarden met betrekking tot de lozing van afvalwater alleen van toepassing zijn op VCM-bedrijven waarvan het aannemelijk is dat de lozingen het zeegebied van het OSPAR-Verdrag kunnen bereiken. Deze clausule is niet overgenomen in de regeling, omdat wordt aangenomen dat in Nederland vanaf welke locatie dan ook lozingen de Noordzee kunnen bereiken.

De ontwerp-regeling is op 25 februari 2000 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen [notificatienummer 2000/0095/NL] ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

Artikel 2 en artikel 4 bevatten technische voorschriften. Deze voorschriften hebben betrekking op lozingen van afvalwater op oppervlaktewater afkomstig van bedrijven waar VCM geproduceerd wordt. Daarom zijn de bepalingen verenigbaar met het vrije verkeer van goederen.

In het kader van de notificatie van de ontwerp-regeling heeft Italië ingevolge richtlijn 98/34/EG, zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG, een opmerking ingebracht als bedoeld in artikel 8, tweede lid, van die richtlijn. Italië wijst erop dat de Europese Commissie, ingevolge de IPPC-richtlijn (richtlijn 96/61/EG) bezig is met de vaststelling van de beste technieken voor de terugdringing van de emissies in lucht en water en de samenstelling van afvalstoffen met het oog op de grondstoffen- en energiebesparing in de verschillende sectoren van de organische chemie, waartoe tevens de produktie van VCM behoort.

Nederland heeft hierop geantwoord dat de inhoud van deze voorschriften op dit moment nog niet vast staat. Nederland had in dit kader de Europese ontwikkelingen willen afwachten. Dit is echter niet mogelijk aangezien Nederland in het kader van het OSPAR-Verdrag ook een verplichting op dit gebied heeft. OSPAR-Besluit 98/4 inzake de grenswaarden voor emissie en lozing bij de produktie van vinylchloride-monomeer (VCM), met inbegrip van de produktie van 1,2-dichloorethaan (EDC) (OSPAR 98/14/1 para B-8.2 en annex 39) dient door Nederland geïmplementeerd te worden binnen de daarvoor aangegeven termijnen (vóór 9 februari 1999 voor nieuwe installaties en vóór 1 januari 2006 voor bestaande installaties). Nadat ingevolge richtlijn 96/91/EG beste technieken zijn vastgesteld door de Commissie, zal Nederland bezien of de bestaande regelgeving moet worden aangepast.

§ 2. Artikelsgewijze toelichting

Artikel 1

De regeling is van toepassing op de productie van VCM en op de productie van EDC (als grondstof voor VCM). Ook indien EDC-productie op een andere locatie plaatsvindt dan de VCM-productie, is de regeling van toepassing op de EDC-productie. In een dergelijke situatie zijn de grenswaarden in sommige gevallen anders geformuleerd (zie voetnoten 1, 2 en 3 in bijlage I).

De productie van de bouwstenen van EDC (chloor en etheen) en de productie van PVC vallen niet onder de reikwijdte van de regeling.

Artikel 2

Artikel 2 bepaalt dat de grenswaarden, zoals opgenomen in bijlage I niet overschreden mogen worden. Het artikel vormt daarmee de kern van de regeling. De grenswaarden betreffen jaarlijkse gemiddelden. In bijlage I wordt in de tweede kolom van de tabel het meetpunt aangegeven waarvoor de grenswaarde geldt.

Per specifiek bedrijf zal moeten worden vastgesteld welke gechloreerde koolwaterstoffen in ogenschouw moeten worden genomen bij de vaststelling of aan de grenswaarde voor gechloreerde koolwaterstoffen wordt voldaan. Het zou in ieder geval de koolwaterstoffen die in artikel 1 genoemd worden, moeten betreffen. Als alternatief voor de parameter gechloreerde koolwaterstoffen, kan echter ook voor EOX (of AOX) gekozen worden (zie toelichting op bijlage I).

In artikel 2, tweede lid, is overeenkomstig het OSPAR-besluit expliciet een verbod opgenomen om via verdunning van het afvalwater aan de grenswaarden te voldoen.

Artikel 4

Artikel 4 regelt de afbakening tussen de onderhavige regeling en de Regeling grenswaarden voor EDC in afvalwater van 3 januari 1992 (Stb. 25). De grenswaarden zoals opgenomen in de laatstgenoemde regeling betreffen uitsluitend EDC. De onderhavige regeling ziet echter specifiek op het lozen van afvalwater dat bij de productie van VCM, inclusief EDC, vrijkomt en bevat in dat kader naast grenswaarden voor gechloreerde koolwaterstoffen, waarvan EDC er een is, ook grenswaarden voor koper, dioxines en CZV. De in de regeling vastgestelde grenswaarden zijn strenger dan de grenswaarden die zijn vastgesteld in de Regeling grenswaarden voor EDC in afvalwater. In de onderhavige regeling is de waarde voor het totaal aan gechloreerde koolwaterstoffen, 0,7 g/ton capaciteit gezuiverd EDC, namelijk in alle gevallen lager dan de waarde voor alleen de stof EDC zoals neergelegd in de Regeling grenswaarden voor EDC in afvalwater. Voorzover de grenswaarden uit de onderhavige regeling strenger zijn, gaan deze voor de grenswaarden zoals vastgesteld in de Regeling grenswaarden voor EDC in afvalwater.

Artikel 5

Uit artikel 5 blijkt dat de regeling voor bedrijven die reeds vóór de datum van inwerkingtreding van de regeling in werking waren, maar waarvan na die datum naar het oordeel van het bevoegd gezag de capaciteit voor het produceren van VCM en EDC aanzienlijk is uitgebreid (te denken ware aan een uitbreiding met meer dan 25%) of waarin naar het oordeel van het bevoegd gezag aanzienlijke technische wijzigingen van het productieproces hebben plaatsgevonden, vanaf het moment van die uitbreiding of wijziging van toepassing is.

Bijlage I

De grenswaarden gelden op het punt aangegeven in de tweede kolom van de tabel:

• voor gechloreerde koolwaterstoffen op het punt waar het afvalwater de eerste zuiveringstechniek (strippen) is gepasseerd maar nog niet de tweede zuiveringsstap is ingegaan;

• voor koper, dioxines en CZV op het punt waar de laatste zuiveringsstap heeft plaatsgevonden en het afvalwater het bedrijfsterrein verlaat.

Als facultatief alternatief voor de parameter gechloreerde koolwaterstoffen kan ook voor EOX (of AOX) gekozen worden (zie toelichting op bijlage I), mits per individueel VCM-bedrijf een correlatie wordt vastgesteld tussen EOX (of AOX) en gechloreerde koolwaterstoffen. Er wordt geadviseerd om de gangbare praktijk in Nederland voort te zetten; dit zal in veel gevallen betekenen dat de parameter EOX gehanteerd wordt.

Met voetnoot 4 wordt aangegeven dat op locaties waar alleen EDC-productie (en geen VCM- productie) plaatsvindt er voor gechloreerde koolwaterstoffen, koper en dioxines anders geformuleerde grenswaarden gelden dan in de tabel in bijlage I zijn opgenomen.

In voetnoot 5 worden alternatieve voorschriften aangegeven voor de CZV-eis van 250 mg/l.

In Nederland wordt in hoofdzaak de CZV-eis van 250mg/l gehanteerd.

Bijlage II

Bijlage II bevat de eisen waaraan voldaan moet worden bij het bemonsteren, meten en analyseren van de concentraties van vrachten. Blijkens het vierde punt van de bijlage wordt de frequentie van meten en bemonsteren niet in de regeling, maar in de vergunning vastgelegd door het bevoegd gezag. Hiermee wordt ruimte geboden voor het vaststellen van jaarlijkse gemiddelden.

Bijlage III

De in bijlage I aangegeven grenswaarden zijn gebaseerd op de in bijlage III aangegeven meetmethoden.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J. P. Pronk

Naar boven