Besluit van 8 juli 2000, houdende wijziging van het Algemeen Rijksambtenarenreglement en enkele andere besluiten in verband met wijziging van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement en invoering van de Wet financiering loopbaanonderbreking

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 10 januari 2000, nummer AD1999/U100337, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, afdeling Arbeidsvoorwaarden, gedaan mede namens Onze minister van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 125, eerste lid, van de Ambtenarenwet;

De Raad van State gehoord (advies van 23 maart 2000, nummer W04.00.0020/1) ;

Gezien het nader rapport van Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 26 juni 2000, nummer AD2000/U63559, directoraat-generaal Management en Personeelsbeleid, directie Personeelsmanagement Rijksdienst, Afdeling Arbeidsvoorwaarden, uitgebracht mede namens Onze Minister van Buitenlandse Zaken;

Hebben goedgevonden en verstaan;

ARTIKEL I

Het Algemeen Rijksambtenarenreglement1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 16 komt als volgt te luiden:

Artikel 16

  • 1. Aan de ambtenaar die in verband met de werkzaamheden die voortvloeien uit een functie in een publiekrechtelijk college, waarin hij is benoemd of verkozen, tijdelijk is ontheven van de waarneming van zijn ambt wordt gedurende zijn ontheffing een non-activiteitswedde toegekend. De non-activiteitswedde is het bedrag waarmee de laatstelijkdoor hem in zijn ambt genoten bezoldiging het bedrag van de inkomsten die de ambtenaar in verband met zijn werkzaamheden in dat publiekrechtelijk college geniet, overschrijdt.

  • 2. Voor de toepassing van het eerste lid geldt voorts dat:

    a. toekenning van de non-activiteitswedde plaatsvindt op de voet van het bepaalde in de artikelen 4, tweede, derde, vierde en vijfde lid, en 5 van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement;

    b. onder inkomsten die in verband met zijn werkzaamheden in dat publiekrechtelijk college worden genoten wordt verstaan: alle inkomsten die aan die werkzaamheden zijn verbonden.

  • 3. Voor de toepassing van dit artikel wordt de functie van substituut-ombudsman met de in het eerste lid bedoelde functie gelijkgesteld.

  • 4. Dit artikel is niet van toepassing op degenen die een non-activiteitswedde geniet uit hoofde van artikel 4, eerste lid, van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement.

B

Artikel 33g wordt als volgt gewijzigd:

1. De leden zes tot en met negen worden vernummerd tot de leden acht tot en met elf.

2. Ingevoegd worden een nieuw zesde en zevende lid, luidende:

  • 6. Indien de ambtenaar aan wie verlof is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet financiering loopbaanonderbreking, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de doorbetaling van bezoldiging als bedoeld in het vijfde lid toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming.

  • 7. Indien aan de in de Wet financiering loopbaanonderbreking gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, past het bevoegd gezag het zesde lid op overeenkomstige wijze toe. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de ambtenaar zou zijn toegekend indien hij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

C

Aan artikel 34 worden een nieuw zesde en zevende lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien de ambtenaar aan wie verlof is verleend als bedoeld in het eerste lid, met geheel of gedeeltelijk behoud van bezoldiging, gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet financiering loopbaanonderbreking, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de bezoldiging toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming. Indien de financiële tegemoetkoming hoger is dan hetgeen over de verlofuren wordt doorbetaald aan bezoldiging wordt de inhouding vastgesteld op het laatstbedoelde bedrag.

  • 7. Indien aan de in de Wet financiering loopbaanonderbreking gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, past het bevoegd gezag het zesde lid op overeenkomstige wijze toe. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de ambtenaar zou zijn toegekend indien hij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

D

Artikel 59 wordt als volgt gewijzigd:

1. De leden vier en vijf worden vernummerd tot zes en zeven.

2. Ingevoegd worden een nieuw vierde en vijfde lid, luidende:

  • 4. Indien de ambtenaar aan wie scholingsverlof als bedoeld in het derde lid is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet financiering loopbaanonderbreking, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de bezoldiging toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming. Indien de financiële tegemoetkoming hoger is dan hetgeen over de verlofuren wordt doorbetaald aan bezoldiging wordt de inhouding vastgesteld op het laatstbedoelde bedrag.

  • 5. Indien aan de in de Wet financiering loopbaanonderbreking gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, past het bevoegd gezag het vierde lid op overeenkomstige wijze toe. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de ambtenaar zou zijn toegekend indien hij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

E

Artikel 60 wordt als volgt gewijzigd:

1. De leden twee en drie worden vernummerd tot vier en vijf.

2. Ingevoegd worden een nieuw tweede en derde lid, luidende:

  • 2. Indien de ambtenaar aan wie scholingsverlof als bedoeld in het eerste lid is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet financiering loopbaanonderbreking, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de bezoldiging toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming.

  • 3. Indien aan de in de Wet financiering loopbaanonderbreking gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, past het bevoegd gezag het tweede lid op overeenkomstige wijze toe. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de ambtenaar zou zijn toegekend indien hij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

ARTIKEL II

Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal2 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 62a wordt als volgt gewijzigd:

1. De leden zes tot en met negen worden vernummerd tot de leden acht tot en met elf.

2. Ingevoegd worden een nieuw zesde en zevende lid, luidende:

  • 6. Indien de ambtenaar aan wie verlof is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet financiering loopbaanonderbreking, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de doorbetaling van bezoldiging als bedoeld in het vijfde lid toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming.

  • 7. Indien aan de in de Wet financiering loopbaanonderbreking gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, past het bevoegd gezag het zesde lid op overeenkomstige wijze toe. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de ambtenaar zou zijn toegekend indien hij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

B

Aan artikel 63 worden een nieuw zesde en zevende lid toegevoegd, luidende:

  • 6. Indien de ambtenaar aan wie verlof is verleend als bedoeld in het eerste lid, met geheel of gedeeltelijk behoud van bezoldiging, gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet financiering loopbaanonderbreking, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de bezoldiging toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming. Indien de financiële tegemoetkoming hoger is dan hetgeen over de verlofuren wordt doorbetaald aan bezoldiging wordt de inhouding vastgesteld op het laatstbedoelde bedrag.

  • 7. Indien aan de in de Wet financiering loopbaanonderbreking gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, past het bevoegd gezag het zesde lid op overeenkomstige wijze toe. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de ambtenaar zou zijn toegekend indien hij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

C

Artikel 94 wordt als volgt gewijzigd:

1. De leden vier en vijf worden vernummerd tot zes en zeven.

2. Ingevoegd worden een nieuw vierde en vijfde lid, luidende:

  • 4. Indien de ambtenaar aan wie scholingsverlof als bedoeld in het derde lid is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet financiering loopbaanonderbreking, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de bezoldiging toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming. Indien de financiële tegemoetkoming hoger is dan hetgeen over de verlofuren wordt doorbetaald aan bezoldiging wordt de inhouding vastgesteld op het laatstbedoelde bedrag.

  • 5. Indien aan de in de Wet financiering loopbaanonderbreking gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, past het bevoegd gezag het vierde lid op overeenkomstige wijze toe. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de ambtenaar zou zijn toegekend indien hij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

D

Artikel 95 wordt als volgt gewijzigd:

1. De leden twee en drie worden vernummerd tot vier en vijf.

2. Ingevoegd worden een nieuw tweede en derde lid, luidende:

  • 2. Indien de ambtenaar aan wie scholingsverlof als bedoeld in het eerste lid is verleend gedurende dat verlof of gedurende een bepaalde periode van dat verlof tevens recht heeft op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet financiering loopbaanonderbreking, wordt gedurende de periode waarin sprake is van samenloop een inhouding op de bezoldiging toegepast welke overeenkomt met het bedrag van bedoelde financiële tegemoetkoming. Indien de financiële tegemoetkoming hoger is dan hetgeen over de verlofuren wordt doorbetaald aan bezoldiging wordt de inhouding vastgesteld op het laatstbedoelde bedrag.

  • 3. Indien aan de in de Wet financiering loopbaanonderbreking gestelde voorwaarden voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming is voldaan maar geen financiële tegemoetkoming is toegekend omdat de ambtenaar geen aanvraag heeft ingediend, past het bevoegd gezag het tweede lid op overeenkomstige wijze toe. In dat geval wordt rekening gehouden met de financiële tegemoetkoming die aan de ambtenaar zou zijn toegekend indien hij wel een aanvraag zou hebben ingediend.

ARTIKEL III

Het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken3 wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 29, derde lid, wordt de zinsnede «artikel 59, vierde lid, van het ARAR» vervangen door: artikel 59, zesde lid, van het ARAR.

B

In artikel 46, derde lid, wordt de zinsnede «artikel 59, tweede tot en met vierde lid, van het ARAR» vervangen door: artikel 59, tweede tot en met zesde lid, van het ARAR.

ARTIKEL IV

Op degene op wie Artikel II van de wet van 15 juli 1998 tot wijziging van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement ter wijziging van de nonactiviteitsbepalingen (Stb. 1998, 507) van toepassing is, blijft artikel 16 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, zoals dat luidde op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van dit besluit, van kracht.

ARTIKEL V

De ambtenaar die tussen 21 augustus 1998 en het tijdstip van inwerkingtreding van dit besluit is benoemd of verkozen tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of het Europees Parlement wordt geacht een verzoek tot ontheffing te hebben gedaan als bedoeld in artikel 3, zesde lid, van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement en op grond daarvan uit zijn ambtelijke functie te zijn ontheven.

ARTIKEL VI

  • 1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

  • 2. Artikel I, onderdeel A, werkt terug tot en met 21 augustus 1998.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

histnoot

's-Gravenhage, 8 juli 2000

Beatrix

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen

Uitgegeven de derde augustus 2000

De Minister van Justitie,

A. H. Korthals

NOTA VAN TOELICHTING

Algemeen

Bij het voorliggende besluit zijn het Algemeen Rijksambtenarenreglement (ARAR), het Ambtenarenreglement Staten-Generaal (ARSG) en het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken (RDBZ) aangepast aan een wijziging van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement en de invoering van de Wet financiering loopbaanonderbreking per 1 oktober 1998. Artikel I, onderdeel A, en de artikelen IV en V van dit besluit hangen samen met de wijziging van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement. Artikel I, onderdeel B tot en met E, en de artikelen II en III houden verband met de invoering van de Wet financiering loopbaanonderbreking.

De reden voor de wijziging van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement was de constatering dat er thans geen redenen meer bestaan om aan de uitoefening van het parlementslidmaatschap via een wettelijk geregeld automatisme andere rechtspositionele gevolgen te verbinden naar gelang men voorafgaand werkzaam was in een ambtelijke functie of in een andere functie in de particuliere sector. Eventuele afspraken over rechtspositionele gevolgen indien het ambtenaren betreft, dienen in het vervolg niet wettelijk te zijn geregeld, maar net als in de particuliere sector te worden overgelaten aan afspraken tussen betrokkene en zijn (overheids-)werkgever. Dat kunnen zowel individuele als collectieve afspraken zijn.

Voor de sector Rijk betekent deze wijziging het volgende.

Concreet betekent het dat de wettelijke basis ontvalt aan twee maatregelen. Ten eerste vervalt de automatische ontheffing van de ambtelijke functie bij het verkrijgen van een lidmaatschap van de Tweede Kamer of het Europees Parlement. De Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement regelt thans dat tot ontslag (van de ambtelijke functie) wordt overgegaan, tenzij op verzoek ontheffing van de ambtelijke functie wordt verleend. Als tot ontslag wordt overgegaan dan vervalt als tweede maatregel de wettelijke basis aan de regeling van de non-activiteitswedde. Daarnaast is in het huidige artikel 16 van het ARAR de toekenning van een nonactiviteitswedde geregeld op de voet van het bepaalde in de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement. Omdat het ARAR verwijst naar artikelen in de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement die zijn gewijzigd, dient de ambtelijke rechtspositie aangepast te worden. Deze aanpassing heeft tot doel de aanspraken in geval van een verleende ontheffing, op de oude voet te handhaven. Overigens wordt er op gewezen dat de wijzigingen van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement geen invloed hebben op de rechtspositie van de ambtenaar die wordt benoemd of verkozen tot bijvoorbeeld wethouder of gedeputeerde.

Op grond van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement wordt, zoals eerder opgemerkt, aan de ambtenaar die wordt benoemd of verkozen tot lid van de Tweede Kamer of het Europees Parlement als hoofdregel ontslag verleend. Wordt er niettemin toch door het bevoegd gezag op verzoek van de ambtenaar ontheffing van de ambtelijke functie verleend, dan is (het nu voorgestelde) artikel 16 van het ARAR van toepassing.

Ten aanzien van het verlenen van ontslag behoeft het ARAR overigens geen aanpassing omdat artikel 3, zesde lid, van de Wet Incompatibiliteiten dat regelt.

Het bevoegd gezag zal uiteraard aan zijn beslissing tot het al dan niet verlenen van een ontheffing een zorgvuldige belangenafweging ten grondslag moeten leggen. Daarbij zullen de belangen van zowel het bevoegd gezag als die van de verzoeker op een evenwichtige wijze in ogenschouw moeten worden genomen.

Aan het verlenen van een ontheffing kunnen door de werkgever voorschriften worden verbonden. Het gaat daarbij om het volgende.

Non-actieve ambtenaren verliezen hun ambtelijke status niet. Derhalve is de overheidswerkgever verplicht tot voortzetting van de betaling van twee premies. Het betreft de bovenwettelijke IP-premie en de FPU-premie die aan de Stichting Pensioenfonds ABP dienen te worden betaald. Tevens is er een verplichting voor de werkgever om de verschuldigde premie deels – de IP-premie voor 25% en de FPU-premie voor 50% – te verhalen op de non-actieve ambtenaar. Over de vraag of de werkgever aan de werknemer ook het resterende deel van de premies in rekening brengt, kunnen nadere afspraken worden gemaakt.

Omdat de voorgestelde wijzigingen tot doel hebben de aanspraken in geval van een verleende ontheffing in verband met non-activiteit op de oude voet te handhaven, zijn daaraan geen financiële gevolgen verbonden.

Zoals boven vermeld is de tweede aanleiding voor het voorliggende besluit de invoering van de Wet financiering loopbaanonderbreking.

Deze wet biedt werknemers onder bepaalde voorwaarden een financiële tegemoetkoming bij verlof wegens zorg of educatie. Voorwaarden die de wet stelt zijn onder andere dat het dienstverband minimaal 1 jaar bestaat, dat het verlof tenminste de helft van de normale wekelijkse arbeidsduur omvat en dat het verlof minimaal 2 en maximaal 6 maanden duurt. Een andere belangrijke voorwaarde is dat door de werkgever een vervanger wordt aangesteld. Daarbij dient het te gaan om een uitkeringsgerechtigde, een arbeidsgehandicapte of een herintreder.

Voor palliatief verlof (verlof voor stervensbegeleiding) gelden specifieke voorschriften. Indien aan de gestelde voorwaarden is voldaan kan een tegemoetkoming van maximaal f 960,00 bruto per maand worden verleend voor verlof voor het uitoefenen van zorgtaken of het volgen van een opleiding. De wet regelt geen recht op verlof maar uitsluitend het recht op een uitkering. Een werknemer zal met zijn werkgever (op basis van de voor hem geldende cao) afspraken moeten maken over het verlof. Indien de werkgever instemt met een verzoek en het verlof verleent, kan vervolgens op basis van de wet recht op een uitkering ontstaan.

De wet is ook van toepassing op overheidspersoneel. De sector Rijk kent in het Algemeen Rijksambtenarenreglement reeds een aantal bepalingen die betrekking hebben op verlof in verband met zorg of educatie. Het gaat dan met name om de artikelen 33g (ouderschapsverlof), 59 (verlof bij scholing in het belang van de dienst) en 60 (verlof bij scholing in het persoonlijk belang). Ook artikel 34 (buitengewoon verlof van lange duur) biedt ruimte voor dergelijk verlof. Genoemde bepalingen regelen dat tijdens de verlofperiode de bezoldiging geheel of gedeeltelijk wordt doorbetaald dan wel kan worden doorbetaald. Dit zou er toe kunnen leiden dat de ambtenaar tijdens zijn verlof zowel (gedeeltelijk) bezoldiging ontvangt als een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet financiering loopbaanonderbreking hetgeen tot een onbedoelde cumulatie van uitkeringen leidt.

De tegemoetkoming op basis van de Wet financiering loopbaanonderbreking wordt in principe uitbetaald aan de werknemer. De wet biedt de mogelijkheid (in artikel 8, vierde lid) de tegemoetkoming te laten uitbetalen aan de werkgever. Voorwaarde daarbij is, dat bij collectieve arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijke regeling is bepaald dat tijdens het verlof de werkgever het loon geheel of gedeeltelijk doorbetaalt en dat de werkgever een schriftelijk verzoek tot uitbetaling indient bij het Landelijk instituut sociale verzekeringen. In het genoemde vierde lid is tevens bepaald dat de werkgever deze uitkering vervolgens dient te doen uitbetalen aan de verlofganger.

Om misverstanden te voorkomen over de vraag of het de werkgever is toegestaan een financiële tegemoetkoming te verrekenen met de bezoldiging die een verlofganger geniet, is er voor gekozen om dit uitdrukkelijk te regelen in de rechtspositieregelingen. Hiertoe zijn door middel van de huidige wijziging in het ARAR op diverse plaatsen anti-cumulatiebepalingen opgenomen. Het Ambtenarenreglement Staten-Generaal en het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken zijn waar nodig op overeenkomstige wijze aangepast.

Over het besluit is overeenstemming bereikt met de Sectorcommissie overleg rijkspersoneel.

Artikelsgewijs

Artikel I

A

In het eerste lid van artikel 16 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement is sprake van het toekennen van een nonactiviteitswedde op de (oude) voet van het bepaalde in de artikelen 4, eerste lid, onder b, tweede, derde, vierde en vijfde lid, en 5, eerste lid, onder b, en tweede lid, van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement. Doordat de artikelen waarnaar verwezen wordt deels zijn gewijzigd door het hierboven bedoelde besluit van 15 juli 1998, was het niet langer mogelijk deze artikelen op de voet uit te voeren. De voorgestelde wijzigingen dienen ertoe de relevante inhoud van de betreffende artikelen uit de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement over te nemen en in te passen in het eerste en tweede lid van genoemd artikel 16.

Ingevolge het voorgestelde vierde lid wordt degene die reeds op grond van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement een non-activiteitswedde geniet, uitgesloten van een soortgelijke wedde op basis van dit artikel. Daarmee wordt ongewenste cumulatie van aanspraken voorkomen.

B

Artikel 33g bepaalt dat bij ouderschapsverlof de bezoldiging voor 75% wordt doorbetaald. Het nieuwe zesde lid regelt dat indien tevens een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet financiering loopbaanonderbreking wordt genoten op de doorbetaling van bezoldiging een inhouding wordt toegepast ter grootte van die financiële tegemoetkoming. De inhouding heeft geen consequenties voor de aan de bezoldiging gekoppelde aanspraken (zoals o.a. pensioenopbouw en vakantie-uitkering). Gelet op het bedrag van de financiële tegemoetkoming (bruto f 25,25 per opgenomen uur verlof per week met een maximum van f 960,00 per maand) en het percentage van doorbetaling van de bezoldiging over verlofuren bij ouderschapsverlof (75%) zal hetgeen over de verlofuren wordt doorbetaald aan bezoldiging altijd hoger zijn dan de inhouding zodat een passage als opgenomen in artikel 34, zesde lid, laatste volzin hier overbodig is.

Voor de situatie dat wel aan de in de wet gestelde voorwaarden is voldaan maar geen tegemoetkoming wordt toegekend omdat de ambtenaar geen tegemoetkoming heeft aangevraagd, bepaalt het zevende lid dat het zesde lid op overeenkomstige wijze wordt toegepast. Zo wordt voorkomen dat de werkgever nadeel ondervindt van de handelwijze van de ambtenaar. Hierdoor wordt op evenwichtige wijze recht gedaan aan de belangen die zowel de werknemer als de werkgever hebben bij verlof verlening. De werknemer ondervindt namelijk materieel geen nadeel. Het totale bedrag dat hij gedurende het verlof ontvangt blijft gelijk.

Verschil is slechts dat dit bedrag is samengesteld uit twee bronnen te weten enerzijds (de gekorte) bezoldiging en anderzijds de tegemoetkoming op basis van de wet. Door de gekozen verrekeningsconstructie (instandhouden van de bezoldiging en daarop een inhouding toepassen) zijn er evenmin nadelen voor de aan de bezoldiging gekoppelde aanspraken zoals vakantie-uitkering en eindejaarsuitkering. Ook voor pensioen en sociale zekerheid zijn er geen nadelige consequenties. Gelet op het financiële belang van de werkgever is het te rechtvaardigen om deze bepaling op te nemen.

Voor het toepassen van een dergelijke bepaling zal het uiteraard wel een vereiste zijn dat de werkgever de ambtenaar voldoende voorlichting heeft gegeven over het bestaan van de Wet financiering loopbaanonderbreking, de mogelijkheden die de wet in de betreffende situatie biedt en de daarvoor te volgen procedure. Ook zal de werkgever moeten wijzen op de gevolgen voor de werknemer van het niet meewerken aan het doen van een aanvraag om een tegemoetkoming. Indien de werknemer vervolgens zijn medewerking aan de aanvraag van een tegemoetkoming weigert, is het redelijk dat de werkgever een korting toepast.

C

Artikel 34 geeft het bevoegd gezag ruime mogelijkheden tot het toekennen van buitengewoon verlof, al dan niet met behoud van bezoldiging. Zorgverlof zou op dit artikel gebaseerd kunnen worden.

Indien het bevoegd gezag daarbij besluit tot gehele of gedeeltelijke doorbetaling van bezoldiging terwijl voor de ambtenaar tevens recht bestaat op een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet financiering loopbaanonderbreking is ook hier sprake van ongewenste cumulatie. Het nieuwe zesde lid regelt dat in een dergelijk geval de financiële tegemoetkoming op basis van de Wet financiering loopbaanonderbreking in mindering moeten worden gebracht op het bedrag dat wordt doorbetaald aan bezoldiging. In bepaald gevallen (m.n. bij een lage bezoldiging en gedeeltelijke doorbetaling van de bezoldiging tegen een laag percentage) kan het voorkomen dat hetgeen over verlofuren wordt doorbetaald aan bezoldiging lager is dan de financiële tegemoetkoming. Voor die gevallen is de laatste volzin van het zesde lid opgenomen.

D en E

De artikelen 59 en 60 bieden de mogelijkheid tot het verlenen van scholingsverlof met behoud van bezoldiging. Ook in deze gevallen kan sprake zijn van samenloop met een financiële tegemoetkoming op basis van de Wet financiering loopbaanonderbreking en zijn anti-cumulatie bepalingen derhalve noodzakelijk.

De artikelen 59 en 60 stellen de eis dat er bij de te volgen scholing sprake moet zijn van dienstbelang. De Wet financiering loopbaanonderbreking is ruimer en biedt een financiële tegemoetkoming voor alle scholingsactiviteiten en activiteiten die de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt vergroten.

Artikel II

De wijzigingen van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal zijn identiek aan die welke in het Algemeen Rijksambtenarenreglement worden aangebracht, kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar hetgeen in de toelichting bij artikel I is opgemerkt.

Artikel III

Met deze wijzigingen worden de verwijzingen naar het ARAR in het Reglement Dienst Buitenlandse Zaken geactualiseerd.

Artikel IV

Dit artikel bevat een overgangsbepaling. In Artikel II van de Wet van 15 juli 1998 tot wijziging van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement ter wijziging van de nonactiviteitsbepalingen (Stb. 1998, 507) is geregeld dat degene die bij inwerkingtreding van die wet reeds op non-activiteit waren gesteld, de oude bepalingen van toepassing bleven. De hier voorgestelde overgangsbepaling houdt daar rekening mee in die zin dat ten aanzien van de onderhavige betrokkenen ook het oude regime van artikel 16 van het Algemeen Rijksambtenarenreglement van toepassing blijft. Eventuele doublures of onduidelijkheden in de regelgeving worden zo voorkomen.

Artikel V

Er is overgangsrecht gecreëerd voor de ambtenaar die in de periode 21 augustus 1998 en de inwerkingtreding van dit besluit is benoemd of verkozen tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal of het Europees Parlement. Dit overgangsrecht houdt in dat deze categorie ambtenaren van rechtswege wordt geacht te zijn ontheven uit de ambtelijke functie, waardoor zij eventueel recht behouden op een nonactiviteitswedde.

Artikel VI

Met de terugwerkende kracht wordt beoogd aan te sluiten bij de ingangsdatum van de wijziging van de Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement.

Tevens wordt met de terugwerkende kracht beoogd dat de berekeningswijze van een eventueel toe te kennen non-activiteitswedde, indien sprake is van ontheffing, op een juiste wijze kan worden uitgevoerd, ook in de periode van 21 augustus 1998 tot datum inwerkingtreding van dit besluit. Immers in de nieuwe Wet Incompatibiliteiten Staten-Generaal en Europees Parlement heeft een vernummering plaatsgevonden in de artikelen waardoor de verwijzingen in het ARAR niet meer juist waren en het berekenen van een nonactiviteitswedde in bedoelde periode zonder terugwerkende kracht op problemen zou stuiten.

Door het overgangsrecht is bereikt dat er geen sprake zal zijn van enig nadeel voor ambtenaren.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

K. G. de Vries

De Minister van Buitenlandse Zaken,

J. J. van Aartsen


XNoot
1

Stb. 1931, 248, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 juni 2000, Stb. 279.

XNoot
2

Stb. 1979, 123, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 juni 2000, Stb. 279.

XNoot
3

Stb. 1986, 611, laatstelijk gewijzigd bij besluit van 15 juni 2000, Stb. 279.

XHistnoot

Het advies van de Raad van State is openbaar gemaakt door terinzagelegging bij het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Tevens zal het advies met de daarbij ter inzage gelegde stukken worden opgenomen in het bijvoegsel bij de Staatscourant van 12 september 2000, nr. 176.

Naar boven